Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.Toon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.22 MB)

Scans (684.25 MB)

ebook (6.06 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

(1977)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Hoofdstuk 10
Brieven van ds. A.C. van Raalte

Inleiding

Albertus Christiaan van Raalte werd geboren 17 oktober 1811 te Wanneperveen. Zijn vader, Albertus van Raalte, was aldaar predikant van de Hervormde gemeente.

Na volbrachte theologische studie aan de universiteit van Leiden, wordt hij afgewezen voor het proponentsexamen in Zuid-Holland (mei en augustus 1835) wegens het niet onvoorwaardelijk willen aanvaarden van alle wetten van het Hervormd kerkbestuur.

Begin 1836 gaat Van Raalte ook de jure over tot de Afgescheidenen en wordt beroepen te Genemuiden en Mastenbroek. Hij doet aldaar zijn intrede op 23 maart 1836, na op 15 maart 1836 te zijn gehuwd met Christina Johanna de Moen.

Meer dan anderen heeft hij gedurende de jaren 1836-1839 de vervolgingen aan den lijve ondervonden.

Hij staat - zoals reeds in de inleiding op hoofdstuk 9 vermeld - buiten het verband van de Afgescheiden gemeenten van circa 1843 tot aan zijn vertrek uit Nederland.

Ook over zijn plaats in het leven der Afgescheiden kerken geven wij hier geen brede beschouwing.

In maart 1939 verhuist hij naar Ommen en in het najaar 1844 naar Arnhem. In laatstgenoemde plaats wijdt hij zich naast zijn zwager Brummelkamp voornamelijk aan de opleiding van predikanten.

Op 2 oktober 1846 vertrekt Van Raalte met een groep Afgescheidenen via Rotterdam uit Nederland.

De reis gaat naar Noord-Amerika, waar in de staat Michigan, Holland c.a. wordt gesticht. Van Raalte mag de vader van deze kolonie worden genoemd. Hij overlijdt in Holland op 7 november 1876.Ga naar voetnoot1

[pagina 168]
[p. 168]

In de Scholte Papers worden 9 brieven van A.C. van Raalte gericht aan Scholte, bewaard: 1 uit het jaar 1837, 5 uit 1839, 2 brieven uit 1840 en 1 uit 1844.

1. Genemuiden 10 december 1837

Veelgeliefde Broeder!

 

Uit de gemeenten te huis koomende vinde ik een lettertje van Br. Brummelkamp mij uit Uwen naam meldende de hoogstgevaarlijke verlossing Uwer vrouw.Ga naar voetnoot1 Deeze door Zijne almacht uitreddende hand Gods zij U en Haar een steeds krachtig spreekende Eben-Haëzer, leidende tot vernedering en bemoediging. Diezelfde Almachtige en Barmhartige spare en rigte Uwe dierbare gade op tot prijs van Zijn naam en tot verbinding van Ulieder zielen aan den Drieëenigen. Voorts bewijze de Heere Ulieden genade van bij het opwassen der Jonggeborene aan de vruchten te moogen bemerken dat het is een zaad des Geestes.

Ter beantwoording Uwer begeerte melde ik dat hier in Overijssel zich een en twintig Gemeenten bevinden.Ga naar voetnoot2

Door 's Heeren goedheid ben ik met mijn gezin voor het tegenwoordige welvarende, doch ben ongesteld geweest en heb smarten geleden aan Rheumatische pijnen. Echter heb ik weder een reis in de gemeenten kunnen doen, en hoop morgen weder op reis te gaan, zoo het de Heere behaagt. Lief en leed ontmoet ik zoowel van degeenen die binnen als buiten zijn; het gaat door goed en kwaad gerugte. Dat de Kooning evenwel regeert is mij een rustpunt, onder al de drukkende bezwaren van mijne en Sions ellendigheden. God geeve uit genade ons om na eene korte strijd eene eeuwige kroon te ontvangen. Daartoe leere Hij ons in de kracht Christi te strijden.

Groet hartelijk Uwe vrouw van ons. De Heere schenke haar, dat zij door dat leiden geheiligd moge worden.

Br., ik meen dat Gij de Leidsche gemeente zult moeten bezoeken.Ga naar voetnoot3 Tracht veel in de gemeenten als Herder te verkeeren; dat wordt van een uitdeeler der verborgenheden Gods gevordert. De Heere schenke ons daartoe lust en krachten. Vaarwel.

 

Uw hart. liefh. Van Raalte

[pagina 169]
[p. 169]

2. Genemuiden 18 februari 1839

Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder in Christus!

 

Tot schamens toe heb ik Uwe letteren van het vorige jaar met stilzwijgen beantwoord, alhoewel ik in waarheid betuigen kan dat ik onophoudelijk in eene rosmolen van drukten verkeerd heb, vinde ik het echter, gelijk in de meeste gevallen, het beroep daarop onvoldoende. Somwijlen gevoelde ik hartelijke begeerte om mij met U te onderhouden, maar afleiding van allerlei soort en eigen ongestalten hebben tot heden het plan en voornemen verschooven.

Uwe vroegere ontvangene letteren waren voor mijn Kerkenraad hier te Genemuiden nogal gezegend; nadat zij door de verwarringsgeest die hier rondwaard bezwalkt en verward waren geworden, was Uw brief eene der middeloorzaken die hun in kalmte terugbragten.Ga naar voetnoot1 Evenwel ondervinde ik geduriglijk op eene smertelijke en mij afmattende wijze dat de vorst der duisternis onophoudelijk bezig is de bloei en glans der gemeenten te beletten en te verdonkeren, 't welk Hem schijnbaar gelukt na mate er weinig dadelijk leven gevonden wordt; door deze listen des Satans worde ik veel tot moedeloosheid of onverschillige werkeloosheid aangeport. De Heere echter verijdeld genadiglijk zijn doel, zoodat ik onder dit alles in den gelove gevoel gesterkt te worden omtrent het daar zijnd Reformatiewerk, 't welk mij meenig verblijd oogenblik verschaft. Na dezen vertrouw ik dat gezien zal worden, gelijk ik nu geloof dat het waar is in opzicht en tot de gemeenten en tot mijzelve omtrent deze het vleesch kruizigende weegen. Acht het voor groote vreugde mijne Broeders dat Gij in veelerlei verzoekingen valt.

De laatstontvangene tijding t.w. Ecclesia libertasGa naar voetnoot2 trof mij, want waarlijk ik gevoel mij voor mijn persoon dikwerf te zijn een gejaagde veldhoen op de bergen. Eene wonderlijke gewaarwording werkt die hoop op mij van na ettelijke jaren vogelvrij of een vagebond te zijn geweest, weder te worden geplaatst onder het rubriek der eerzame burgers: onnoemelijk zijn de gevolgen die mijne ziel daaruit voor de gemeente afleidt in hare vooruitloopende Phantasien. Doch bij de bedaring der eerste aandoeningen hieruit vloeyende, gevoel ik eene hartelijke begeerte dat de Heere door de bevestiging dier verkwikkende tijding uit verren landeGa naar voetnoot3 de deure der prediking krachtig moge openen en de banier der waarheid op Nederlands bodem moge planten; dat 's Heeren gemeente door zoo eene onverdiende, ja verbeurde goedheid Gods werde verootmoedigd en men eens ophield

[pagina 170]
[p. 170]

zich te verbijten en vereeten - daardoor wordt mijne ziele mat. Ik gevoel bij de verlevendigde hope op vrijheid klimmende behoefte aan de uitstorting des Geestes; noch kracht, noch geweld, vervolging noch vrede, maar Deze alleen kan Gods gemeente bouwen. Een Godzalig en eerbaar leeven te leiden is mij zoo boven al begeerlijk. Echter bekruipt mij de vreeze voor de slaap die in stilte zoo ligtelijk de oogen bezwaart. Groote vreugde zal de ecclesia libertas wekken, doch ze is tevens een oorlogs-declaratie tegen de wortel van alle kwaad, waarom zij die bijkans of geheel onder het rubriek der vrekken staan wel eens aan 't zuchten kunnen raken zoo ze tot de Judas-positie en pad niet overslaan.Ga naar voetnoot1 Het spijt mij dat Ge mij geen exemplaar van die Utrechtse bepalingenGa naar voetnoot2 en dat AdresGa naar voetnoot3 aan Z.M. hebt doen geworden. Ik verkeer belangstellend omtrent de inhoud van dat Adres.

Zoo het den Heere behaagt en wij leeven, zoo denk ik over een week 6 a 7 metterwoon naar Ommen te vertrekken, overmits ik aldaar meer in het midden der gemeenten lig, welke verhuizing in 't midden door de gemeenten bij het tweede algemeene beroep bedongen was.Ga naar voetnoot4

Voor weinig tijds heb ik van Br. WildebroerGa naar voetnoot5 uit Groningen aanzoek ontvangen om hem behulpig te zijn in de voorbereidende studien noodig ter toelating tot het predikambt. Met dat verzoek vereenigden zich twee andere Groningers t.w. P. de WitGa naar voetnoot6 en Huiskens.Ga naar voetnoot7 Overmits en in mijzelven en in uitwendige omstandigheden zich bergen van zwarigheden zich daartegen verhieven, vond ik mij in het eerst ongenegen daartoe, maar ziende dat deze roeping eigentlijk in het ambt van Herder en Leeraar opgesloten lag, zoo ben ik, hoewel onder veele bezwaren gebukt gaande, daar gekoomen waarvan ik zeer verre verwijderd was. Ons voornemen is dadelijk bij mijne komst te Ommen onze gezamentlijke studien op te vatten. Wildeboer is van veelen verlaten sedert hij door middel van Van Velzens brief over het oefenen,Ga naar voetnoot8 zijne gewoonlijke oefeningen gestaakt heeft, en onder veele bestrijdingen (welke tegenwoordig grootelijks geweeken zijn) verkeerde;...Ga naar voetnoot9 zijne finantiële belangen zijn daardoor in eene staat ge-

[pagina 171]
[p. 171]

koomen, dat Broederliefde hem van elders wel diende te onderschragen, naar ik verneem, daar de liefde jegens hem in Groningen verkoeld is na het staken zijner oefeningen.

Weet Gij ook voor mij eene geschikte handleiding ter inleiding op Oud- en Nieuw Testament? MichaelisGa naar voetnoot1 is zoo volumineus.

Door 's Heeren goedheid zijn wij zeer welvarende 't welk ons te dierbaarder is omrede de slaande hand des Heeren hier ter plaatse veelen treft in de kinderziekte.

Ontvang, geliefde Broeder met Uwe vrouw de hartelijke groeten van mijne vrouw. Hoe gaat het Mevrouw van Hall? Groet haar hartelijk van ons beiden. Eerstdaags hoop ik haar te schrijven.

Behoefte doet mij vragen of er nog eenige revenuën der Pink voor mij aanwezig zijn;Ga naar voetnoot2 zulks zoude mij tegenwoordig bij uitnemendheid van pas (komen); zoo het iets is zal het gewisselijk wel niet veel zijn vanwege de ongelukkige vangst des voorigen jaars. Wil zoo goed zijn het mij echter, zoo er iets is, doen geworden.

Doe mij het genoegen en schrijf eens spoedig, want ik verlang zeer naar eenig nader bericht omtrent de gedragingen van het Gouvernement jegens ons. Zoo Gij mij eenige aanmerkingen omtrent de opleiding dier Groninger Broeders kunt mededeelen ten mijnen nutte, zal zulks mij te hoogsten aangenaam zijn. Stuur mij ook dan spoedig een exemplaar van het Utrechtsche Adres.

In de voorleden week heb ik nog met genoegen en blijdschap mogen pleiten voor de Almelosche regtbank.

Geliefde Vriend en Broeder, ontvang met de overige geliefde Broeders in den Heere mijne hartelijke groeten en zijt den Heere aanbevolen.

 

Uw Vriend en Broeder

A.C. van Raalte

3. Genemuiden 11 maart 1839

Hartelijk Geliefde Broeder!

 

Hoewel ik niets bijzonders U heb mede te deelen, gevoel ik echter begeerte om U te kennen te geeven, mijne vereeniging met het Utrechtsche request en reglement. Niet alleen sla ik dezen weg in, verblijd door de hope op het nut der vrije prediking, maar ook gevoel ik mij tot die weg verplicht van wege schuldige gehoorzaamheid om Gods wil aan den harden Heer, en ik kan het niet ontveinzen dat de gedachte waarom zulks niet vroeger geschied is mij eene zeer onaangename gewaarwording ver-

[pagina 172]
[p. 172]

schaft. Deze weg is van achteren zeer geschikt ter vernedering der hoogten. Het gebeurde is als een droom en na het wakker worden heeft men eenige oogenblikken nodig om zich eens te bezinnen wat men er toch van maken moet. Zoo gaat het hier velen, men wil wel blijde zijn, doch men vreest. Evenwel slaat men langzamerhand Utrechtsch weg op: de Klassis van Ommen heeft onveranderd het Utrechtsche reglement aangenomen en ik heb hope dat hunne vereenigings requestenGa naar voetnoot1 al aan den Gouverneur zullen opgezonden zijn, zoo ten minsten die lastige Ommer burgermeester weer geene struikelblokken in den weg geworpen heeft met zijne hoogwijze aanmerkingen.

Op volgende wijze wordt hier gerequestreerd:

Ondergeteekenden afgescheidenen van het Hervormde Kerkbestuur, ingezetenen (van)... gezien hebbende Zijner Majesteits gunstige dispositie op het request der afgescheidenen te Utrecht, wenden zich (daar zij in de burgerlijke maatschappij als eene gemeente van afgescheidene Christenen wenschen toegelaten en erkend te worden ten einde hunne Godsdienst onbelemmerd te mogen uitoefenen) met gepasten eerbied tot Z.M.s troon met de betuiging dat zij hetzelfde verzoeken en verklaren 't welk onze Utrechtsche geloofsgenoten verzocht en verklaard hebben; dat de Utrechtsche reglementen de onze zijn; en dat tot dat zelfde einde de door ons verkorene kerkelijke dienaren worden voorgesteld, te weten...

De Zwollenaars c.s.Ga naar voetnoot2 schreeuwen hoogverraad over de kerkegoederen, 't welk hier en daar eene flaauwe echo doet horen. Enkele stemmen hoor ik tot nog toe maar tégen de voorstelling der kerkelijke Dienaren ter erkenning in de burgerlijke maatschappij. Met belangstelling zie ik het tegemoet of ook eene der andere Leeraren eene andere weg zal inslaan 't welk veel verdeeling met zich zou nasleepen.

Gaarne ontving ik eenig lettertje ter beantwoording der vragen in voorgaande.

Mijne vrouw is tegenwoordig te HattemGa naar voetnoot3 en is zoover ik weet met de kleine door 's Heeren goedheid welvarende, in welk voorregt ik ook mag deelen.

Den 21sten hoop ik met mijn gezin mij ter woon naar Ommen te begeeven. Groet van mij de Broeders. De Heere stelle U ten zegen voor Sion. Groet de Uwen alsmede Mevrouwe Van Hall.

 

Uw hartelijk liefhebbende Broeder

Van Raalte

[pagina 173]
[p. 173]

P.S. Zoo Gij mij die regtsgeleerde verhandelingen van Huidecoper van Maarseveen eens ter lezing kondet beschikken, zoo zou mij zulks verblijden.Ga naar voetnoot1

4. Ommen 7 mei 1839Ga naar voetnoot2

In deze brief schrijft Van Raalte onder meer over ds. H.J. Budding. De bedoeling van eerstgenoemde wordt niet geheel duidelijk. Vaststaat, dat Budding op 30 januari 1839 op een provinciale vergadering van Zeeland zijn beroepsbrief als ‘Leeraar van Zeeland’ in stukken scheurde, toen de meerderheid hem niet wilde volgen in zijn verwerping van de ‘nieuwe’ Psalmberijming (welke die van Datheen had verdrongen).
Het kan wezen, dat Van Raalte het doorhakken van de knoop door Budding als een bevrijding voor het kerkelijke leven zag, òf dat hij doelt op een particuliere poging door Scholte ondernomen, om Budding tot andere gedachten te brengen.
Op 29 augustus 1839 - provinciale vergadering van Zuid-Holland, waar ook afgevaardigden van Zeeland zijn - is de situatie ten aanzien van ds. Budding ongewijzigd. Na de provinciale vergadering van Zeeland op 23 oktober 1839 breekt Budding finaal met de Zeeuwse kerken.
Echter: ook is mogelijk, dat Scholte aan Van Raalte iets heeft verhaald over het optreden van Budding te Rhenen, waar laatstgenoemde circa 1 april 1839 na het lezen van de tekst de godsdienstoefening verliet en niet wilde preken. Aan de avond van dezelfde dag doopte hij zonder medewerking en zelfs tegen de vermaning van de kerkeraad ‘kinderen van menschen die wegens hun onbehoorlijk gedrag niet in de Gemeente waren opgenomen’.Ga naar voetnoot3

Veelgeliefde Broeder!

 

Uwe letteren zijn mij eene goede tijding uit verren landen, zij verkwikken mijne ziele!

Uw van den Heere ontvangen kroost wasse op tot eere van den Drieëenigen Verbondsgod. De Heere doe dit Ulieden aanschouwen tot dank aan God. Groet van harten Uwe Gade van ons beiden. De Heere rigte haar genadiglijk weder op ter zijne eer.

Het voorgevallene met Ds. Budding treft mij. Ziedaar dan nu eensklaps als met een wenk de mij zoo dikwerf benaauwende steen des grafs afgewenteld. Bij het leezen hiervan sloeg ik de handen te zaam van blijdschap en verwondering. Waarlijk ik weet niet wanneer ik zoo een verkwikkende

[pagina 174]
[p. 174]

tijding vernam, en ik ben zeker dat het veele harten diergenen die...Ga naar voetnoot1 Sion beminnen zal verkwikken. Veeler handen door deze bitterheid verslapt zijnde zullen opnieuw worden versterkt; ik gevoel dat het mij ook versterkt en het is mij ten spoorslag het ooge en harte te rigten en heffen tot Hem die Zijne belofte vervuld: Ik zal Mijne gemeente bouwen. Mijne vrouw is ook innig verheugd en geeft door deze hare blijdschap hierover te kennen. Dat Gij over de tong der collega's gegaan zijt,Ga naar voetnoot2 zulks te leezen bevreemd mij niet, want ook ik zelve heb mij wel eens opposiet geopenbaard omtrent den aard in Uwe onderscheidene handelwijzen, t.w. daar ik dikwerf meen te bespeuren, dat Gij U niet schikt in onverschillige dingen teneinde ergernissen te weeren en alzoo den Griek een Griek en den Jood een Jood te zijn, om ze alzoo allen te winnen. Zulks heb ik U wel eens vroeger geopenbaard, maar Broeder, zoo Gij in dezen naar Gods wille in den gelove handeld, zoo zult Gij niettegenstaande de verkeerde beoordeling van God loon ontvangen, en daarom - dat dit woord geldende zij: Beminden wreekt Uzelven niet; zorg dat er geene bittere wortelen schieten welke dikwerf de gemeente Gods opnieuw konden beroeren, en daarenboven moogt Gij ook steeds onder het oog houden dat Br. Buddingh steeds zoo hij tegen iemand een veroordeel opgevat heeft, juist niet de regte persoon is om ons op het regte standpunt te plaatsen; ten einde over persoonen en aan hun verbondene zaken te oordelen. Br. wil alles in het werk stellen behoudens de waarheid en billijkheid om het woord van vermaning in de nu openbaar gewordene gemeenten te doen gelden. Dat de Broederlijke liefde blijve! daar toch waar liefde woont gebied den Heer den zegen. Zoo Gij het eenigzints kunt doen, deel mij toch het gebeurde met Ds. Buddingh eenigzints mede. Niet alleen om mijnentwege, maar ook om veeler Broederen wille die oprecht zijn in 's Heeren weegen.

Zeer veele zijn mijne bezigheden en daarenboven ben ik in de laatste tijd sukkelende geweest aan borst en keel. Heden schijnt het door 's Heeren goedheid tot beterschap te zetten.

Wij vernemen niets van het gouvernement. Amsterdam geeft Z.M. fiat.Ga naar voetnoot3 Z.M. schijnt te denken dat de mindere plaatsen zoo sterk niet roepen zullen.

Aanstaande Maandag zal zoo het den Heere behaagt hier in Ommen het gebouw voor de prediking worden aanbesteed.

Gaarne ontving ik op mijne letteren van Mevr. van Hall eenig berigt. Zeg H.E. zulks wanneer Gij haar ontmoet en groet H.E. van mij en van mijn vrouw. Nu geliefde Vriend en Broeder: de Heere stelle U ten zegen op aarde, Amen.

 

Uw liefhebbende Vr. en Br.

Van Raalte

[pagina 175]
[p. 175]

5. Ommen 24 mei 1839

Hartelijk Geliefde Vriend en Broeder!

 

Uwe laatste van 27 Maart is mij geworden alsmede de 15 reglementen. Ik had er U al op geantwoord, zoo drukke bezigheden mij hierin niet belemmerd hadden. Ook heeft mij de begeerte van U iets naders te kunnen melden omtrent onze zaken van Godsdienstvrijheid bij het gouvernement, opgehouden. Echter ik heb tot heden tevergeefsch gewacht.

De gemeenten Genemuiden, Steenwijk, Ommen, Den Ham, Hellendoorn en Heemse zijn dezelfde weg van requestreren ingeslagen en ik denk dat er nog een paar zijn die volgen zullen. De overigen zijn er tegen of schatten hunne arbeid vruchteloos om rede ze te klein in getal (zijn). En weder anderen zijn wat agterdochtig en willen den verderen loop eens gadeslaan; of doordien zij alrede vrijheid genieten meenen daardoor niet tot deze weg verpligt te zijn. Verwijdering of verbittering vloeit er echter uit het verschil van denkwijze niet, except de afgescheurden.Ga naar voetnoot1 Want omtrent hun wordt het bewaarheid dat de vuilen vuiler worden. In Groningerland schijnt men het een strijdpunt te maken. De vlam van het twistvuur kan daar wel eens fel branden, want ik schatte dat daar veel hout is.Ga naar voetnoot2 't Is goed dat de Heere ook die brand stiert en regelt en ze wil doen dienen uit genade tot wegneming van strooi en stoppelen etc.

Gelijk bij U zoo ook is hier behoefte aan prediking waartoe hier goede gelegenheid is. Op onderscheidene plaatsen, ook hier te Ommen, openbaart zich onder het volk eene grote begeerte dat er bij de Afgescheidenen eene vrije prediking tot stand moge komen. De heldere overreding dat God werkt verblijdt mij en doet mij dikwerf goedsmoeds zijn. Wildeboer uit Groningerland en VeenstraGa naar voetnoot3 uit Friesland zijn tegenwoordig bij mij ter opleiding. Ik heb goeden moed dat Wildeboer binnen het jaar toegelaten zal kunnen worden. Door 's Heeren goedheid mag ik in dit werk blijdschap smaken niettegenstaande ik er donker tegen aan zag. Gij hebt HartgerinkGa naar voetnoot4 per schrift naar mij gewezen, maar eilieve - wat zal ik met die man beginnen. Zelfs mist hij de daartoe nodigste natuurlijke gaven. Ook ben ik overreed dat de man zoekt naar eene opening om in te dringen. De man is goed om een allemans vriend te zijn en een buurpraatje van den dag te houden. Ik tenminste gevoel mij belemmerd en zoo ik meen overeenkomstig 's Heeren wil, om hem, die ik anders als een goedaardig lidmaat schat, in deze zijne begeerte behulpig te zijn.

[pagina 176]
[p. 176]

De stukken van HuidecoperGa naar voetnoot1 zult Gij, zoo ik hope, al terug ontvangen hebben. Na lezing heb ik dezelve aan Br. Brummelkamp verzonden, omrede ik hem daardoor eenig genoegen verschafte, waartegen Gij niet zijt; hem tevens verzoekende ze spoedig overeenkomstig Uwe begeerte, Höveker te doen geworden. Ik betuige U mijnen hartelijken dank over de bezorging dezer stukken. Ze waren mij nuttig en bevestigden mij in de ingeslagene weg van het requestreren, daar ik geheel buiten de gelegenheid ben om zoodanige schriften over ons en onze aangelegenheden te leezen. Zoo kondet Gij mij zeer verplichten, indien Gij dergelijke schriften leest, mij dezelve ter lezing toe te zenden want ik gevoel dat ze zeer nuttig zijn.

Het spijt mij dat Gij in de Reformatie niet rondweg bekent dat wij vroeger de nu ingeslagene weg en wijze van requestreren hadden kunnen (aan de zijde des Konings) en behoren in te slaan, maar dat het ons niet duidelijk was het onderscheid tusschen een kerkelijk en burgerlijk bestaan der gemeenten: ik meen in de Reformatie te bemerken dat Gij het doet voorkomen alsof de erlangde vrijheid een gevolg is van de zinsverandering des Konings. Naar mijne wijze van zien is dit onwaar.Ga naar voetnoot2

Wees zoo goed inliggende Mevr. van Hall te doen geworden; ik weet haar adres niet.

Groet Uwe vrouw hartelijk van mij en mijne vrouw, die U ook groeten laat. Groet van mij de verdere vrienden Takke(n) c.s., Klijn c.s. etc. Doe mij het genoegen en zend mij spoedig eenig bericht aangaande Ulieder staat en die der gemeenten. Alsmede verzoek ik van U een opgave van het getal der requestranten der Utrechtsche gemeente.

Nu, de Heere stelle U ten zegen op aarde, Amen.

 

Uw hartelijk liefhebbenden Vriend en Broeder

A.C. van Raalte

 

P.S. Ds. Buddingh is bij mij geweest; het smert mij dat de man in zoo een enge staat verkeert.Ga naar voetnoot3

6. Ommen 5 september 1839

Veelgeliefde Vriend en Broeder in Christus

 

De letteren van 8 Aug. zijn ons door 's Heeren (goedheid) in welstand geworden. Voor het mij gezondene bewijs heb ik het geld alrede ontvangen; dank zeg ik Uwe bemoeijenis hieromtrent.

[pagina 177]
[p. 177]

Aangenaam was het mij eenig schrijven van U te ontvangen; echter ontmoetede ik U liever eens, want in 't schrijven erlang ik geene voldoening. Gij schrijft dat het U toeschijnt een tijd van verstrooijing te zijn; ja dat God blaast in 's menschen werk is klaar. Deze geesseling der gemeenten, hoop ik, zal ze wijs maken, ten minsten, ik heb er in hopeGa naar voetnoot1 op die niet gevestigd is op hetgeen voor oogen is.

 

Onder alle de ellenden in de gemeenten mag ik dikwerf sterk zijn in den Heere ziende op Zijn getuigenis om het ten rigtsnoer te hebben in mijne gangen en mij werpende met alle de zorgen in de armen des Heeren. Gods getuigenis is mij eene grote vastigheid en een verkwikkend en bemoedigend licht. Vandaar gevoel ik grote begeerte om te arbeiden dat de waardij van het Goddelijk getuigenis gekend en erkend moge worden onder den volke. De berichten welke ik van Br. RozenthalGa naar voetnoot2 door middel van Br. de Moen ontvangen heb, zijn mij verblijdend. Ook is het mij zeer aangenaam te vernemen dat de Broeders Klein, V D Meulen en HasselmanGa naar voetnoot3 beroepen zijn en staan geëxamineerd te worden. Het is mij klaar en duidelijk dat het die weg in moet. Ik ben bang dat wanneer er predikanten van de Hervormden onder ons kwamen, dat zij grote verwarring met zich zouden medebrengen, en dat vooral in (het) leerstuk der Kerkregering en Sacramenten. Ik verlang er sterk naar dat men hier en elders ernstig moge uitzien naar zoodanige getrouwe mannen die bekwaam zijn om te leeren. Daartoe heeft veel toegebragt de op mij uitgebragte roeping der Rotterdamsche gemeente. Deze deed mij meer letten op mijne betrekking tot de Overijselsche gemeenten en ziende in dat maaksel van proventiaal predikant veel ongerijmds, ondoelmatigs en onschriftmatigs, zoo was ik eerst in twijfel over dat Rotterdamsche beroep. Doch spoedig zag ik, hoewel ik het niet geoorloofd schattede om de vertooning te maken, alsof ik alle de Overijselsche gemeenten vermogt te weiden, een verbindende roeping aan de Overijselsche gemeenten gelijk aan die van Titus 1 vs 5. De opvolging van 's Heeren bevel 2 Tim. 2 vs. 2, gevoel ik dringende behoefte te zijn voor de gemeenten, daarom is het ook mijn wensch dat aller oogen hiervoor mogen opengaan. Doch de vervulling dier behoeften te zoeken buiten de gemeente schat ik tot verwoesting leidende.

 

Ds. Buddingh zwerft weder hier en in Drenthe en is nu weder in Groningerland. Naar de geruchten te oordeelen schijnt er bij hem geene verandering plaats te vinden, waardoor ik in twijfel ben over zijne verbroedering of vereeniging met U tenminsten wat de beschouwing der zaken aangaat.

 

Op grond dat het voorhangsel gescheurd is, en men niet langer door Levi maar door Christus tot den Vader gaat, zoo is het mij zonde om langer onder het priesterlijk volk als een priester bij uitnemendheid mij door

[pagina 178]
[p. 178]

priesterkleding te onderscheiden.Ga naar voetnoot1 En de beroeringen die ik van deswege tegemoet zag en ondervonde, konde bij mij niet opwegen tegen het Gode onbehagelijke vermengen van oude en nieuwe bedeeling. De beroeringen daardoor veroorzaakt leiden onder al het smertelijke tot heerlijke einden, te weten dat de gemeente verloochent wordt aan de schatting en beoordeeling der verlaters van Gods Woord, alsmede aan de verguizing van degeenen die Sion gram zijn, en daarenboven leeren zij er uit onvoorwaardelijk te letten op Gods getuigenis. De schadelijke gevolgen van een soort van priesterorde in de gemeente op te richten zijn mij zonneklaar. Daarom zoo ik mij er niet tegenstelde, zoude ik de ondermijning der gemeente op mijn conscientie laden. Daarom: ik kies ten koste van wat het ook wezen moge de vrede met God.

Nu, geliefde Broeder, de Heere, doe ons in stilheid, ootmoed en zelfverlochening pal staan in den strijd tegen de stroom van in- en uitwendige ellenden en Hij verkwikke onze ziele door het letten op de Kroon die volgt. Gedenken wij elkander voor den troon der genade.

Mijne vrouw groet U en Uwe vrouw. Ontvangt tezamen ook de mijne. Groet de Broeders.

 

Uw hartelijk Liefhebbende Broeder

A.C. van Raalte

7. Ommen 10 februari 1840

Deze brief handelt merendeels over de ‘Amsterdamse twist’ waarbij Scholte (zich kerende tegen Van Velzen) in zo sterke mate betrokken was.

Veelgeliefde Broeder!

 

Het heeft de Heer van leven en dood behaagd mijnen geliefden Broeder P.J.A. van RaalteGa naar voetnoot2 uit dit strijdvolle leven te roepen in den ouderdom van 41 jaren. Gisteren avond ging hij zacht uit; zijne ziele kalm de genade des Heeren aanbevelende. Zijn laatste levenstijd was smartvol, doch in het biddend vluchten tot den Vader van alle barmhartigheden in Christus, zocht hij leeniging zijner smarten. Ook vond hij daarin het wapen tegen murmurering; en in zijn stervensogenblikken toen het oog alree gebroken was, vond hij troost in Gods dierbaar getuigenis waaruit hij zich 1 Petr. 1 liet voorlezen.

[pagina 179]
[p. 179]

Geve de Heere ons genadiglijk bij de verbreking van ons aardsche huis de hope op een gebouw eeuwig in den hemel.

 

Voorts verneem ik met smarte de toestand der Kerke. Deze omstandigheden houd menigeen in de bedenking op, of het werk dat uit de Scheiding gevloeid en opgebouwd is, wel in Gods gunste is. En menigeen doet het beeven, ziende eene geheele scheuring allerwege tegemoet. Er vroeg mij iemand bij wien dan nu de Kerk zoude te vinden zijn, bij Scholte of van Velzen. De afscheiding om de schorsing der Broeders is partijstrijd mijns bedunkens. Deze en de openbaarmaking van de ellende wettigt de handelingen van Hoksbergen en Smit. Zie, deze openbaarmaking strijd geheel tegen de liefde en alle Broederlijke orde; al hebt Gij in allen deele waarheid; echter zoude zulks U(w) doen in geenen deele wettigen. De rigterlijke handhaving van regten door Mevrouw ZeeltGa naar voetnoot1 strijd tegen liefde en Gods Woord. Ik ben bedroefd over de arme gemeente welke zoo ik vreeze een prooi wordt van driften der opzieners. Van wederzijds is het pantzer aangegespt, doch ik geloof niet dat de Geest van Christus dit deed.

 

Uw liefhebbende diep bedrukte Broeder die niets overschiet dan het gebed tot God.

 

A.C. van Raalte

8. Ommen 26 oktober 1840

Ook in dit schrijven van eind 1840 - als het ‘Verslag van de vergadering van opzieners’ van 6 en 7 maart 1840 te Amsterdam is verschenen - is de twist van Scholte met Van Velzen aan de orde.Ga naar voetnoot2
Van Raalte meent, zonder op de feiten in te gaan, te moeten schrijven, dat hij zowel Scholte in zijn aanval en verdediging als Van Velzen in zijn verdediging, moet laken.
Aan het einde van de brief vraagt Van Raalte vijf- tot tienduizend gulden te leen. Dit houdt verband met de oprichting van enige bedrijven te Ommen en omgeving, waarover wij schreven in hoofdstuk 9 (blz. 153 en 154), naar aanleiding van een verzoek van ds. A. Brummelkamp.

Geliefde Broeder in Christus!

 

Dank zeg ik U voor de ten mijnen behoeve verrigte moeite.

Uwe letteren leezende gevoel ik begeerte om U een eenvoudig lettertje weder te doen toekomen. Daartoe vat ik dadelijk pen en inkt. Anders verlies ik ligt dit eenvoudig oog, alsmede de begeerte, en het schrijven wordt versloft.

Ik twijfel er niet aan dat Gij verkeerdheden in van Velzen bestrijden wilt, en door U mijne opmerkingen te schrijven, wil ik de zonde van van Velzen niet verdedigen, maar ik hoop mijne ziel vrij te houden en waar zulks ge-

[pagina 180]
[p. 180]

vorderd wordt ook openbaar van Velzens kwaad te bestraffen en dit wel bijzonder in 't verborgen, gelijk broeders betaamt. Een ander oordeel mag over mij en Brummelkamp gaan. En de beschuldiging direct of indirect van verkrachting of verbloeming der waarheid ten behoeve van zwagerliefde zal toch niet eeuwig op ons rusten. Mijn nu voor U onverklaarbaar gedrag zal eenmaal voor U duidelijk worden. Van eene zeer ligtvaardige handelwijze in 't veroordeelen, daarvoor beware mij de Heere; ik ben daarvoor bang. Ik wil gaarne voor God en menschen belijden dat ik mij menigmaal (van achteren ziende) bezondigd heb, doch God is menigvuldig vergevend jegens hen die dorstende zijn naar waarheid en oprechtheid. Voor het tegenwoordige, de vruchten van mijne veelvuldige blindheid en verkeertheid ziende, mag ik afhankelijk van 's Heeren bekwamende genade, vreezende en bevende voor misleiding van mijn bedriegelijk bestaan, werkzaam zijn in de gemeente; niet dadelijk veroordeelende al degeen die niet zien gelijk ik het zie. Neen Broeder, ik wensch in ootmoed en zagtmoedigheid getrouw te arbeiden tot opbouw van 't gelove en de Godzaligheid. Ik wil U niet schrijven over al 't geen ik in van Velzen weersta; evenmin achte ik het goed aan van Velzen te schrijven wat in U te weerstaan is. Maar ik wil schrijven aan beiden waarom ik hun strijd beschouw niet te zijn uit God. Broeder, wil mij, die de geringste der Broederen ben, verdragen.

De wijze van het schrijven tegen elkander vergewist mij dat de gemoederen aangedaan zijn met beginselen die niet uit God zijn. Vroeger heb ik betuigd dat de veroordeling van elkanderen voor huichelaar eene schrikkelijke zonde is welke Ulieden aankleefd. Ik twijfel niet dat God Zijn oordeel hierover nu alree doet ondervinden of zal doen ondervinden. Maar bovendien vind ik in het schrijven een beginzel meer om elkander aan de kaak te stellen en verachtelijk te maken dan wel om elkander te geneezen.

Bestraffing uit liefde om elkander te redden is goed, doch bestraffing om iemand te schande te zoeken te maken is zeer misdadig.

Zoo men het laatste doet dan brengt men iemand stout zijn vonnis thuis, en dat zal niet genezen. Men kan geen Duivel door een Duivel uitwerpen. Zoo men het eerste doet, dan zal naakte waarheid doorvlochten van medelijdigheid en liefde ons wapen zijn om iemand te overtuigen van zijn kwaad opdat de beschuldigde zelve oordeele en een gezond vonnis velle.

Ach Broeder, de bedriegerijen van ons hart zijn listig en eigenliefde doet dit fijn gesponnen weefsel zoo gaarne over het hoofd zien. Ja Broeder, zoo God met ons niet is, dan missen wij een getrouw oordeel over ons zelven! En dit is dikwerf het gevolg van boezemzonden of bijzondere breuken waaraan wij niet ontdekt zijn. Ontvang mijn schrijven, 't welk ik wenschte dat het te hard was, onder de verzekering, dat ik niet schrijf uit liefdeloosheid, en dat ook ik gereed ben Uwe Broederlijke Vermaningen in liefde te ontvangen.

Gij geeft mij aanmerkingen omtrent het gebed des geloofs; ik mag bidden en ontvang, en zal meer ontvangen op 's Heeren tijd, hoewel de kracht des ongeloofs eene sterke vijand voor mij is, doch de Heere komt de zwak-

[pagina 181]
[p. 181]

heden van Zijn kind medelijdend te hulpe. Nu Broeder, van harte wensch ik U in Christus alle heil en inzonderheid de innerlijke roerselen en bewegingen der liefde. Zijt gegroet van mijne vrouw en groet van ons beiden hartelijk Uwe vrouw. En weet dat ik blijde ben mij te kunnen noemen

 

Uw liefhebbenden Broeder in Christus

A.C. van Raalte

 

P.S. Zoudt Gij ons, teweten Br. de Moen en mij, ook helpen willen aan eenige duizenden gulden teweten van 5 - 8 of 10 duizend tegen 5 desnoods zes procent. Over de tijd van aflossing moest nader worden gesproken. Gij zoudt ons genoegen doen, want gedeeltelijk zijn onze eigene gelden nog verspreid, zoodat wij voor het tegenwoordige nog 15 m.Ga naar voetnoot1 van onze eigene gelden buiten ons gebruik gesteld zien, welke wij niet dan successievelijk in de zaak kunnen storten, 't welk ons bemoeijelijkt. Zoo Gij niet kunt, weet Gij dan ook iemand die hiertoe genegen zoude zijn? Zoude Mevrouw Zeelt ons ook willen voorthelpen?

Ik heb ten behoeve der kerkelijke gebouwen hier te Ommen uitgeschoten ƒ 2200. Zoudt Gij ook dit voor mij op de gebouwen willen schieten? Hier in dit arme land zijn onder de gemeente geen menschen, die dit schieten kunnen; waarom Gij, zoo Gij dit wilde doen mij groot genoegen zoudt doen omrede ik er behoefte aan heb.

9. Ommen (eind) januari 1844

Geschreven naar aanleiding van het overlijden van Scholte's vrouw, Sara Maria Brandt, 23 januari 1844 te Utrecht.

Geliefde Broeder in den Heere!

 

Uw oog eindige in God!

 

Gisteren avonds van de reize te huis koomende, vernam ik met verbazing de groote slag die U trof; en dat zoo heel onverwacht!

Wij zitten stil en kunnen ter naauwernood de waarheid gelooven. Hoewel wij door 's Heeren goedheid zoodanige smerte nog niet behoefden te smaken, zoo bevroeden wij echter wel dat de slag de bitterste Uwes levens is. De lediggewordene plaatse kan geen Schepsel vullen. De Heere kan het met zich zelven goedmaken. De wereld verliest bij zulke slagen in nadruk zijn kleur, doch God te kennen vergoed en verzadigd volledig. Zulk een zielbeheerschend bezef der deugden Gods, zulk een aanschouwen Gods, met ongedekten aangezigte, in Christus, zal U stille doen zijn, zal U in Gods oppermagt, wijsheid en goedheid doen rusten en zalig zijn. Dat wenscht U mijne ziele opdat Gij Godverheerlijkend moogt aanbidden en

[pagina 182]
[p. 182]

Uwe vreemdelingsreize door de verlustiging in God moge worden verzoet en het moeitevolle van de vreemdelingsreize kort, voorbijgaand en gering moge geacht worden door de zoete hoope des levens. Ach, de Heere maakt het immer wel met Zijne kinderen. Hij zal Uwe wonden ook wel lenigen. En voor haar, die het tijdelijke met het eeuwige verwisselde, is het heengaan een groot gewin.

Mijne vrouw die hartelijk in Uw lot deelneemt, die het zeer getroffen heeft, laat U deelnemend groeten. De Heere zij U nabij!

 

Uwen hartelijk liefhebbenden Broeder

A.C. van Raalte

voetnoot1
Voor zijn leven en arbeid zij verwezen naar: J.A. Wormser, Een schat in aarden vaten, I, Het leven van Albertus Christiaan van Raalte, Nijverdal 1915; artikel in de Christelijke Encyclopaedie, Kampen z.j.; Rev. Henry E. Dosker, Levensschets van A.C. van Raalte, Nijkerk 1893 en naar de in deze publicaties genoemde literatuur. Het is schrijver dezes bekend, dat er thans vanuit Holland, Michigan, gewerkt wordt aan een tweetal nieuwe publicaties betreffende A.C. van Raalte en wel door Prof. Dr. Gerritjan ten Zythoff en Prof. Dr. Elton J. Bruins.
voetnoot1
Geboorte van Sara Maria op 30 nov. 1837 te Utrecht; overleden te Amsterdam in februari 1838.
voetnoot2
Volgens de notulen van de provinciale vergadering van Overijssel/Gelderland van 18 november 1837 bestonden op dit tijdstip de 21 gemeenten: Dalfsen, Dedemsvaart, Deventer, Genemuiden, Den Ham, Hasselt, Heemse, Hellendoorn, Kampen, Mastenbroek, Nieuwleusen, Ommen, Rouveen, Rijssen, Staphorst, Steenwijk, Vollenhove, Wanneperveen, Zalk, Zwartsluis, Zwolle.
voetnoot3
In de gemeente te Leiden waren er in 1837 en 1838 moeilijkheden. De notulen van de provinciale vergaderingen van maart 1837 en van 19 april 1838 gewagen van ‘eenigheid en vrede’ die niet voldoende worden gevonden, van een ‘beroepen’ ouderling die niet kan worden bevestigd wegens ‘sabbat-schending’ etc. Men zie ook: J. de Lange, De Afscheiding te Leiden, Rotterdam 1934.
voetnoot1
Gezien het vervolg van de correspondentie moet één en ander slaan op de invloeden van Dirk Hoksbergen te Kampen alsmede van Albert Schouwenburg en Wolter Wagter Smitt te Zwolle. Men zie hiervoor o.a. Bos, Kruisdominees pag. 27-54.
voetnoot2
Vermoedelijk: Scholte heeft aan Van Raalte geschreven over de erkenning van de Utrechtse gemeente door de landsoverheid bij Koninklijk besluit van 14 februari 1839. De Utrechtse gemeente was nu een ‘vrije kerk’ geworden.
voetnoot3
Niet letterlijk bedoeld.
voetnoot1
Niet geheel duidelijk. Misschien wilde Van Raalte zeggen: wat moeten nu degenen doen, die vanwege vrees voor boeten zich tot nog toe niet bij een Afgescheiden gemeente hebben gevoegd?
voetnoot2
(Huishoudelijk) Reglement Utrechtse gemeente; vgl. EERSTE DEEL, pag. 405-411.
voetnoot3
Het request aan de de Koning van 27 dec. 1838.
voetnoot4
Van Raalte werd geacht predikant te zijn voor alle Afgescheiden gemeenten in Overijssel. In de vorige brief noemt hij het aantal 21.
voetnoot5
K. Wildeboer; zie TWEEDE DEEL, register van personen.
voetnoot6
Vgl. noot 3, bladzijde 127.
voetnoot7
De oefenaar Jacob Geert Huiskes. In 1841 predikant te Wildervank, 1844 Oudega (Sm.), 1845 Drachten. Overleden 1848.
voetnoot8
Ds. S. van Velzen was sterk gekant tegen het oefenen en gaf daarvan blijk in woord en geschrift. Men raadplege hiervoor; Tijdschrift De Reformatie, Eerste deel, 1837 blz. 336-348: Iets over de geestelijke gave in betrekking tot 't leeraarsambt; en: A. Tjoelker, Ds. S. van Velzen en zijn betekenis voor de Afscheiding in Friesland, Leeuwarden 1935, blz. 69-73.
voetnoot9
Eén woord onleesbaar.
voetnoot1
Johann David Michaëlis (1717-1791), Duits theoloog, van wie ook enige werken in het Nederlands werden vertaald - Chr. Encyclopaedie.
voetnoot2
Scholte, Van Raalte, mr. A.M.C. van Hall, Groen van Prinsterer (en wellicht nog anderen) hadden geld gestoken in een vissersvaartuig, teneinde enige Scheveningse Afgescheidenen, die brodeloos waren geworden, te helpen.
voetnoot1
Bedoeld kan zijn: requesten in overeenstemming met het Utrechtse.
voetnoot2
Vgl. noot 1 van blz. 169. De ‘Kruisgezinden’ waren sterk tegen het vragen van ‘vrijheid’ of ‘erkenning’.
De Afgescheidenen verklaarden in hun verzoekschriften onder meer: ‘Dat zij nimmer eenige aanspraak zullen maken op de bezittingen, inkomsten en regten van het Hervormde Kerkgenootschap’ etc. De predikanten, ouderlingen en diakenen worden ‘voorgesteld’ aan de Koning, maar dit is nimmer meer dan een formaliteit geweest.
voetnoot3
Ten huize van haar zwager en zuster, het echtpaar ds. A. Brummelkamp-de Moen.
voetnoot1
Mr. Anne Willem Huidekoper (1796-1841) bekend pleibezorger te Amsterdam. Schreef onder meer: Over het al dan niet toepasselijke van het nog in werking zijnde wetboek van strafregt op de afgescheidenen van het Nederlandsche hervormde kerkgenootschap - 2 artikelen in ‘Bijdragen tot Regtsgeleerdheid en Wetgeving’ (Den Tex en Van Hall), Deel XII, Amsterdam 1838.
voetnoot2
De datering van deze brief: 7 mei 1839, is onjuist. Deze moet luiden: 7 juni 1839. Dit blijkt uit: a. het poststempel 9.6.1839; b. de felicitatie met de geboorte van een dochter van Scholte (Sara Maria) op 6 juni 1839; c. de verwijzing naar de erkenning van de Amsterdamse gemeente.
voetnoot3
Men zie voor dit alles en ook voor de verzoening gedurende korte tijd tussen Budding en Scholte (circa 25 mei 1839): Dr. J.H. Gunning, H.J. Budding - leven en arbeid, Rhenen 1909; pag. 167-178 en 595-597.
voetnoot1
Eén woord onleesbaar.
voetnoot2
Zoals reeds opgemerkt in de inleiding tot deze brief: het is niet geheel duidelijk op welke situatie in de ‘zaak Budding’ deze woorden slaan.
voetnoot3
De Afgescheiden gemeente van Amsterdam werd circa 1 juni 1839 door de Koning erkend.
voetnoot1
De reeds eerder in dit hoofdstuk genoemde Kruisgezinden.
voetnoot2
Tamelijk krasse taal! Bedoeld zal zijn, dat men in Groningerland bezwaren zag ten aanzien van het vragen van ‘vrijheid’ of ‘erkenning’. ‘Hout’ en even verder ‘strooi en stoppelen’ zijn een verwijzing naar 1 Corinthe 3 vers 12 en 13.
voetnoot3
IJ.J. Veenstra (1810-1864). In 1844 predikant te Sexbierum etc.
voetnoot4
Hartgerink wilde door Van Raalte worden opgeleid; is voor zo ver ons bekend geen predikant geworden.
voetnoot1
Vergelijk noot 1 op blz. 173.
voetnoot2
Niet geheel duidelijk waarop dit slaat. In De Reformatie van 1839 (vijfde deel) komt meer dan één commentaar voor betreffende de erkenning der Utrechtse gemeente begin 1839.
voetnoot3
Vergelijk de vorige brief; ook in brief nr. 6 wordt gesproken over de moeilijkheden met ds. H.J. Budding.
voetnoot1
Vermoedelijk: een hope...
voetnoot2
J.W. Rosenthal - vergelijk register van personen.
voetnoot3
H.G. Klijn, C. van der Meulen; Jan Hasselman uit Aalst (Gld.). Men zie voor laatstgenoemde EERSTE DEEL.
voetnoot1
Onder de Afgescheidenen rees al spoedig verschil van mening over het ‘ambtsgewaad’ van predikanten. De synode van 1840 - hoewel hierover voorzichtig handelend - sprak uit het goed te achten ‘dat de Leeraars die kleeding dragen, welke door de gewoonte het bepaalde gewaad der Leeraars geworden is; zij raadt hun dezelve aan’ (Handelingen, blz. 42). Het gevolg hiervan evenwel was, dat in menige provincie een predikant verplicht werd ‘steek, mantel en bef’ te dragen. Men zie ook: Rullmann, Afscheiding, 4e druk, pag. 282-286.
voetnoot2
Pieter J.A. van Raalte, geneesheer, broer van ds. A.C. van Raalte, overleed aan tuberculose bij Van Raalte in huis.
voetnoot1
Vergelijk hoofdstuk 8.
voetnoot2
Vergelijk hoofdstuk 6.
voetnoot1
Mille.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte

  • brief aan Henricus Petrus Scholte

  • brief van A. Chr. van Raalte


datums

  • 10 december 1837

  • 18 februari 1839

  • 11 maart 1839

  • 7 mei 1839

  • 24 mei 1839

  • 5 september 1839

  • 10 februari 1840

  • 26 oktober 1840

  • januari 1844