Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit het leven (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit het leven
Afbeelding van Uit het levenToon afbeelding van titelpagina van Uit het leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.79 MB)

Scans (221.73 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit het leven

(1891)–Lodewijk Smits–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

Het witte Konijntje

Zusje en klein broertje hadden van oom een wit konijn gekregen, met zes kleine konijntjes, alle even wit.

Vader had er een hok voor gemaakt, achter in den hof; want, hoe wit konijntjes ook zijn, zij hebben altijd eenen geur bij zich, dien men liefst niet dicht aan huis heeft. Maar dat vonden de kinderen niet; voor hen hadden de konijnen zoo min een gebrek als eene vlek.

Het waren zulke lieve beestjes! Met oogjes zoo rood als vuur, en ooren zoo lang, dat zij over den rug hingen. En zij waren ook zoo rozig van binnen die oortjes, vooral als men hen daarbij had opgenomen. Want konijnen neemt men op bij de ooren... omdat het hun geen zeer doet, of omdat men hen dáarbij het best grijpen kan - recht weet ik het niet Maar als

[pagina 81]
[p. 81]

zusje en broertje hen daarbij opnamen, was 't niet om ze zeer te doen, och neen, maar om hun zacht wit pelsje te streelen. O wat fijne zachte poesjes, zoo vet als mollekens! En wat een gek, kort, rechtopstaande staartje!

Soms ook mochten de konijnen uit het hok komen, en met hen vrij spelen in den hof. Wat een geluk voor allen! Hoe ze samen sprongen en huppelden over 't grasplein: broertje, zusje en de konijntjes, ieder naar zijnen aard. Maar het aardigste was, wanneer de laatste zich neerzetten, de ooren spitsten en met de voorpootjes naar het neusje sloegen. Klein broertje zei, dat hij het kon nadoen; maar zusje vond, dat het er nog niet op leek; de bewegingen met het neusje waren onnavolgbaar; daarvoor moest men zoo een dubbel, nooit stilstaande konijnenneusje hebben.

Dat mooie neusje was nog het aardigst, wanneer de konijntjes in de malsche koolbladen beten. Ge hadt eens moeten zien, hoe dan de neusjes gingen! Iederen morgen brachten de kinderen hunne lieve diertjes frissche blaadjes, wortels en wat zij meer krijgen konden.

Klein broertje had al eens beproefd, of de konijntjes ook wilden meesnoepen van zijn suikergoed; maar neen, zoo verwend waren de konijntjes niet, en dit had hem zeer verwonderd. Van zijn beschuitje hadden de neusjes toch gezegd, dat zij het goed

[pagina 82]
[p. 82]

vonden, en klein broertje welkom zou zijn, als hij bracht, wat hij te veel had. Enkel, nu hij wist, dat zij het wilden, had hij niet gauw meer te veel. Zoo zijn de groote menschen ook bijna: wat goed is om te geven, is goed om te houden. Een bewijs, dat uit klein broertje een heele mensch zou groeien.

Maar op eenen morgen - wat ongeluk! Er was een konijntje verdwenen. Zusje, die reeds tellen kon, had de kleintjes al driemaal nageteld; doch verder dan tot vijf kon zij niet komen; er ontbrak dus éen.

Gezocht, overal gezocht, alles 't onderste boven gezet; maar nergens was het konijntje te vinden; het was weg en zou weg blijven. Dus aan het huilen en schreien om ter luidst, eerst klein broertje en dan ook zusje. Wat een verlies, wat een ongeluk! Ware de halve wereld ten onder gegaan en nog een deel daarbij, hadde dat kunnen opwegen tegen het verlies van hun wit konijntje?... Huilen maar en schreien, luider en luider!

Nog eens gezocht, nog eens geteld, opnieuw gansch den hof plat geloopen; maar neen, het hielp niet. Klein broertje begon zelfs te roepen, al schreiende: ‘Konijntje! klein, lief konijntje!... Mijn zoet minneken!.. Mijn poezeken! Mijn zacht, dik molleken!..’ Ook dát hielp niet. Geen raad meer; dus huilen maar en schreien, zooveel de keel geven kon...

[pagina 83]
[p. 83]

Doch zusje vond raad eindelijk, zusje, die al lezen kon in de kinderboekjes.

- ‘Broertje,’ zei ze, ‘we moeten bidden. God alleen kan ons het konijntje weergeven!’

Hoe begreep klein broertje niet recht, en zij ook niet. Maar toch, zij had gelezen in hare boekjes: ‘God geeft de schapen wol, de boomen mos, vliegen aan de spin, en eene lieve moeder aan de brave kinders.’ Of de stoute kinderen er ook eene hebben, daarover bekommerde zij zich niet, vooral nu. Maar als God dat alles geeft, kon hij ook wel haar konijntje weergeven.

- ‘Broertje, op de knieën!... Zóo moet gij de handjes houden!’

Broertje zat al gereed, om te bidden, alleenlijk wist hij nog niet goed wát.

- ‘Zusje, wat moet ik zeggen?’ Ja, veel kon broertje nog niet bidden: slechts eenige zinnen van het Onze-Vader. En zij? Wat zou zij bidden? Ook het Onze-Vader? Maar hoe zou God dan weten, dat zij haar konijntje weervroeg; daarvan staat niets in het Onze-Vader...

Ook zusje knielde neer, hield de handen gevouwen en de oogen naar boven gericht, want altijd had zij gehoord, dat daar ergens de goede God woont, daar hoog boven de wolken... Wát toch te bidden? Dat ook vond zij; de kinderboekjes leerden 't haar:

- ‘Och, lieve God, die woont hovende wolken; die

[pagina 84]
[p. 84]

wol geeft aan de schaapjes, voedsel aan de vogels, en kleur aan de bloemen; die lieve moeders geeft aan brave kinders; die.....’ Hier moesten eenige dingen volgen, die God geeft, maar die niet kwamen. Ter dood bedroefd om 't vergeefsche zoeken, bleef zij zitten, de oogen ten hemel gericht, als zocht zij dáar, wat in 't boeksken staat. En eindelijk, met eenen snik:

- ‘Och, lieve God, geef mij mijn konijntje weer... Lieve God, mijn wit konijntje!’

Maar nu ontsnapte klein broertjen een gil. Lang reeds had hij de zinnen geëindigd, die hij kende van 't Onze-Vader. En instede te zoeken hoog in de wolken, was hij nieuwsgierig om te zien, of het konijntje nog niet was weergekomen. En wat zag hij?... De kat, die met een ander konijntje in den muil, het hok uitkwam. Vandaar die gil. Deze had voor uitwerksel, dat de kat het konijntje liet vallen, en ook dat zusje terugkeerde uit de wolken.

- ‘Broertje, wat is er?’

- ‘De kat!... De kat met het konijntje!...’

Gelukkig had het konijntje slechts eenen lichten krauw in den hals, zoodat op het witte pelsje een rozig vlekje was: erg zou 't niet zijn.

Zusje en klein broertje hadden vele, ontelbaar vele broertjes en zusjes. En toen die opgegroeid waren, herinnerden zij zich allen, water gebeurd was met het wit konijntje. En zij bleven ook allen van mee-

[pagina 85]
[p. 85]

ning, dat het altijd goed is, een oog in 't zeil te houden hier beneden, als men het moet gaan zoeken boven de wolken.

En ook van het gedacht, dat men vele dingen volstrekt niet moet gaan zoeken boven de wolken, zijn er velen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken