Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.Toon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.22 MB)

Scans (684.25 MB)

ebook (6.06 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

(1977)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

Hoofdstuk 4
Vijftien brieven van mr. J. Potter van LoonGa naar voetnoot1, advocaat te Appingedam

InleidingGa naar voetnoot2

Op vrijdag 10 oktober 1834 preekt ds. H.P. Scholte in de Hervormde Kerk te Ulrum. Aangezien ds. H. de Cock in die tijd is geschorst, moet de consulent voor zulk een preekbeurt toestemming geven. Daar deze toestemming er niet is, wordt aan Scholte overtreding van de kerkelijke reglementen verweten.

Naar aanleiding van enige uitspraken door Scholte in zijn preek gedaan, beschuldigt de officier van justitie bij de rechtbank van eerste aanleg te AppingedamGa naar voetnoot3 hem te hebben gezegd, dat de veroordeling van H. de Cock door de kerkelijke rechter in strijd is met Gods Woord en dat hij zijn toehoorders heeft opgewekt de bestaande reglementen en verordeningen van het Nederlands Hervormd kerkgenootschap niet op te volgen, één en ander ‘onder bedreiging met de verdoemenis’.

De belangrijke vraag, die bij het proces tegen Scholte voor de rechtbank van eerste aanleg te Appingedam en daarna bij het hoger beroep voor de rechtbank te Groningen, rijst, is, of door Scholte in zijn preek en verder optreden te Ulrum, de artikelen 201 en 202 van het vigerende wetboek van strafrecht zijn overtreden. Deze artikelen luiden als volgt:

Art. 201. De bedienaren van de godsdienst, die bij de uitoefening van hun bediening en in openbare vergadering een redevoering houden, waarin de Regering, een wet, een keizerlijk decreet of eenige andere acte van openbare macht (acte de l'autorité publique) wordt becritiseerd of gehekeld, zullen gestraft worden met een gevangenisstraf van drie maanden tot vijf jaren.

Art. 202. Als de redevoering een directe ophitsing behelst tot ongehoorzaamheid aan de wetten of andere acten van de openbare macht, of als ze de strekking heeft om een deel der burgers tegen de anderen op te zetten of te wapen te roepen, zal de bedienaar van de godsdienst, die haar zal hebben uitgesproken, gestraft worden met een gevangenisstraf van twee tot vijf jaren, indien de ophitsing geen enkel resultaat gehad heeft; en met verbanning, indien zij aanleiding gegeven heeft tot ongehoorzaamheid, behoudens die welke in opstand of oproer zou zijn ontaard.

 

De zojuist genoemde vraag, kunnen we ook als volgt formuleren: is Scholte, doordat hij kerkelijke wetten, reglementen en vonnissen, welke mede door de Koning zouden zijn uitgevaardigd of bekrachtigd, heeft becritiseerd,

[pagina 67]
[p. 67]

schuldig aan aanranding van een ‘autorité publique’ en heeft hij opgewekt tot ongehoorzaamheid aan ‘actes de l'autorité publique’ (acten van het openbaar gezag)?

De officier van justitie bij de rechtbank van eerste aanleg te Appingedam, de procureur crimineel - de aanklager - bij de rechtbank te Groningen, de procureur generaal bij het hooggerechtshof te 's Gravenhage en de minister van justitie menen van wèl. De beide genoemde rechtbanken zijn de tegengestelde overtuiging toegedaan. Ten gevolge van dit laatste wordt Scholte op respectievelijk 27 februari 1835 en op 24 juni 1835 door deze rechtbanken vrijgesproken.

 

Mr. J. Potter van Loon heeft Scholte in beide gevallen verdedigd.

Hieronder vinden wij het voornaamste van de brieven door Potter van Loon aan laatstgenoemde geschreven aangaande de twee rechtszaken.

Aanhef, slot (groeten en ondertekening) en onbelangrijke zaken laten wij weg; de brieven zijn geschreven uit Appingedam, met uitzondering van de laatste.

Eerste brief, 25 december 1834

Het proces is nog niet volledig geïnstrueerd; er worden nog dagelijks bijna getuigen gehoord...

De Heeren HogendorpGa naar voetnoot1 en van HallGa naar voetnoot2 hebben mij met de mededeling hunner denkbeelden nopens de uitlegging van autorité publique vereerd. Laatstgenoemde heb ik reeds geantwoord. Jonkheer van Hogendorp hoop ik nader te schrijven.

Als de Beschuldiging alleen over de aanranding der Kerkelijke Autoriteit loopt, is er zeker veel ter verdediging te zeggen, doch ik ben op verre na niet zeker, dat men dezelve zal aannemen.

Kerk en Staat zijn slechts ten deele van elkander gescheiden. Als ik echter volledig met de bezwaren tegen U bekend ben geworden en ik de openbare verdediging der zaak, met hoop op eenen goeden uitslag, heb op mij gegenomen, wensch ik mijne denkbeelden te dezen aanzien nader op te geven.

De Justitie is in de behandeling der zaak, te mijnen aanzien, vrij geheimzinnig. Wanneer de Procedure dus voor den Regter komt, kan ik moeilijk bepalen; doch door den verren afstand, zal er zeker wel een termijn van om de 20 dagen worden gegeven, zoodat er welligt nog wel eene maand zal moeten voorbijgaan. Het doet mij leed, dat ik niet zekerder en bepaalder kan antwoorden.

Tweede brief, 25 januari 1835

Ik haast mij ter Uwer kennisse te brengen, dat de Regtbank gister, in Kamer van Rade vergaderd. U naar de Correctionelen Regter heeft verwezen we-

[pagina 68]
[p. 68]

gens de aanvallen tegen het Kerk-Bestuur etc. strijdig met art. 201 C. Pénal.Ga naar voetnoot1

Schoon ik nog de woordelijke inhoud niet ken, zoo weet ik toch dat de Ordonnantie zeer gematigd is opgesteld en tevens dat de weeken die er sedert Uw verblijf alhier verloopen zijn veler gemoederen hebben doen bedaren.

Andere oorzaken wier vermelden ik echter het papier niet durf toevertrouwen, hebben tot die gunstiger stemming ook medegewerkt.Ga naar voetnoot2 In één woord, Uwe zaken zijn mijns inziens erachtens, thans beter dan vroeger. Ofschoon er vóór de toepassing van het ‘Autorité Publique’ op Staatsregte(r)lijke gronden wel wat te zeggen valt, en er ook Autoriteit in Uw nadeel is,Ga naar voetnoot3 zoo declareer ik thans de verdere verdediging Uwer zaak met moed op mij te nemen...

Binnenkort hoop ik den Heer van Hogendorp te zullen schrijven onder toezending van de Acte van Renvooi.

Van den Heer van Hall heb ik de Certificaten nog niet ontvangen. Ik blijf groote prijs op dezelve stellen... Vooral verzoek ik ze van menschen die in het Godsdienstige geheel verschillen van U denken. Zou men niet een attest kunnen krijgen van den Commanderenden Officier der Leydsche Jagers? van één of twee Liberale Professoren van Leyden?Ga naar voetnoot4

Bij de verdediging komt het mij van belang voor mededeeling te doen van schrijvers die ons KerkBestuur geweldig doorstrijken.Ga naar voetnoot5 Tot dat einde heb ik een paar stukjes van PosthumusGa naar voetnoot6 en eene aanhaling uit SchröterGa naar voetnoot7: Leer des Bijbels. Amsterd. 1832. No. 2 bl. 61-76...

Er zijn zeker veel meer in ons land; gelieve mij opgave te doen wáár ik ze vinden kan.

Derde brief, 6 februari 1835

Ik heb de onderscheidene stukjes benevens de beide brieven wel ontvangen. De Brochures zijn mij voor mijn oogmerk, niet in de hand gevallen. Tot dat

[pagina 69]
[p. 69]

einde ken ik niets beter dan de stukjes van Posthumus,Ga naar voetnoot1 die de Synode en geheel den tegenwoordigen Kerkvorm veroordeelt.

Heden schrijf ik den Heer van Hogendorp over eenige Regtskundige zwarigheden. Zóó zeker op Uw EZGel. vrijspraak ben ik op verre na niet.

Ik lees in onze Couranten dat er in Uwe plaats een Opvolger is benoemd, en dat Uw EZG bij Koninklijk Besluit is ontslagen. Is dat laatste waar, mag ik dan weten, op welke grond en afschrift hebben van dit Besluit?

Het Certificaat van den gewezen Majoor der Jagers komt mij, bij nader inzien, min noodzakelijk voor. Als het er is, is het goed, zoo niet, ook goed; die van Amsterdam blijf ik inwachten.

Het komt mij best voor dat Uw EZG. 's Woensdags hier is, en niet vroeger. Voorzigtigheidshalve zou ik aanraden, een of twee dagen eerder in Groningen te wezen, en mij van daar het Adres te bezorgen. Doch vóór alles moet ik ernstig verzoeken noch te Groningen noch hier eenige Oefening te houden of vele menschen toe te laten. Zoo veel mogelijk in stilte.

O het vooroordeel is zoo tegen Uw EZG. Het zelve moet vooral niet worden opgewekt. Nieuwe ongeregeldheden zijn er voorgevallen in de Kerk te Wehe of Zuurdijk,Ga naar voetnoot2 niet ver van Ulrum, alwaar een Arbeider den Predikant Warmolts van den Preekstoel heeft verdreven, dien hij vervolgens zelf beklommen heeft; dit is onlangs Zondag voorgevallen.

Vierde brief, 27 februari 1835 ‘te 2 Uren’

Gij zijt zoo even vrijgesproken. Geluk met dit vonnis! Ik heb geen tijd U iets anders te schrijven.

(P.S.) Met een enkeld woord schrijf ik ook aan Jonkheer van Hogendorp en den Heer van Hall.

[pagina 70]
[p. 70]


illustratie

Vijfde brief, 8 maart 1835

Aangenaam was mij de ontvangst van Uwen geëerden brief van den 2 dezer, welke mij een nieuw bewijs opleverde dat Uw EZGel. en te regte op eene Regterlijke vrijspraak grooten prijs stelde, en dus niet naar eene Martelaars-Kroon streefde, die even nutteloos als ondoelmatig kan worden geacht. Ook mij heeft het vonnis zeer veel genoegen gedaan. Als ik mij niet bedriege is hetzelve eenparig of liever éénstemmig gewezen, in welk geval de uitspraak inderdaad een bewijs van Regterlijke Onafhankelijkheid en Onpartijdigheid oplevert, gemerkt hetgeen is voorafgegaan, de algemeene denkwijze etc. etc.

Zooveel ik kan bespeuren is de Geestelijkheid er niet zeer mede in den schik. Het Regtgeleerd Publiek denkt er vrij goed over. De Menigte tast in den blinde rond en vonnist zoo als de Godsdienstige denkwijze haar ingeeft. Wat eene Uitgave van mijn Pleidooi betreft, onder zekere omstandigheden

[pagina 71]
[p. 71]

kan hetzelve nuttig zijn; doch weet, dat de Officier al schielijk heeft geappelleerd en dat wij dus slechts halverweegs zijn. Vooreerst is dus eene openbaarmaking zeer afteraden. Na een gelukkige afloop van het Appel wordt de zaak anders doch over eene al of niet Uitgave schrijf of spreek ik U wel nader.

Onze Officier heeft appèl ingesteld sua auctoritateGa naar voetnoot1 en behoefde daartoe geene magtiging uit 's Hage. Hij heeft mij te kennen gegeven dat ik schoone argumenten had gehad, doch hij begreep dat de toepassing wel eens faalde, staande houdende dat bij ons de Kerk van de Staat uitgaat.

Te Groningen komen wij voor een Regtbank van vijf Regters, wier personeel ik zeer goed ken en bijwelke ik zelf ook goed bekend ben. Het is echter niet zeker wie er al over zullen vonnissen; doch, hoezeer ik goeden moed heb, zoo ontveins ik toch niet er wat tegen optezien. De hoofdreden is, omdat ik daar moet overstaan tegen den Heer Procureur Crimineel, die op een ander standpunt staat dan onze Officier, althans ten mijnen opzigte. Want hoe begaafd en krachtvol het Publiek Ministerie hier ook is, zoo mag ik gaarne tegen Hetzelve optreden, omdat Het altijd voet bij stuk houdt, geregeld pleit en in menig opzigt ook door den toon, het der Tegenpartij niet moeilijk maakt. Te Groningen is de Prok. Crimineel de bekende en geprezene en door en dóór kundige Staatsman en Wetgever Mr. Tammo Sypkens,Ga naar voetnoot2 naar wiens terugkomst uit den Haag (Zijn Ed. is Lid van de Eerste Kamer) de behandeling van het Appèl wel zal worden verschoven...

Ik bedank voor het Present Exemplaar van Uw ZG. laatste werkjeGa naar voetnoot3 waaruit ik gezien heb dat het Klassikaal Kerkbestuur in één der Consideratiën geheel afwijkt van het Provinciaal. De vrees alsof er nopens de GevangenschapGa naar voetnoot4 dingen verhaald werden, die der Justitie zoo niet nieuwe wapenen, dan toch aangenaamheden verschafte(n), heb ik tot mijn bijzonder genoegen niet bewaarheid gevonden.

Als de voorzigtigheid het mij niet had afgeraden, had ik ook reeds lang den geheelen afloop van het Proces, door middel der Dagbladen bekend doen worden. Voor eenige dagen stond er in de Couranten een Berigt uit den Bosch nopens de tusschenkomst der Provinciale Staten, ter uitzetting van Uw ZGeL uit de Pastorie. Dat berigt is het sterkste argument vóór de stelling dat zij KerkBesturen met hare Portefeuille niet zijn Openbaar Gezag, daar anders zij algenoegzaam moesten zijn en die der Staten een Administratief Kollegie niet behoefden interoepen. Ik hoop mij dan ook van dit stuk te bedienen en zal gaarne van Uw ZGel. de echte of authentieke be-

[pagina 72]
[p. 72]

scheiden deswege te gemoet zien, zoodra dezelve op eene legale wijze ter kennisse van Uw EZGel. worden gebragt. Ook al het andere dat Uw EZG. mogt voorkomen ter verdediging no(o)dig te wezen zal ik gaarne van tijd tot tijd ontvangen. De Geschriften echter hier door mij den Regter bekend gemaakt, zal ik te Groningen denkelijk wel achterhouden.

(P.S.) Het Adres van Do.is MolenaarGa naar voetnoot1 van den Haag dat in der tijd zoo veel gerucht heeft gemaakt, zou ik gaarne eens willen lezen. Mag ik hetzelve van Uw ZGel. verzoeken? Misschien dat het voor de verdediging een ingredientje zal kunnen opleveren.

Zesde brief, 31 maart 1835

Hiernevens zende ik UWEZGel. de dagvaarding in appel tegen den 29 April te Groningen, waarvan ik het berigt der goede ontvangst gaarne zal te gemoet zien. Mijne vorige is wel bezorgd, blijkens de ontvangst van het adres van Molenaar en het stukje van de Heer van Zuilen.Ga naar voetnoot2 Voor het tegenwoordige heb ik niets meer te berigten, dan dat ik gaarne eens zou willen weten, hoe het gegaan is met de uitzetting uit de Pastorie tot welke de Provinciaale Staten blijkens de Nieuwspapieren, last hadden ontvangen en gegeven.Ga naar voetnoot3

Zevende brief, Paaschmaandag 1835Ga naar voetnoot4

Langzaam bereidde ik mij voor het Pleidooi te Groningen, alwaar ik de waarheid op eene andere wijze als hier, moet verdedigen, ofschoon ik door den Heer van Hall reeds van Uwe ziekte was geinformeerd. Dezelve smart mij en om Uwentwille en om de zaak - ofschoon een uitstel welligt uit andere oogpunten verkieslijk is, daar de driften en har(t)stochten althans bij het Algemeen, door den tijd wat bekoelen. Bij den Regter verwacht ik ze niet.

Den Heer van Hall schreef ik reeds, om een attest van Uwen Geneesheer. Thans op Uwen brief antwoord ik kortelijk, dat Uw ZG. voorzigtigheidshalve twee moet vragen, beiden van den zelfden inhoud, beide de handtekening gelegaliseerd door het Hoofd van het Plaatselijk Bestuur. Stuur één aan den Heer Prok. Crimineel te Groningen met eene brief dat UwZG. in de noodzakelijkheid verkeert Zijn HoogEdG. dit stuk toe tezenden en met verzoek de zaak te willen verschuiven tot na de algeheele en volkomene herstelling. Gelieve mij het andere te zenden; dan zal ik Deo Volente, een paar dagen vóór den 29 naar Groningen gaan en mij informeren bij het Parquet, of het teregt is gekomen. De wet verbiedt het om U te doen ver-

[pagina 73]
[p. 73]

tegenwoordigen, zoodat de zaak in Uwe tegenwoordigheid moet geschieden. Doch zoodra Uwe herstelling volkomen is, gelieve mij eerst te schrijven, dan zal ik U wel antwoorden, en Gij nog tijd hebben officiëel aan den Publieken Aanklager te schrijven, dat Gij nu wel in staat zijt te reizen. Zorg vooral dat het Attest niet laauw is en dubbelzinnig.Ga naar voetnoot1 De heer FeithGa naar voetnoot2 ken ik zeer speciaal en van nabij. Vele zaken heb ik met hem en ik vereer hem steeds als een fiks en voor zijne taak wel berekend man. Maar het gerugt, dat hij zich zou hebben aangeboden, is stellig niet waar. Dat weet ik van zeer nabij. Of hij bij het vragen zijn ministerie zou weigeren, dat weet ik niet, doch ben ook niet zeker, dat hij het zou aannemen. Wilt Gij echter nevens mij nog iemand van meer jaren, schrijft het mij dan. Mijnenthalve echter begeer ik het niet.

(P.S.) Als de Docter zwarigheid mogt maken twee aftegeven, laat hem dan boven één zetten Duplicaat. Ik heb op het Proces te Groningen goeden moed, meer zelfs als ik had bij onze R'b., die echter zich zoo onafhankelijk heeft betoond zelfs van hare eigene beslissing.

Onder ons, dat Uwe vrijspraak met algemeene stemmen is doorgegaan.

Achtste brief, 21 april 1835

Nadat ik gisteren per post heb verzonden het antwoord op Uwen laatst ontvangen brief, las ik hedenmorgen in onze Couranten van heden het volgende.

Utrecht den 19 April.

‘Wij vernemen uit Doeveren, dat Do. van Setten aldaar den 12 April is bevestigd. Alles is in de beste orde afgeloopen, en vele der afgescheidenen zijn tot de Hervormde Gemeente weder gekeerd. Nopens het zoo veel geruchtmakende gedrag des afgezetten leeraars in die Gemeente, ziet thans een kort verslag het licht.’Ga naar voetnoot3

Wees zoo goed en schrijf wat mij er van zij, van die overgang of terugkeering Uwer Gemeente, alsmede wat kort verslag daarbij bedoeld wordt etc. Ik had wel lust, om met kennis van zaken, dit, en zoo veele andere geruchten ook door middel onzer Couranten tegen te spreken.

Met hoogachting en na toewensching van beterschap, heb ik de Eer steeds te zijn...

Negende brief, 29 april 1835 ‘'s avonds’

Zóó kom ik van de Regtbank van Appèl te Groningen, alwaar mijne tegenwoordigheid hoog noodig was. Immers de Prokureur Crimineel had Uw

[pagina 74]
[p. 74]

attest met begeleidende brief niet ontvangen!! Voor een paar dagen schreef ik den President, dat een zoodanig stuk door U aan den Publieken Aanklager zou worden of reeds was aangeboden. Toen ik van morgen vroeg van het Rijdtuig stapte, wierd ik door eenen welwillenden Regter verwittigd, dat niemand eenig legaal bewijs Uwer ziekte had. Gelukkig dat ik op den inval was gekomen een dubbeld van U te verzoeken; anders toch zou UEd. bij defautGa naar voetnoot1 zijn gecondemneerd geweest! Ik heb en bij de Justitie en elders mijn vermoeden niet ontveinsd, dat welligt Uw brief aan den Heer Prokureur Crimineel is opgehouden en verzoek U dringend al het mogelijke in het werk te stellen om op het spoor te komen. Ligt dat iemand met Uwe ziekte bekend, en den inhoud vermoedende, den brief heeft achtergehouden. Eilieve, onderzoek dit eens en meld mij dan den uitslag.

De zaak is onbepaald uitgesteld. Men zal U op nieuws dagvaarden na Uwe herstelling, doch gelieve mij niet al te vroeg te schrijven als Uwe geheele beterschap dáár is.

Tiende brief, 10 mei 1835

Uw laatste brief ontving ik tegelijk met Uw laatste Stukje,Ga naar voetnoot2 waarvoor ik mijne dank betuige. De lofspraak of goedkeuring op of aan onze Regtbank is uit Juridiek oogpunt beschouwd, onverdiend of laat ik liever zeggen min gepast, even zeer als het niemand noch U, noch mij, zou vrijstaan, indien het Vonnis veroordeelend geweest was, hetzelve personeel, met betrekking tot des Regters Karakter, te misprijzen of te laken.

De gevolgtrekking van dat vonnis tot Uwe schorsing van den Kerkelijken Regter gaat mijns inziens, nog minder door. Hier is slechts beslist(:) Uw gedrag is niet in strijd met art. 201 en 202 van den Code Pénal (de Code Napoleon is het Civiele Wetboek). De Kerkelijke Regter sprak alleen van het preeken zonder toestemming van den Consulent. Overigens heb ik het Stukje met genoegen gelezen en, zoo ik geloof, ook onze Regters.

De door U medegedeelde plaatsen uit de Motieven zijn van belang en kunnen bij het Appèl zeer te stade komen. UEd. behoeft het niet mede te nemen, daar ik het zelf heb. Ook bezit ik het ‘Kort Verslag’ te Utrecht uitgekomen, dat vrij schraal is.

Het verwondert mij nog geen antwoord van U te hebben nopens het vermissen van den brief aan den Prokureur Crimineel.

Gaarne zou ik zien, dat door U de oorzaak wierd opgediept, terwijl ik zeer verlang het resultaat van Uw onderzoek gewaar te worden.

[pagina 75]
[p. 75]

Of de brief er nu is, weet ik niet, maar genoeg dat hij er niet geweest is op den Woensdag, toen hij er reeds eenige dagen had behooren te zijn. Indien dezelve met eigen hand eens door U in de PostBus is gedaan, of door iemand, die volledig geloof verdient, dan zou tegen het PostKantoor gegrond vermoeden bestaan. Eilieve, doe Uw best en onderschep het eens. Bij sommige Regters te Groningen, en ook bij den Prok. Crimineel heb ik er zooveel over gesproken, dat ik het ook aan mijzelven verpligt ben nader daarop terugtekomen.

Elfde brief, 27 mei 1835

Onder geleide dezes bekomt UwEerw. de nieuwe dagvaarding tegen den 17den Juny.

Twaalfde brief, Pinkstermaandag 1835Ga naar voetnoot1

Ik hoop, dat deze U voor het vertrekGa naar voetnoot2 nog zal ter hand komen; zoo niet is er ook niets verloren. Het is vroeg genoeg, indien Gij tegen dingsdag middag den 16den te Groningen zijt, alwaar ik U dan bij den Koekbakker SchiltkampGa naar voetnoot3 in persoon of schriftelijk zal opzoeken.

Voorzigtigheidshalve raad ik U aan zóó te reizen, dat Gij stellig zeker alsdan te Groningen zijt. Voor de Teregtzitting zal ik U nog eens à tête reposéeGa naar voetnoot4 moeten spreken over een en ander, liefst in het Logement, waar wij dezen winter zijn bijeengeweest.

Ofschoon ik lang niet zeker ben van de zegepraal, zoo heb ik echter goeden moed. De Cock is hier buiten vervolging gesteld.Ga naar voetnoot5 Deze uitspraak, in strijd met vroegere, is veroorzaakt door eene verandering in het personeel, waarover wel eens bij monde.

(P.S.) De brief aan den Heer Mr. Sypkens is daags na de teregtzitting ontvangen.

Dertiende brief, 15 juni 1835

Ernstig verzoek ik U, in Uw eigen belang, om ditmaal niet te logeren bij Schiltkamp, maar in den DoelenGa naar voetnoot6 of nog liever in de Toelast, alwaar ik morgen namiddag of avond U hoop optezoeken. Zorg vooral dat er geene lieden bij U komen, tenzij Schiltkamp of zoo iemand. Wees op Uwe hoede om alles vóórtekomen en gedraag U te Groningen, zoo als Gij hier gedaan hebt.

Ik hoop Uwentwille dat Gij mijnen raad zult opvolgen, zoo niet, dan zal ik met flaauwen moed, Uwe verdediging voordragen, op U zelve werpende

[pagina 76]
[p. 76]

de verantwoordelijkheid wegens eene kleinigheid, in welke Gij U best kunt schikken. Na het vonnis kunt UEd. doen, wat UEd. verkiest; maar nu niet.Ga naar voetnoot1

Veertiende brief, 23 juni 1835

Bij eene onverhoopte veroordeeling geloof ik niet, dat het middel van cassatie is toegelaten. Nadat ik thuis te dezen aanzien, het een en ander had nagezien, ben ik ontwaar geworden, dat na het Besluit van 11 December 1813, dit middel is gerekend vervallen, terwijl het HoogGeregtshof te 's-Gravenhage in dezen zelfden zin, herhaalde reizen heeft gevonnisd. Zoo ik van één mijner Ambtgenooten heb vernomen, weigert de Griffier zelfs aanteekening en biedt deswege gaarne een Certificaat aan, houdende zijne weigering.

Intusschen (ik heb hierover ook aan den Heer Hogendorp geschreven) teneinde zeker te zijn, in allen gevalle - opdat er niets in de waagschaal worde gesteld, gaat hiernevens eene volmagt, welke ik onverwijld per...Ga naar voetnoot2 terugverzoeke.

Hartelijk hoop ik een Vonnis van Vrijspraak te kunnen melden, doch ik vrees, ik vrees.

Vijftiende brief, 23 juniGa naar voetnoot3 1835, geschreven te Groningen

Ik haast mij met zeer veel blijdschap Uw EZGel. de aangename tijding medetedeelen, dat de Regtbank alhier, heden morgen, het vonnis van Appingedam heeft geconfirmeerd, en dientengevolge Uw ZGel. andermaal heeft vrijgesproken.

voetnoot1
Mr. J. Potter van Loon 1800 of 1801-1865 procureur bij de rechtbank te Appingedam; later burgemeester aldaar.
voetnoot2
Men zie voor de onderwerpen in deze inleiding aangestipt: Bos, Archiefstukken II, 45-67.
voetnoot3
Mr. P.G. Sevenstern 1787 of 1788-1851.
voetnoot1
Mr. D. graaf van Hogendorp (1797-1845); zoon van Gijsbert Karel. Behoorde tot de Haagse Réveilkring.
voetnoot2
Mr. A.M.C. van Hall (1808-1838); advocaat te Amsterdam en te 's-Gravenhage; ging in 1836 tot de Afscheiding over.
voetnoot1
Code Pénal = Wetboek van strafrecht.
voetnoot2
Niet geheel duidelijk; wellicht slaat dit op de steun van ‘ontevredene zogenaamde liberalen’, over wie de officier van justitie P.G. Sevenstern schrijft; Bos II, pag. 49.
voetnoot3
Deze onduidelijke formulering kan een bedekte toespeling zijn op dingen, die de schrijver niet aan ‘het papier (durft) toevertrouwen’.
voetnoot4
Potter van Loon vraagt hier om verklaringen, die moeten bewijzen, dat Scholte niet revolutionair-gezind was. Scholte behoorde tot de Comp. Jagers der Leidse Hogeschool en trok met deze compagnie als vrijwilliger uit ten tijde van de Belgische opstand.
voetnoot5
Dóórstrijken = onder handen nemen, scherp berispen, ‘geselen’ etc.
voetnoot6
In aanmerking komt slechts: Rinse Posthumus, Fries predikant, 1790-1859, Posthumus was een vrijzinnig theoloog en een taalgeleerde. Trok onder meer te velde tegen het regeringsstelsel van Koning Willem I. Zie voor hem het uitgebreide artikel in Nieuw Ned. Biograf. Woordenboek III, Leiden 1914.
voetnoot7
J.J.E.F. Schröter begon in 1832 met de uitgave van De Leer des Bijbels: Bijdragen van en voor Gereformeerde Christenen. Wees de Koning in 1832 op de mogelijkheid, ja zekerheid van een afscheiding. Critiek op allerlei situaties binnen de Herv. Kerk.
voetnoot1
Vgl. noot 6 op blz. 68.
voetnoot2
Bos, Archiefstukken II, 228-230. Op 1 februari 1835 werd in de Hervormde Kerk te Zuurdijk, de predikant Warmolts gedwongen de kansel te verlaten tengevolge van een ordeverstoring door Meerten Jans Niewolt, wonende te Houwerzijl.
voetnoot1
Sua auctoritate = op zijn (eigen) gezag.
voetnoot2
Mr. Tammo Sypkens (Sijpkens) 1780-1842; Procureur Crimineel van Groningen en Drente; 1838 president provinc. gerechtshof Groningen; 1821-1834 lid van de Tweede Kamer; sedert 1834 lid van de Eerste Kamer; in zijn laatste jaren ambteloos.
voetnoot3
H.P. Scholte, Vervolg der liefdelooze handelingen van het zogenaamd Hervormd Kerkbestuur etc. (1835) - opgenomen in de bundel Officiëele Stukken, Kampen 1863.
voetnoot4
In het geschrift in de vorige noot genoemd, heeft Scholte opgenomen ‘Uittreksels uit mijne aanteekeningen, in de gevangenis gehouden’. Scholte zat te Appingedam in (een soort) voorarrest van 29 nov. tot 4 dec.; dit gebeurde na zijn verhoor door de rechter van instructie.
voetnoot1
Ds. D. Molenaar (1786-1865); Herv. predikant te 's-Gravenhage 1822-1861. Schreef in 1827 anoniem: Adres aan al mijne Hervormde geloofsgenooten. Zie voor hem: Bos, Archiefstukken, naamregister.
voetnoot2
C. Baron van Zuylen van Nijevelt (1777-1833); Bos, naamregister.
voetnoot3
Ontruiming van de pastorie te Doeveren, eind maart 1835; Bos II, 172-209.
voetnoot4
Datum: 20 april 1835. Volgens een brief van 29 mei 1835 van Scholte aan De Cock (familiearchrief De Cock) is eerstgenoemde in die tijd ernstig ziek geweest; Scholte schrijft over hevige koortsen, waardoor hij buiten bewustzijn was.
voetnoot1
Ds. C.W. Pape te Heusden zinspeelt op de ziekte van Scholte in een brief van 24 april 1835; Scholte zelf spreekt van ‘eene geduchte ziekte en nu nog... zwakte... om te reizen’ (adres van 6 mei 1835). Bos II, pag. 313 en 314.
voetnoot2
Hendrikus Octavius Feith (1778-1842) studeerde rechten te Groningen. Rechter in het jaar 1801. Kort daarna advocaat te Groningen. In 1838 en daarna rechter in het provinciaal gerechtshof. Aan Scholte was blijkbaar ter ore gekomen, dat Feith zich had aangeboden voor de verdediging. Scholte heeft er blijkbaar wel voor gevoeld, dat Potter van Loon en Feith samen de verdediging zouden voeren.
voetnoot3
Bos II, pag. 311: Over de bevestiging en intrede van cand. C.F. van Setten en het ‘Kort Verslag’.
voetnoot1
Bij defaut = bij verstek.
voetnoot2
Laatste getuigenis tegen de liefdelooze handelingen van het zoogenaamd Hervormd Kerkbestuur etc., door H.P. Scholte, 4 april 1835. Opgenomen in ‘Officiëele Stukken’. Scholte schrijft hierin onder meer: ‘...dat de regtbank te Appingedam, na acht dagen beraad, mij op 27 Februarij heeft vrijgesproken, en daardoor een merkwaardig voorbeeld gegeven heeft van regterlijke onpartijdigheid; hetgeen zoo kennelijk afsteekt bij de hoogst partijdige en onregtvaardige handelingen en oordeelen der kerkelijke personen’. En: ‘Nu meende ieder dat met die vrijspraak ook mijne eerste schorsing verviel... het voorwendsel was toch altijd geweest, dat ik... om mijn ergerlijk en geruchtmakend wangedrag te Ulrum geschorst was geworden’.
voetnoot1
8 juni 1835
voetnoot2
Scholte logeerde vermoedelijk vóór zijn reis naar Groningen enige dagen bij zijn zwager J.D. Brandt te Amsterdam.
voetnoot3
O.L. Schildkamp, één van de eerste diakenen van de Afgescheiden gemeente te Groningen.
voetnoot4
Rustig, onder vier ogen.
voetnoot5
Vrijspraak bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Winschoten op 5 mei 1835; evenzo in appel te Groningen op 1 juli 1835. Bos II, pag. 234-236.
voetnoot6
‘Logement’ te Groningen.
voetnoot1
Potter van Loon vreesde moeilijkheden, indien Scholte te Groningen een godsdienstoefening zou gaan leiden. Opmerkelijk is, dat laatstgenoemde in juni 1835 weinig van zich laat horen. In de ‘Lijst der texten’ lezen we: ‘Op de reis naar Groningen en terug predikte Ds. Scholte te Zwolle (geen datum - C.S.) voor de afgescheiden gemeente...; 26 Junij te Zwolle... over Psalm 125’. Daarná komt dan zijn serie hagepreken in Gelderland en Zuid-Holland.
voetnoot2
Onleesbaar.
voetnoot3
Het vonnis draagt als datum: 24 juni 1835.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van Johannes Potter van Loon


datums

  • 25 december 1834

  • 25 januari 1835

  • 6 februari 1835

  • 27 februari 1835

  • 8 maart 1835

  • 31 maart 1835

  • 20 april 1835

  • 21 april 1835

  • 29 april 1835

  • 10 mei 1835

  • 27 mei 1835

  • 8 juni 1835

  • 15 juni 1835

  • 23 juni 1835