Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Nederlandse renaissance-toneel (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Nederlandse renaissance-toneel
Afbeelding van Het Nederlandse renaissance-toneelToon afbeelding van titelpagina van Het Nederlandse renaissance-toneel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.56 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Nederlandse renaissance-toneel

(1991)–Mieke B. Smits-Veldt–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Proloog

Toneel bestaat niet zonder teksten, toneelteksten bestaan niet zonder auteurs. In deze introductie tot het Nederlandse renaissancetoneel gaat het dan ook vooral om teksten, in dit geval het grillige complex van Nederlandse drama's uit de periode van ca. 1600 tot 1670, geschreven door auteurs die in literair opzicht ‘modern’ wilden zijn. ‘Modern drama’ wilde toen zeggen: wat vormgeving betreft juist ‘klassiek’, want mede geörienteerd op klassieke voorbeelden.

Dirck Volckertsz Coornhert en de Leidse auteurs Jan van Hout en Jacob Duym gaven vóór 1600 buiten Amsterdam al een eerste aanzet, maar het ‘herboren klassieke’ drama beleefde toch zijn eerste bloei in Amsterdam zelf. Al direct tot de eerste generatie behoorden ‘groten’ als Pieter Cornelisz Hooft, Gerbrand Adriaensz Bredero en de jonge Joost van den Vondel. Met Hooft, wiens eerste stuk van ca. 1600 dateert, laten we in dit geval het renaissancetoneel beginnen. Onze periode eindigt met de oprichting van het literaire genootschap ‘Nil Volentibus Arduum’ (1669), dat zich het Frans-classicistische drama ten voorbeeld zou stellen.

De produktie van die paar coryfeeën vormt maar een heel klein deel van de ruim 600 dramateksten uit die tijd. Wat beoogden al die auteurs met hun werk, waardoor lieten zij zich inspireren en hoe pakten zij het aan?

In de recente bestudering van de ‘ernstige’, niet komische genres binnen dit geheel van dramateksten heeft de in 1986 gestorven Utrechtse hoogleraar W.A.P. Smit een belangrijke rol gespeeld. In een befaamd geworden voordracht van 1964, waarin hij het renaissancetoneel aanduidde als een ‘probleem en taak van de literatuur-historie’, maakte deze ‘grand old man’ van de Nederlandse literatuurgeschiedenis de balans op van de toenmalige kennis van het ontstaan en de ontwikkeling van dit toneel. Die kennis betekende vooral: verwarring en

[pagina 12]
[p. 12]

gebrek aan kennis. Mede hierdoor zijn verschillende literatuur-historici van de jongere generatie geïnspireerd tot nader drama-historisch onderzoek. De aandacht voor de ontwikkeling van de dramatische theorieën, voor zover hier te lande bekend, werd sterk gestimuleerd. Smit wees eveneens op de belangrijke rol die het Neolatijnse toneel van de humanisten gespeeld had in het ontstaan van het Nederlandstalige drama. Ook naar dat toneel is inmiddels onderzoek gedaan.

Smit deed ook concrete voorstellen voor analyses van alle ‘ernstige’ drama's, die uitgewerkt werden in het in 1971 door L. Rens in Antwerpen opgerichte Centrum voor de studie van het renaissancedrama. Na Rens' vroegtijdige dood in 1983 staat dit nu onder leiding van Rens' vroegere medewerker, G. van Eemeren. Dankzij de publikaties van dit Centrum beschikken we over een gedetailleerd overzicht van de genres en subgenres binnen het ‘ernstige’ renaissancetoneel tot 1650 en een schets van de ontwikkeling daarin.

 

De door Smit geformuleerde taak is voor een deel volbracht. Elk nieuw inzicht roept echter altijd nieuwe vragen op. Door het onderzoek naar de dramatische opvattingen in de renaissance heeft men inmiddels ook meer inzicht gekregen in de retorische principes waarop het vroege renaissancetoneel is gebaseerd. Men kon hierbij aanknopen bij de algemene belangstelling voor de relatie tussen retorica en poëzie, die vanaf 1969 in Nederland door de studies van Smits leerlinge S.F. Witstein werd gewekt. Op grond hiervan is intussen het inzicht gegroeid dat men binnen het renaissancetoneel een principieel onderscheid moet maken tussen twee fasen, die niet zonder meer met dezelfde maatstaven gemeten kunnen worden: een ‘retorisch-didactische’ en een meer ‘Aristotelische’ fase.

 

Het door het Antwerpse Centrum verrichte genreonderzoek concentreerde zich op een aantal formele elementen van de desbetreffende drama's, en ging niet in op inhoud en thematiek. Toch hangen die direct samen met een belangrijke nieuwe vraag, namelijk naar de middelen waarmee het didactische doel van het drama in zijn verschillende stadia wordt bereikt. Dit geldt dan zowel de ernstige als de komische genres. Ook de in de laatste decennia toegenomen belangstelling voor de maatschappelijke functie van literatuur heeft de vraag naar de ‘boodschappen’ van het toneel versterkt. Enkele analyses heb-

[pagina 13]
[p. 13]

ben al aandacht gevestigd op de actueel-politieke functie van bepaalde stukken.

 

In het beredeneerde overzicht in hoofdstuk viii wordt nader ingegaan op dit recente onderzoek naar het renaissancetoneel en op de aspecten die bestudering behoeven. Aan de orde komen zowel het onderzoek naar dramateksten van afzonderlijke auteurs als dat naar ontwikkelingen binnen de dramatische genres. Dit overzicht fungeert tegelijk als literatuuropgave. De belangrijkste studies daarin vormen de basis van de inhoud van dit boekje. Omdat het komische toneel in het onderzoek nogal stiefmoederlijk is bedeeld krijgt het ‘ernstige’ toneel verreweg de meeste aandacht.

In zeven hoofdstukken wordt enig zicht gegeven op het ontstaan en de ontwikkeling van dat gevarieerde bestand van dramateksten dat traditioneel onder die ene noemer ‘renaissancetoneel’ wordt gerangschikt. De veranderende opvattingen over doel en functie van dat toneel krijgen vrij veel aandacht; de ontwikkelingen zelf kunnen alleen beschreven worden op basis van wat we nu weten. Maar zoals al aangegeven: op veel vragen die we nu stellen weten we nog geen antwoord. Een uitdagende opdracht voor nieuwsgierige mensen.

 

n.b. De geciteerde passages uit zeventiende-eeuwse teksten zijn in de moderne spelling overgebracht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Hugo de Groot

  • Samuel Coster

  • P.C. Hooft

  • DaniĆ«l Heinsius