Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het geheim van de gletscher (ca. 1950-1960 )

Informatie terzijde

Titelpagina van Het geheim van de gletscher
Afbeelding van Het geheim van de gletscherToon afbeelding van titelpagina van Het geheim van de gletscher

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (49.16 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Illustrator

Hans Borrebach



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het geheim van de gletscher

(ca. 1950-1960 )–S.S. Smith–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Zestiende hoofdstuk

Het stromende water

Zo had het avontuur op de bodem van de gletscher een onverwacht en plotseling einde gekregen. Toch hadden de jongens iets bereikt. Ze hadden immers een man gezien, die ongetwijfeld lid van de stropersbende moest zijn. En dat was voor hen het bewijs, dat er ergens een geheime bergplaats moest zijn te vinden.

‘We hebben dien man toch maar al te goed gezien, hè?’ vroeg Charlie aan zijn vriend.

‘Zeker. En het is me opgevallen, dat je vader niet gezegd heeft, dat het een onmogelijkheid was. Toen we het over dien man hadden, is je vader alleen maar over wat anders begonnen.’

Charlie ging naar huis, om voor het middagmaal te zorgen, en daarna vergezelde hij zijn vader naar de gletscher. Hij hielp hem met het maken van aantekeningen en hoorde op zijn beurt heel wat wetenswaardigheden over het ijs. Hij stelde nu belang in de vorming van spleten en scheuren. Hij wilde weten, hoe ver men door het ijs heen kan zien, en zo meer, totdat zijn vader er eindelijk genoeg van kreeg en zij naar huis terugkeerden.

De volgende morgen was helder en zonnig. Franz liet een luid gejodel weerschallen en zijn vriend gaf hem antwoord. Kort daarop troffen ze elkaar aan bij de Engte en hervatten hun onderzoek. Van klimijzers, touwen en houwelen voorzien, vingen ze hun tocht aan.

[pagina 167]
[p. 167]

‘Die man zat zowat een honderd meter hier vandaan,’ begon Charlie, ‘met zijn gezicht naar boven gewend en naar de andere kant. Wat is daaruit af te leiden? Vermoedelijk, dat die bergplaats of dat hol die kant uit is.’

‘Juist,’ mompelde de Tiroler.

‘Laten we dan om de spleet heen lopen. Maar langs welke kant?’

‘Hierlangs,’ zei Franz. ‘Gisteren zijn we naar rechts gegaan.’

Ze volgden de rand van de spleet en keken vaak aandachtig in de diepte. Ze konden niet veel zien en ze hoorden nog minder. Hier en daar hingen bossen ijspegels omlaag. Aan het einde bleven ze staan en stelden weer een onderzoek in. Ze namen nu de gewone weg, waarlangs de koeien meestal gingen, en al hadden ze dan vroeger nooit iets vreemds op die weg bespeurd, nu onderzochten ze ieder hoekje en gaatje nog eens met bizondere nauwkeurigheid.

‘Wat is dat daar eigenaardig,’ zei Charlie. ‘Al dat bobbelige, ronde ijs op de rand ziet er uit, alsof daar stromend water bevroren is, maar nu merk je niets dan een heel dun straaltje.’

‘Iets dergelijks heb ik gisteren ook op de bodem van de spleet ontdekt.’

‘Toch waar?’

‘Ja. Van de bodem tot zowat aan mijn middel zag het ijs eruit, alsof het uit stromend water was gevormd. Maar toch was er weinig water op de grond.’

De zon was intussen hoger geklommen en overal op het ijs lagen kleine plasjes water. Van alle kanten liepen straaltjes naar de lagere plekken en vormden dan kleine beekjes, die klaterend in scheuren en gaten verdwenen. Was het dan niet vreemd, dat juist in deze spleet zo weinig water te vinden was?

‘Het is zonderling,’ meende Franz. ‘Maar we kunnen

[pagina 168]
[p. 168]

het toch wel proberen te begrijpen, door na te gaan, hoe dat water naar omlaag komt.’

Van het einde der spleet liep een smalle geul terug en aan het einde daarvan vonden ze een dun waterstraaltje, het enige, dat was overgebleven van de stroom, die daar vroeger geweest was. De jongens volgden de loop van dat water en het viel hun op, dat aan de schaduwzijde van de geul de wanden er uitzagen, alsof ze pas de vorige nacht bevroren waren. Charlie bleef opeens ontmoedigd stilstaan. Midden in de geul lag een groot ijsblok. Aan de andere zijde van dat blok stroomde het water veel overvloediger.

‘Daar heb je het,’ mompelde de jongen. ‘Het water komt omlaag tot aan dit blok ijs en liep vroeger verder door deze geul heen, maar nu....’

‘Dat blok vormt een dam. Het dwingt het water een andere weg te zoeken. Zulke brokken ijs storten vaak bij lawines omlaag.’

‘Laten we eens verder kijken.’

Toen wachtte hun een nieuwe teleurstelling. Nadat ze een eindje stroomopwaarts waren gegaan, zagen ze, dat het water uit tal van kleine stroompjes bijeenkwam, die op het smeltende ijs waren ontstaan. Ze keerden dus terug, klommen langs het blok, dat de loop van het water tegenhield en volgden het nieuw ontdekte stroombed. Het was vol bruisend en woest water, dat steeds aanzwol, naarmate het daalde, en ten slotte zich in een bijna rechtstandig gat in het ijs omlaag stortte.

‘'n Kolk!’ meende Franz.

De jongens bleven er een poosje naar kijken en liepen toen doelloos van dat gat naar de rand van de gletscher, die aan het verboden terrein grensde. Opeens bleef Franz stilstaan en wenkte naar zijn vriend.

‘Luister eens! Wat hoor je? Buk je over het ijs heen.’

Met ingehouden adem luisterde Charlie.

[pagina 169]
[p. 169]

‘Het lijkt wel het sissen van een slang.... maar dat kan niet.... Of een zingende theeketel.... maar dat gaat al evenmin.... Of onze stropers moesten hieronder in een grot zitten en thee zetten.’

Hij zei het voor de grap, maar toch benauwde hem een beetje de gedachte, dat er een hol in hun nabijheid zou zijn. Het was een uitgezochte plek voor de stropers, want ze waren dan dicht bij het pad over de Engte en ook vlak bij het kasteel. Een dak van ijs en een bodem van rotsen zouden heel gemakkelijk een grot kunnen vormen.

De jongens begonnen dus rond te zoeken naar de oorzaak van het sissende geluid, dat ze hoorden, in de veronderstelling, dat het uit de grot van de stropers kwam. Maar ze ontdekten het niet zo dadelijk. Het ijs was heel onregelmatig van dikte. Het zag er uit, alsof het met een hark was bewerkt, vol blauwachtige strepen en aderen. Op hun knieën kropen ze over het ijs en luisterden aandachtig naar het geluid. En eindelijk vond Franz het. Het geluid kwam uit een kleine scheur, zo fijn, dat hij er nauwelijks zijn nagel in kon krijgen. Maar als hij die scheur met zijn hand afdekte, hield het sissen op, om weer te beginnen, zodra hij zijn hand wegtrok.

‘Ik voel de koude wind tegen mijn vingers,’ zei hij. ‘Waar komt die nu weer vandaan?’

‘Misschien uit het hol onder het ijs.’

‘Goed, maar waar is de ingang dan ergens?’

‘Dat weet ik net zo min als jij. Laten we maar zoeken. Lui, die zo slim zijn, schoenen met koeienhoeven te gebruiken, zullen heus hun deur niet voor Jan en alleman open laten staan!’

Het rollen van de donder deed hen opschrikken. De weervoorspelling van den professor was uitgekomen. Ze waren zo druk bezig geweest, dat ze niet bemerkt hadden, hoe de wolken zich hadden samengepakt. Dikke, grauwe

[pagina 170]
[p. 170]

nevels hingen om de top van de Bloedspits en een witte mist omhulde de lagere hellingen van de berg. De temperatuur werd doordringend koud. Uit het noordwesten kwamen felle windvlagen.

‘Ik denk, dat we....’ begon Charlie, maar hij hield meteen op, want een eigenaardig gejaagd hijgen klonk vlak achter hen. Verschrokken keerden de jongens zich met een ruk om. Het was echter alleen maar de hond van Franz, die naar hem toe rende. Ze begonnen allebei te lachen en haalden de hond aan, die vrolijk om hen heen sprong.

Ze zochten een schuilplaats voor de bui, die snel overdreef, en toen het weer droog was, keerden ze terug naar het grote ijsblok.

‘Wie weet, of we dat niet kunnen verschuiven,’ had Charlie geopperd. ‘Stel je eens voor, dat het daar met opzet neergegooid is, om het water in een andere richting te stuwen. Nu loopt het in die kolk, maar als we het opzij konden wentelen, stroomt het de andere kant uit en kunnen we in dat gat kijken, misschien er zelfs in neerdalen. Ik heb zo'n idee, dat daar de toegang tot het hol is.’

Franz was er niet zo erg van overtuigd, maar stemde toch toe om te gaan zoeken en in minder dan geen tijd waren de jongens weer bij het ijsblok. Het had de vorm van een groot hondenhok. Het lag met het smalle gedeelte naar onderen, en precies op het kruispunt der twee geulen, zodat het gemakkelijk of in de ene of in de andere gekanteld kon worden.

‘Nou niet praten, maar doen!’ zei Charlie, zijn vriend wenkend hem te helpen. ‘Hm.... dat gaat zo maar niet! Er is geen beweging in te krijgen!’

‘We moeten met onze voeten ergens tegen steunen, dan kunnen we meer kracht zetten,’ zei Franz.

Maar hoe ze zich ook inspanden, het blok was niet te verwikken. Schnau begon te blaffen.

[pagina 171]
[p. 171]

‘Koest!’ bromde Franz. ‘Je zult ons nog verraden!’

Weer zetten zij hun schouders tegen het ijsblok, maar het was niet van zijn plaats te krijgen.

‘Nu weet ik het!’ riep Charlie opeens. ‘Het wordt ergens door tegengehouden!’

Hij trok zijn doornatte handschoenen uit en knielde naast het blok neer. Met zijn vingers voelde hij er omheen. Tot zijn grote blijdschap ontdekte hij een stuk hout en in minder dan geen tijd had Franz het er met zijn houweel uitgehaald. Het was een stuk dennenhout van tien centimeter dik en dertig centimeter in het vierkant.

‘Wat kan dat zijn?’ vroeg Charlie, het stuk hout oprapend.

‘Wel, zulke blokken hout liggen er bijvoorbeeld ook hier en daar onder de kaasmakershut, om te zorgen, dat de vloer niet te vochtig wordt,’ zei Franz.

De jongens beproefden nogmaals hun krachten op het ijsblok en ditmaal week het opzij en viel met een doffe plof omver. Een dunne straal water liep er omheen en vloeide in de geul, die naar de spleet in het ijs voerde. Ze bleven duwen, tot het blok ten slotte de weg voor het water naar de kolk geheel had afgesloten. Vol vreugde over het bereikte succes keken de jongens elkaar aan.

Ze liepen naar het gat toe en keken erin. Op de bodem sijpelde nog slechts een dun straaltje water.

‘Wat drommels handig bedacht!’ riep Charlie uit.

‘Niet zo bizonder,’ meende Franz. ‘Hier in Tirol doen we iets dergelijks om lawines af te wenden. Door een klein beletsel op de juiste plaats tegen de berghelling op te stellen, keren we de loop van de sneeuw soms geheel.’

‘Laten we nu verder gaan met onderzoeken!’ zei Charlie.

De kolk was nu geheel droog. Bijna loodrecht daalde het gat omlaag. In de wanden waren ondiepe treden uitgehold.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken