Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen (1711)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
Afbeelding van Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysenToon afbeelding van titelpagina van Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (9.65 MB)

Scans (20.10 MB)

ebook (3.83 MB)

XML (1.36 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

woordenboek / lexicon
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen

(1711)–Ludolph Smids–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[Steenhoopen]

STEENHOOPEN, anders Huinebedden, van welke boven al is geschreven, 105, 236, en 277 bl. doch wy fullen hier de Aanmerkingen over deselve, in 4 Hoofdstukjes verdeelen en spreeken. I. van haar gedaante. II. van de landschappen, in welke sy gevonden worden. III. van de opstapelaars deeser steenen. IV. van het opgegravene, onder deselve.

Beginne dan met I; aantoonende dat het seer groote keyen syn, met menssen handen, op malkanderen geplaatst.

Datse alle syn sich strekkende van het O tot het W. meerendeels 18 of 20 treden lang, en 5 of 6 treden breed.

Dat de kleenste keisteenen onderleggen, voor pilaaren verstrekkende om de grootste te dragen; van welke eenige wel 9 vademen in haar omvang hebben; welverstaande dat de grootste altyd aan het hoofdeinde syn gevoegd.

Datse in het W. meerendeels hebben een vierkante ope-

[pagina 325]
[p. 325]

ning; soo dat men, of met een geboogen nek, of op syn knyen, daar kan binnen kruipen. Pikart; Drenth. Oudh. 5 H. 22 en 23 bl.

Ga nu tot myn II. verdeelinge.

Men vindse leggen in het landschap Drenthe, sommige op de ruime en woeste heide; sommige op de bouwakkeren, sommige in de bossen, en sommige weder aan de wagenwegh, onder het eene en ander dorp. By voorbeeld; te

1.Anloo; hier ligt een vry groote steenhoop, in het veld.
2.Annen; heest eene aan het einde van den ess en eene even aan de brinke.
3.Balloo; weder eene van een gemeene grootte.
4Benthem; verscheidene.
5.Borger; negen, van een ongelyke grootte.
6.Drouwen; wel sesthien, binnen een bolwerkje geslooten.
7.Emsbuiren; eene, ongemeen groot en geweldigh.
8.Hummeling; alwaar, by tyde van storm en regen, 100 schapen onder die steenen schuilen.
9.Hune; ontrent den aanvang van den Hunesus; hoewel sy daar als elders, van de boeren dagelyks worden wegh genomen; alleenlyk de grootste steenen blyvende.
10.Onnen; eene, van gemeenen trant.
11.Rolde; twee, synde de grootste met een vlierboom overschaduwd.
12.Saltsbergen; ongemeen groot.
13.Steenwyk; van een verwonderens waardige hoogte.
14.Suidlaaren; eene, van gemeenen trant.
15.Teklenburg; verscheidene, waarlyk geen kleene ophoopingen.
16.Tinaarle; vyfophoopingen, even buiten de schutting van den ess, binnen een bolwerkje; doch synde de vyfde een weinig daar van af gelegen.
17.Ulsen, aan de Vecht; ook weder meer als eene. Pikard. 5 H. 23 bl.

Daar en boven ontmoetense den reisiger in Overyssel en Westfalen; gelyk ik reeds eenige haarer dorpen onder den Drentssen heb gemengd. Junius, aangehaald boven, op het 136 bl. Sim. de Vries, Wonderen der Zeën, 521 bl. Joh. Mensinga, in Saxa agri Trentini, carmîne, edito 1687. en Slichtenhorst, Gelders. G. 1 B. 78 bl.

[pagina 326]
[p. 326]

Gelyk mede aan de Elbe, tussen Maagdenburg en Halberstad. Jac. Tollius, Epist. Itinerar. ad Nic. Witsen, Cos. 19 pag.

Weder, in het Meklenburgerland; aldaar der Wenden kerkhoven geheeten. Henr. Rantzovius, Meth. Apodemic. 9 Num. 3 art.

Eindlyk in de meeste Noordlyke deelen van Duitsland. Joh. Daniel Major, lib. de Cimbris pop. en Joh. Rist, in Colloq. Junior, op Schoonen en elders in Deenmarken, Sweden en Noorwegen; alwaar mense, niet sonder ysen, van verre siet self op seer hooge en steile steenrotsen, Pikard. 5 H. 31 bl.

Ja self in Engeland, ontrent Salsburry; met de naam van Stone Henge. Cambden. Britann. Epitom. 109 bl. Welke ik ook kan toonen in een groote Print, nevens een verhaal vol onbeschaamde verdichselen en beuselpraat.

Keere van het IIde tot het IIIde Hoofdstukje; vragende, wie deese steenen hier dus op malkanderen stapelde. De Hunnen? neen, alsoo die nimmer tot onsen landstreek afquamen; maar de Huinen, dat is, in het oud Celtisch, reusen; van welke wy boven spraaken, 277 bl.

Gewislyk is de ophoopinge deeser Steenen door menssen handen geschied; want wat werktuigen sou men hier, in afgelegene heiden, en ontoeganglyke woestenyen sich konnen verbeelden? immers, sou men noch, op de effene gronden onser heiden en saailanden, machinen, werktuigen gebruikt hebben; maar hoe konden die gebeesigd worden in Noorwegen, gelyk we soo eeven verhaalden, op die steile klippen? doch, elk sy syn oordeel vry. Deese Steenhoopen, Huine of Reuse-bedden kan ieder, in het reisen, beschouwen; en, van verwondering opgetoogen, een luttel stilstaan en geloven dus syn oogen.

Maar, laat ons tot het IVde en laatste Verdeelingkjen overstappen; deese Steenhoopen, waaren het, by onse alleroudste voorvaderen, altaaren of grafsteden? mogelyk beide; want waarom sou men jaarlyks, gelyk de Roomse, op deese Steenen niet konnen gelykofferd hebben? Maar,

A. 1685, ging myn hertvriendin, Juff. Titia Brongersma (door haar uitgegevene Bronswaan by onse Kunstgenooten bekend) in de Pinxterdagen, by haare vrienden, tot Borger, boven genoemd. Besagh, met opmerkingh, de al-

[pagina 327]
[p. 327]

daar leggende Steenhoopen. Kreeg een lust om onder deselve te graven; of daar mogelyk eenige oudheden mogten gevonden worden. En siet! sy ontdekt, in het bysyn van den jongen Heer Lenting (by wiens vader sy was gehuisvest) voor eerst veel kleene keiselsteenen, straat gewys nevens malkanderen geset. Hier onder stonden veel ronde potten, seer ruw en plomp gevormd, bruinblaauw of donker rood van verf; sommige 2 en sommige 4 oortjes hebbende. Wat moeite sy ondertussen deede, om sulk een aschkannetje geheel uit deesen hoop te lichten, sy vielen toch alle in scherven; alleenlyk een menigte doodbeenderen en assen uitstortende. Wierd deswegen genoodsaakt met de roof van eenige onkennelyke stukken en brokken sich te vernoegen, en daar van een gedeelte my by te setten.

Ondertussen, soo veel ik weet, is sy de allereerste geweest, die het aardryk onder deese Keyen heeft omgewroed. Waarlyk een daad, om door de Dichtkonst vereeuwigd te worden! Heb dan een Swabische Lykbus ingevoerd, by brokken, tot Borger, uit de grond gehaald, gemelde Jongvrouw in deeser voegen aanspreekende:

 
K' heb op een boesem, eer men my begroef, gerust,
 
Die melk, ja lelièn in witheid ging te boven!
 
Dit treurig aardenvat is van een mond gekust,
 
Een mond, wiens vriendlykheid men nooit genoeg kon loven.
 
 
 
K' sag my, ô titia, van heete traanen nat,
 
Terwyl een Noordsse bruid myn buik vol beenaren propte,
 
Daar sy, vooo 't lyk altaar, op keiselsteenen sat,
 
En 's minnaars assen uit verbrande kleed'ren klopte.
 
 
 
Sy scheen te stikken in haar droesheid, in haar rouw,
 
En, in 't omhelsen van de grauwe Bus, te sterven,
 
Die Gy, geklommen in het onbesuist gebouw,
 
Nieuwsgierig opgraaft en beklaaglyk stoot aan scherven.
 
 
 
Foei, wreede wysheid! daar ik nimmer daghlicht sagh,
 
Daar ik, soo sorgeloos, dook onder deese Steenen,
 
Zint hier de Sax, de Deen, de woeste Swabe lagh;
 
O Maagd! waar wiltge nu met deese scherven heenen?
[pagina 328]
[p. 328]
 
Leg neder! overdek de beend'ren en de fles!
 
En strek my wederom een trouwe minnares!

En dit soo verre van die Drentsse Steenhoopen. Siet verder de Aanteekeningen op deese Lykklacht, in myn Poësye, 58 bl. en myn Aanmerkinge, ontrent de versteendheid deeser doodbeenderen, by Steph. Blankard, in het VIIIste Honderdtal van syn Jaarregister, dc 96ste Medecinaale Aanmerkinge; behalven Anton. Schonhovius, de Origine & Sedibus Francor. by Matheus, Analector. 1 Tom. 63 pag. Schildius. de Cauchis, 2 lib. 11 cap. 203 pag. en Van Leeuwen, Batav. 293 bl. &c.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken