Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A. (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.Toon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.22 MB)

Scans (684.25 MB)

ebook (6.06 MB)

XML (0.99 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 3. Documenten uit het archief ds. H.P. Scholte, bewaard te Pella, Iowa, U.S.A.

(1977)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 252]
[p. 252]

Hoofdstuk 16
‘Brieven van kerken aan ds. H.P. Scholte’

Inleiding

Dit hoofdstuk bevat het belangrijkste van de inhoud van het dossier uit de ‘Scholte Papers’ dat als kenmerk heeft: ‘Letters from churches to Scholte’.

Deze aanduiding dekt de inhoud niet geheel. Niet alle brieven van de collectie zijn door kerkeraden geschreven.

Van de 11 stukken die in dit hoofdstuk worden gereproduceerd zijn er twee, namelijk de nummers 3 en 4, die een particulier karakter dragen. Nummer 3, geschreven door negen leden van de kerk van Amsterdam, past geheel in dit hoofdstuk, daar het evenals de anderen, als onderwerp heeft de twist door Scholte en Wormser c.s. opgeroepen in de Amsterdamse gemeente en de gevolgen daarvan.

Het stuk nummer 4, geschreven door Willem Tensen te Andijk, heeft onder meer betrekking op de toestand van de gemeente aldaar. Aangezien deze brief gewaagt van innerlijke verdeeldheid en verschijnselen van ontbinding, is het niet onmogelijk, dat Tensen niet kón schrijven namens de kerkeraad ter plaatse. Wij menen, dat het stuk heel wel in dit hoofdstuk kan worden geplaatst, te meer daar het wijst naar de reconstructie van het provinciale kerkverband van Noord-Holland, onder leiding van Van Velzen, na de breuk met de groep Scholte-Wormser.

 

In enige van de nu volgende brieven trekt het de aandacht, dat Scholte óók door degenen die hem in de eerste jaren na zijn schorsing (eind 1840) trouw zullen blijven, wordt opgewekt liever onrecht te leiden, ‘zichzelf niet te wreken’ en de vrede van Jeruzalem te zoeken.

 

Behalve de hieronder weergegeven stukken vinden we in dit dossier ‘Brieven van kerken’ onder meer de volgende stukken.

a.Rotterdam, oktober 1838, geschreven door J. Carton en F. Bouwman, vermoedelijk beiden aanhangers van Scholte. Duistere brief over moeilijkheden in de Rotterdamse gemeente.
 
b.Kerkeraad van Kockengen, 14 december 1840, getekend door ds. H.G. Klijn en A. Bogaard, scriba. De kerkeraad van Kockengen erkent vooralsnog de schorsing van Scholte niet.
[pagina 253]
[p. 253]
c.Kerkeraad van Langerak, Ameide en Tienhoven, 18 december 1840, ondertekend door H. Alblas.
Korte inhoud: de kerkeraad is niet voldoende geïnformeerd; mocht Scholte schuldig zijn, dan dient hij schuld te erkennen en te belijden; de publicaties in De Reformatie inzake de Amsterdamse twist worden afgekeurd; ‘als dominee Duin wettig geschorst was, is het een misdaad dat gij hem hebt laten preeken’. De ‘rechtsmacht’ van de Amsterdamse vergadering is niet de hoofdzaak, maar wèl: heeft Scholte verkeerd gehandeld?
 
d.Kerkeraad Gouda, 3 december 1840. Ondertekend door Jacob van Dam, diaken, Pr. den Boer en S.A. Felix. Verklaren in de vragen aangaande de schorsing ‘geen de minste antwoord te kunnen geven’.
 
e.Kerkeraad Heerjansdam, 3 december 1840; ondertekend door Dingeman de Haan.
‘Broeder Gardenier’Ga naar voetnoot1 is aan de gemeente voorgesteld voor beroeping; de gemeente wenst hem in haar midden te ontvangen ‘wanneer gij oordeeld het nuttig te zijn, want wij wenschen zonder uw goedvinden niets te doen’. Verder schrijft De Haan: ‘Ik kan tot blijdschap van mijn gemoed schrijven, dat er twee vrouwen en eene man het scheepje van eigen behoud hebben laaten drijven en door een kinderlijk geloof den Heere Jezus hebben aangenoomen’.
 
f.Classicale vergadering van Flakkee, 28 december 1840, getekend door C. van der Meulen, praeses; Cr. de Ruiter, scriba. De classis erkent de schorsing niet. De wettigheid der vergadering wordt niet betwist. Maar het werk van de synodale commissie was ‘overhaastend en overdreven’. Ook meent de classicale vergadering, dat Scholte niet is uitgenodigd om zich te verdedigen althans niet ‘op een behoorlijke tijd’.

1. Kerkeraad Afgescheiden gemeente te Amsterdam, 26 april 1839

Dit document handelt over het aannemen van het beroep, door de Amsterdamse gemeente uitgebracht op ds. S. van Velzen, destijds predikant voor Friesland.

In aansluiting op het door ons vermelde in hoofdstuk 6, menen wij te mogen zeggen, dat dit stuk gewichtig is, daar het duidelijk maakt dat J.A. Wormser c.s. geen bezwaren meer konden aanvoeren tegen de wijze van aannemen van bedoeld beroep. Immers, uiteindelijk had ds. S. van Velzen het beroep aangenomen in de zin, zoals juist door Wormser en zijn aanhangers was bedoeld.

[pagina 254]
[p. 254]

Eén en ander wordt nader bevestigd door de notulen van de Amsterdamse kerkeraad van 12 april 1839, waarin wij vinden, dat er een brief is ingekomen van ds. Van Velzen, waarin deze schrijft ‘de beroeping volledig te hebben aangenomen’.

Zoals wij weten, onder meer uit de notulen van de provinciale vergaderingen in Friesland, heeft Van Velzen zich stipt gehouden aan de bepaling, dat zijn arbeid in Friesland zou ‘verminderen’, zodra aldaar ‘meerdere Leeraren komen’.

Uit het onderhavige stuk blijkt, dat ds. Scholte, die zich geducht heeft geweerd in de zaak van het beroep, op 4 en 17 april een brief met enige vragen heeft gericht aan de Amsterdamse kerkeraad. De inhoud van deze stukken is, in het archief van de Amsterdamse gemeente, niet bewaard gebleven. In de notulen van 5 en 19 april 1839 wordt slechts melding gemaakt van brieven, enige vragen behelzende, door Scholte aan de kerkeraad geschreven.

Zoals bekend, is de brief opgesteld door J.A. Wormser. Het origineel is ook van zijn hand.

 

WelEerwaarde Broeder!

 

De behandeling van UwelEerw. brief van den 4e dezer gaf in onze vergadering bij vernieuwing aanleiding tot verschil in gevoelen omtrent de verhouding, waarin Ds. van Velzen ten gevolge van het in november l.l. op Zijn WelEerw. uitgebragte beroep, en de daarop gevolgde handelingen, tot onze gemeente stond. Daardoor bleek derhalve dat die handelingen, welke wij meenden dat ten einde waren, inderdaad nog niet ten einde gekomen waren. Eindelijk deed Ds. S. van Velzen aan onzen broeder Ouderling Wormser de vraag, hoe deze meende, dat Zijn WelEerw. het beroep had moeten aannemen, zou die aanneming naar zijne meening volkomen wettig zijn. Onze ouderling Wormser heeft daarop het volgende als zijn gevoelen op het papier gesteld, als eene verklaring, welke hij voor zich van Ds. van Velzen zou verlangd hebben om het er voor te kunnen houden dat zijn WelEerw. de beroeping aangenomen had:

‘Ik neem de roeping der gemeente, gedaan bij hare beroepingsbrief van den 30e November 1838 aan, en verbind mij alzoo aan haar in den volsten zin, als haren eigen en bepaalden Leeraar zoodat ik aan de Gemeente in Vriesland alleen verbonden blijf om haar vooralsnog en zoolang dezelve geene meerdere Leeraren hebben, te blijven verzorgen, en dat de vermindering van mijne werkzaamheden in Vriesland van zelven moet volgen, zoodra aldaar meerdere Leeraren komen, maar dat ik van Amsterdam niet kan worden losgemaakt, dan door eene verroeping of omstandigheden, die mij tot de dienst onbekwaam maken.’

Daarop hebben al de overige leden van de vergadering zich daarmede vereenigd, en Ds. van Velzen verklaard, dat het bovenstaande wel in den vorm, maar niet in het wezen der zaak van zijne bedoelingen verschilde,

[pagina 255]
[p. 255]

en Zijn WelEerw. ons daaromtrent nader uitdrukkelijk schrijven zou. Vervolgens hebben wij van Zijn WelEerw. eenen brief ontvangen, gedateerd Amsterdam 9 April 1839, waarin de bovengenoemde verklaring woordelijk overgenomen, door Zijn WelEerw. gedaan, en alzoo het oorspronkelijk beroep aangenomen wordt. Tengevolge daarvan de zaak wegens het beroep nu geheel afgeloopen en zoo wij meenen voor ons allen duidelijk zijnde, zijn wij in staat UwelEerw. brief van den 17e dezer tegelijk met dien van den 4e te beantwoorden.

In de eerste plaats, geven wij UwelEerw. naar aanleiding van de 1e vraag in den brief van den 4e bij deze kennis dat Ds. van Velzen het beroep als Herder en Leeraar der Gemeente te Amsterdam heeft aangenomen, zoodat die plaats heeft opgehouden vacant te zijn, en Ds. van Velzen kan bevestigd worden. Hierdoor komen de 2e en 3e vraag in dien brief van zelven te vervallen. Gaarne zullen wij UwelEerw. later een getuigschrift doen toekomen van deszelfs dienst gedurende de vacature onzer gemeente, en eene wettige ontlasting daarvan, zoodat de Gemeente van nu af aan niet mede ter Uwer verantwoording ligt, in hetgeen er mogt gebeuren. De eenige reden, waarom wij dat getuigschrift niet reeds dadelijk aan UwelEerw. doen toekomen is onze onbekendheid met den vorm van zoodanige schriftuur, terwijl het ons minder gevoeglijk voorkwam in deze omstandigheid daartoe een concept van UwelEerw. zelven te verzoeken.Ga naar voetnoot1 Niettemin verklaren wij gaarne bij deze, dat UwelEerw. van de vestiging onzer gemeente af aan, waartoe de Heere Uwe dienst heeft gelieven te gebruiken, ons altoos bereidvaardig en getrouw in de regering en verzorging der gemeente hebt bijgestaan, en dat wij tot dus verre een gedeelte van UwelEerw. zeer uitgebreide werkkring hebbende uitgemaakt, in evenredigheid met andere gemeenten, ruim in UwelEerw. verzorging als Herder en Leeraar heben mogen deelen, en ofschoon wij UwelEerw. dan ook bij deze tengevolge van de aanneming van het beroep door Ds. van Velzen, verklaren, wettig ontlast te zijn van die verzorging, waartoe UwelEerw. zich verbonden had, zoo verzoeken wij U evenwel, even als wij zulks van al de Leeraars hopen te mogen ondervinden, dat wij ook in de toekomst, in voorkomende gevallen en omstandigheden UwelEerw. bereidvaardigheid en bijstand zullen mogen genieten.

Eindelijk zullen wij overgaan tot de meer bepaalde beantwoording van UwelEerw. brief van den 17e dezer.

De 1e en 2e vraag in dezelve voorkomende zijn door het bovenstaande geantwoord. Wat de 3e vraag betreft, en UwelEerw. aanmerking, dat Ds. van Velzen zich nog als Leeraar beschouwt van Wanswerd en Berdaard,Ga naar voetnoot2

[pagina 256]
[p. 256]

dient tot antwoord, dat wij geene verbintenis van Ds. van Velzen omtrent Vriesland erkennen, dan die van eene tijdelijke, zooveel mogelijke verzorging van de Vriesche Gemeenten, zoolange als dezelve van eigene Leeraars verstoken, en dus vacant zijn. De verpligting tot zoodanige verzorging heeft Ds. van Velzen op zich genomen, en die erkennen wij. Evenzoo erkennen wij dat UwelEerw. de verzorging in de dienst op U genomen hebt in de Noord- en Zuid-Hollandsche en Utrechtsche gemeenten, zonder dat UwelEerw. daardoor in den eigenlijken en volsten zin Leeraar van al die Gemeenten zoudt zijn. In den zin waarin Amsterdam opgehouden heeft vacant te zijn, zijn daarentegen al de gemeenten in Vriesland op dezen oogenblik vacant. Maar de verzorging dier vacante Vriesche gemeenten is toevertrouwd en aangenomen, aan en door D.Ds. van Velzen en Duin,Ga naar voetnoot1 en niet bijv. door D.Ds. Scholte en Brummelkamp.

Ofschoon wij over den toestand van de Gemeente van Wanswerd en Berdaard niet kunnen oordeelen, kunnen wij UwelEerw. echter melden, dat wij gelooven, dat eene Gemeente altoos wel doet, om in voorkomende omstandigheden raad en bijstand noodig hebbende, die te vragen aan haren eigenen Leeraar, of van dien, welke zich met hare verzorging belast heeft. Maar aan de andere zijde, wanneer eene Leeraar of kerkeraad vermeent, dat in eene andere Gemeente eene teregtwijzing of raadgeving nuttig kan zijn, zien wij niet in waarom die niet zou behooren medegedeeld te worden. En omtrent UwelEerw. 3e vraag merken wij op, dat wij altoos bereid zijn alle brieven te ontvangen, die ons van welke kant ook als Vergadering worden toegezonden, en dat wij dezelve als zoodanig ook denken te beantwoorden, hetzij met, hetzij zonder voorweten van onzen Leeraar, wanneer die afwezig is, al naar dat de zaken in derzelver meerderen of minderen spoed vorderende aard dit zullen vereischen; en wij gelooven dat Ds. van Velzen van dit ons gevoelen niet zal verschillen. Omtrent de geoorloofdheid van correspondentien te voeren met leden of opzieners van andere gemeenten in het bijzonder, kan bij niemand ook zelfs de allergeringste twijfel bestaan.

De 4e vraag is niet genoegzaam ontwikkeld, en de zaken in Vriesland, waarop dezelve schijnt te doelen, zijn ons te weinig bekend, dan dat het ons voorzigtig zou toeschijnen dezelve, zooals die daar ligt, te beantwoorden.

Wat de 5e vraag aangaat, zal het UwelEerw. uit het voorgaande blijken, dat wij van onze zijde het niet noodig achten om eene provinciale vergadering bijeen te roepen, teneinde de handelingen wegens het beroep te onderzoeken, daar onze vergadering omtrent die zaak op het oogenblik eenstemmig is, en ook de geprotesteerd hebbende Broeders hunne protesten hebben ingetrokken, nadat de zaken zijn weg genomen, waarover zij bezwaard waren, en de eindelijke volkomene aanneming van het beroep

[pagina 257]
[p. 257]

door Ds. van Velzen, waardoor de intusschen plaats gehad hebbende besluiten en wijzigingen vervallen zijn, door ons beschouwd wordt als een gevolg der al te lang geduurd hebbende handelingen waarin zoo dikwijls gebleken is, dat wij elkander, ofschoon wij zulks ook meenden, niet goed verstaan hadden. Evenwel zijn wij bereid om gelijk altoos ook in dit geval op iedere vergadering te verschijnen, teneinde onze handelingen als opzieners in de gemeenten grondig te doen onderzoeken en beoordelen.

Ten aanzien der 6e vraag, zullen wij aan de gemeente waar Ds. van Velzen gewoond heeft, schrijven om getuigenis wegens Zijn WelEerw. als Lidmaat dier gemeente.

Wat de losmaking betreft, wenschen wij te wachten, tot dat Ds. van Velzen weder in ons midden is, ten einde zijn WelEerw. oordeel daaromtrent te vernemen. Voorlopig kunnen wij UwelEerw. melden, dat wij niet gelooven dat zoodanige losmaking in dezen te pas kan komen, omdat wij niet weten, dat Ds. van Velzen aan eenige gemeente zoodanig verbonden is als thans aan Amsterdam. Bij ons staat vast, dat zoodanig het beroep is, zoodanig is de verbinding, en zoodanig is naderhand ook de losmaking. De eenige zwarigheid zou kunnen voortvloeijen uit Zijn WelEerw. vroegere verbinding aan de voormalige gemeente te Drooge Ham en omtrent den toestand en het al of niet uitgaan van leden van die gemeente is ons niets bekend. Bovendien verkeeren de meeste onzer Leeraars in zoodanige omstandigheden, die ons doen vermoeden, dat zij die voorgaande verbinding als losgemaakt beschouwen. Wij onderzoeken thans niet in hoeverre zulks teregt of ten onregte zou zijn, maar wij meenen dat Leeraars, die zich aan hunne gemeenten, waaraan zij tijdens hunne afscheiding verbonden waren, verbonden bleven achten, ook in die gemeenten moesten hebben blijven wonen, en dat hunne afwezigheid ter verzorging van andere Gemeenten slechts tijdelijk had moeten zijn.

Omdat ons deze zaak niet in alles duidelijk is, wenschen wij, gelijk wij zeiden, daaromtrent met Ds. van Velzen zelven te handelen, en indien ook Zijn WelEerw. zich beschouwt als ook na de afscheiding aan de gemeente te Drooge Ham verbonden gebleven te zijn, op dezelfde wijze als Zijn WelEerw. zich thans aan die van Amsterdam verbonden heeft, zullen wij van de gemeente te Drooge Ham eene wettige losmaking van Zijn WelEerw. verzoeken.

Hiermede gelooven wij de hoofdzaak van UwelEerw. beide brieven beantwoord te hebben; inliggende zenden wij UwelEerw. de ons toegezondene brief van Ds. van Velzen terug. Wij bidden den Heere dat Hij den gunstigen toestand der Gemeente, waarin UwelEerw. werkzaam is, verder wil bevestigen, en dat Hij UwelEerw. dienst overal waar Hij U zendt moge zegenen en doen verstrekken tot opbouwing Zijner kerk en tot verheerlijking van Zijnen naam, en dat Hij Zijnen H. Geest overvloediglijk over UwelEerw. en al Zijne knechten moge uitstorten om met blijdschap den dikwijls zoo moeyelijken loopbaan te bewandelen, waartoe zij in deze dagen geroepen zijn.

[pagina 258]
[p. 258]

UwelEerw. Broeders in Christo

De kerkeraad der Christelijke Afgescheidene gemeente te Amsterdam

namens den zelven

J.C. Couprie Ouderling, Praeses

H. Höveker Diaken, Scriba

2. Kerkeraad der ‘Christelijke Gereformeerde Gemeente’ te Urk, 18 februari 1840

Aan de geschorste kerkeraadsleden der Christellijk Afgescheidene Gemeente te Amsterdam en benevens dezelve aan H.P. Scholten, Leeraar bij de Christelijk Afgescheidene Gemeente te Utrecht.

 

Eerwaarde Broeders in den Heere!

 

Genade Vreede en Liefde, worde U lieden geschonken en vermenigvuldigt van de God des Vreedes in Christus Jezus, onzen Heer en Zaaligmaker (ten einde gij daar door met Uwe broeders zaamen woonen moogt als zoonen van dat Huis daar God Vaader van is) door den H. Geest. Amen.

 

Smartelijk en zielsbedroevende was ons onlangs het verneemen van den toestand der Amsterdamsche gemeente uit het Tijdschrift de Reformatie genaamd, en dat wel hoofdzaakelijk om deeze reedenen, namentlijk, deels omdat wij ontdekten dat aldaar eene scheuringe was; welk kwaad zijn oorspronk heeft uit nijd en twistgierigheid, want waar die is, aldaar is verwarring en boozen handel, volgens Jacobi 3: 16; en deels, dat ons zeer leed was, dat die zaak voor de weereld geopenbaard was in genoemd tijdschrift, waarvan dat wij ontdekten, dat gijlieden de oorzaaken waardt, die dat gedaan en bewerkstelligd hadden, en waar uit ons tegelijk ook bleek de liefdeloosheid tot uwe broeders, en de onvoorzichtige handel in het gemeen, als hebbende vergeeten, dat de Liefde een meenigte van zonden zal bedekken en ook Davids klaage, over de breuke in Israël, als hij zegt, en verkondigt het niet te Gath, en boodschapt het niet op de straaten van Askelon, opdat de dochters der Philistijnen haar niet en verblijden, opdat de dochters der onbesneedenen niet opspringen van vreugde, 2 Samuël 3: 20. En indien van Ulieden deeze zaaken bedaard overwoogen waaren geweest, dan zoudt gij U gewacht hebben, om dit kwaad geruchte van des Heeren Zion niet te verbreiden, door de geheele weereld, tot blijdschap van hun die het zoo verlangen, en tot terug te doen keeren, dengeenen die haar niet bij de gemeente des Heeren voegen, omdat zij de oneenigheden onder de Gemeenten tot haar voorwendsel hebben, en tot bedroevinge van degene die de vreede en welvaart van Zion beminnen. O Broeders! wat is zulk een handel verre van den aard der Liefde, mocht gij eens zien uwe verkeerdheid in deezen, gij zoudt U schaamen voor God en de menschen. Och mocht het U eens recht leed doen.

[pagina 259]
[p. 259]

Maar hier en booven hebben wij noch iets teegen uwe handelingen, welke ons uit de omstandigheden kenbaar worden, en dat is namentlijk, dat Gijlieden als kerkenraadsleeden, van de meerderheid, en uwe partijjeGa naar voetnoot1 geschorst zijt in uwe bedieninge, welker schorsing hetzij gij schuldig of onschuldig waardt aan hetgeen U door de meerderheid ten laste gelegd wordt, gij Ulieden behoordet te onderwerpen, hetwelk gij echter niet gedaan hebt, gelijk uit de inhoud van hetgeen in het tijdschrift geplaatst is, kenbaar is geworden, en daar en boven U het recht aangemaatigd dat gij (met behulp van Do. Scholten enz. of op aanraading van ZEW dat wij daar laaten) U zelven zonder het oordeel eener wettige vergaadering, voor de wettige gemeente des Heeren hebt openbaar gemaakt, en daar en booven, degeene die U geschorst hadden, weederom ook geschorst. Kan dat volgens recht geschieden? onzes inziens niet. Woudet gij U beroepen op een vergadering, hetzij Classikaal of Provintiaal, dat stond U ten hoogsten vrij, en dan moest het noch blijken wie schorsing verdiend had, maar nu past het Ulieden, noch Do. Scholten, niet, om U zoo te verzetten, en U ten toon te stellen, in uwe eerzucht, die wel schijnt dat de schorsing door de meerderheid niet konde dulden. Want geen Perzoon al is hij een Leeraar mag zich zulk een zaak aanmaatigen in eene Gemeente al is het dat hij geen schuldt vermeendt te hebben. Gijlieden zoudt dan de rechte weg geloopen hebben, als gij daadelijk een Provintiaale vergadering bij een geroepen hadde, om behoorlijk Uw beklag in te brengen, dat U ten hoogsten betaamde, maar niet U voor het oordeel eener vergaderinge te plaatzen, gelijk gij gedaan hebt, want gij hebt in het openbaar U voor de Gemeente uitgegeeven in het tijdschrift, en daarna vergadering poogen te beleggen.Ga naar voetnoot2 Paulus en meer zijner meede geloovigen deeden zoo niet in de beroeringe der Antiochische Gemeente, maar gingen met de belangens na(ar) Jerusalem volgens Hand. 15, om het oordeel van die Apostolische Kerkvergaadering daarover te hooren - dan genoeg voor dit maal hiervan. Wij verblijden ons dan wel grootelijks, dat er werk van Ulieden gemaakt wierd, om een Provintiaale vergaadering te zaamen te roepen en te beleggen, ten einde deeze zaaken te behandelen, maar het treurigst, dat er zoo weinig in ontdekt wierd, volgens Uwen geschreeven brief aan ons, dat van een zeer vreedzaamen aard en natuure was, en geen eenstemmigheid in deeze zaak maar meer bitterheid, dienende om malkanderen te vereeten en te verteeren. Wij wensten, dat dit verzoek eenstemmig met de grootste macht namentlijk uwe partijje geschied was, maar het komt ons voor dat gij daar in deeze zaak geen raad meede gehouden hebt, en zij

[pagina 260]
[p. 260]

niet met U, alhoewel gij in uw tweede brief van ons ontvangen, den 17 deezer, de meerderheid te laste legt dat zij de weg tot onderzoek toesluiten voor ons. Dit merken wij aan als van Ulieden meer een kwaadwillige uitdrukking te zijn, dan dat gij zulks met reeden zoudt kunnen staaven, want uw brief, namentlijk de laatste, is vol van al zulke spitsvindigheeden welke niet veel Christelijke onderwerping maar wel heersucht kenmerken, in en bij Ulieden, en wij zeggen dit met te meer reeden, uit hoofde dat wij van de meerderheid, of uwe partijje, op den 11den deezer een brief ontvangen hebben, waarin zij ons melden, dat zij verlangen een Provintiaale vergaadering, waartoe zij ook bericht aan de andere leeraren gezonden hebben, om hun te vraagen wanneer hun best te vergaderen geleegen kwam, en zullen na dat bericht de vergadering beleggen, en zoo spoedig moogelijk zulks berichten. Wij kunnen hier niet denken dat zij hierin met ons veinsen, waartoe wij geen reeden hebben, want het zou tot nadeel zijn van hun zelven, en echter zoo als gijlieden zegt, dan moesten wij er zulks voor houden.

Al dat schrijven dan zoo van de eene als van de andere kant is geschikt, om ons in verwarringe te brengen, zoodat wij niet weeten wat te doen, te meer daar wij uit Ulieder brieven niet duidelijk kunnen opmaaken, of van U de leeraars ook verzocht zijn of niet, want in uw eerste brief daar komt van zulks niets in voor, want daar wordt niet gesprooken dan van de Gemeenten die vroeger met Amsterdam Provintiaale vergaadering gehouden hebben, maar niet van Leeraars, en in het hoofd van de laatste brief daar staat zoo iets van in, maar de brief zelfs zwijgt geheel van de zaak, zoodat wij twijvelen, of gij wel aan de Leeraaren voor den laatsten brief bericht hebt gezonden, en dan kunnen die daar toch niet gereegeld zijn, maar in de brief van de andere partijje is het ook kennelijk, dat zij althans daar niets van weeten, of de Leeraars van U verzocht zijn of niet. Wij hebben dan na bedaard overleg, hoe groot belang wij ook stellen in Ulieder zaaken, goedgevonden, dat wij op uwe uitnoodigingen ons niet na(ar) Amsterdam begeeven, maar dat wij bericht verwachten volgens de opgaaf van de meerderheid, en haar aan ons gedaane beloften, wanneer het de Leeraaren geleegen komt, en de daarop gegronde tijdsbepaaling, waaraan dat wij U ten liefderijksten vermaanen gij U moogt onderwerpen, en wij hoopen dat gijlieden, en Do. Scholten zooveel verstand en voorzichtigheid zult hebben en gebruiken, als dat gij zoo laag kunt bukken, om U in een Christelijke onderwerpelijkheid te gedraagen, want daardoor kan nooit geene schade in de gevallen bewerkt worden, en dit belooven wij U ook, dat indien er geen spoedige voortgang met deze zaaken gemaakt wordt, dat wij dan daarin tot bevordering zooveel zullen meede werken als wij maar immers kunnen. Maar wij deelen Ulieden ook ter waarschuwing meede, dat indien het onvoorhoopt zijn mooge, dat gij zoo er opzienders en Leeraaren te zaamen mochten zijn gekoomen zonder dat het meerendeel van de zaaken kennisse gehad heeft, en gij met die daar mochten zijn de zaaken doorzet, zoo zullen wij met het meerendeel, eene vergaderinge opnieuw beleggen, omdat wij te grooten belang in de zaaken

[pagina 261]
[p. 261]

stellen, en het ons voorkomt dat het stellen van den tijd eener vergaadering, niet behoorlijk is door een geschorste minderheid gedaan te worden. Nu Broeders, wij zijn verlangende, dat gij en de meerderheid tot vreede gezind moogt zijn, en de Heere verwaardige U en ons en al Zijn volk, om te bidden voor de vreede van Jerusalem, de welvaart van des Heeren Zion, en Hij doe U nog ondervinders worden van dit woord dat wij leezen Ps. 133:3 in rijm

 
Waar liefde woont gebiedt den Heer den zeegen
 
daar woont Hij zelfs daar wordt Zijn heil verkreegen
 
en 't leven tot in eeuwigheid.

Dit wenscht en bidden Uwe heilzoekende Broeders in Christo.

 

Namens de Kerkenraad der Christelijke Gereformeerde Gemeente te Urk - in welkers naam geteekend

Pier J. SchaapGa naar voetnoot1 Praeses Ouderling

Lucas Brouwer oudl. Scriba

 

De brieven of anderzins aan de Gemeente te Urk gezonden, verzoeken wij U op dit adres te doen. Aan: Pier J. Schaap te Urk.

3. Brief van negen leden van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam, 21 februari 1840

Het origineel omvat 7 folio-vellen. Wij geven het stuk slechts gedeeltelijk weer, in de eerste plaats aangezien de schrijver nogal eens in herhalingen valt en in de tweede plaats daar bepaalde gedeelten zeer duister zijn, met name als er gesproken wordt van de ‘verdraaiingen’ van Schriftgegevens door J.A. Wormser tijdens zijn ‘Bijbel-catechisatie’.
De inhoud samenvattend kunnen we zeggen, dat het document een felle aanval is op Scholte en op de zo juist genoemde Amsterdamse deurwaarder Wormser, in het stuk aangeduid als de ‘advocaat Wormser’.
De ondertekenaars werpen Scholte in krasse taal zijn aanvallen op ds. S. van Velzen voor de voeten. Onder meer wordt gereageerd op de uitlating van eerstgenoemde, dat de Amsterdamse gemeente ‘geheel bedwelmd (is) geworden door den damp die Ds. van Velzen (over haar) uitblaast’.Ga naar voetnoot2
De wijze waarop één en ander wordt geschreven, zal ongetwijfeld de instemming van ds. Van Velzen niet hebben gehad.
[pagina 262]
[p. 262]
Wij worden verplaatst in de sfeer van enige Amsterdamse conventikels - en dit lijkt ons het belangrijke van het onderhavige stuk - zoals deze ook naar voren komt in de levensbeschrijving van ds. Willem Hendrik Gispen.Ga naar voetnoot1
De schrijver is de eerste ondertekenaar: Klaas Si(e)mon(s) Kout (1803-1860), circa 1837 koopman in aardappelen en wonende in de Kerkstraat te Amsterdam. In 1845 scheidt hij zich van de gemeente af ‘omdat hij van achteren ziet en hoort dat het de ware kerk niet is’. In 1855 wordt hij opnieuw lid van de gemeente.
Dat enigen van het gezelschap der ondertekenaars op zijn zachtst gezegd kerkelijke buitenbeentjes waren, moge blijken uit het feit, dat behalve Kout, nog vier anderen circa 1845, al dan niet na censuur, buiten de gemeente komen te staan.

De ondergetekende schrijfen uw H.P. Scholten een duidelijkke verklaaring. Wij hadden gehoopt in onsen afscheiding uit het valsen christendom een heerlijk werk des Geestes te zien. Maar het is het tegenovergestelden want nu zien wij uit uw vrugten dat God somtijds diegeenen wil gebruiken die nog onder de magt van den satan liggen om het fondament uitwendig te leggen en nu gij ziet dat er een ander op bouwt en de muur er om heen gelegt is zoo soek gij inbreuk er op te maaken wegens uw laster op onsen leeraar S. van Velzen en op ons dat wij er een afschuw van hebben en uw vraagen of gij die damp bedoeld in den geheelen preediken zoo lang als hij op de preedikstoel staat en bedoeld gij het soo als wij het uw vraagen. Dan kunnen wij met vrijmoedigheid zeggen op Gods Woord dat gij den Heiligen Geest lastert en Zijnen werken. Want daar onzen leeraar S. van Velzen den geheelen raad Gods verkondigt door den Heiligen Geest en wij met eewigen liefde Gods en uit vreien genaaden getrokken uit den Magt der duisternis tot het wonderbaar ligt zijner liefde en voor sulken bewerken des Heiligen Geestes aan onsen leeraar S. van Velzen en aan ons, kan er geen damp uitgaan in de preediking van onsen leeraar S. van Velzen die ons soude bedwelmen. Maar in het schrijfen van uw gaat er een damp uit om ons te soeken te bedwelmen. Maar gij kunt het werk Gods niet bedwelmen. Want daar gaat in de preediking van onsen leeraar S. van Velzen een dauw en een liefenlijken reuk ten leefen uit die onsen harten en oogen nat maakt en voor ons uit vrijen genaaden een liefelijken reuk ten leefen is. Maar gij H.P. Scholten, die door de geest des Satans (wordt) bestuurd om ook te lasteren hierin dat onsen leeraar S. van Velzen in zijn preediken woorden verdraaijen en een dood geloof zonder leevendigmaakende Geest en een genaamde Jezus sou verkondigen en uit de vrugten van onsen leeraar S. van Velzen is dat in der waarheid soo niet. Maar het is uit uw vrugten duidelijk gebleeken dat gij een onbekeerd en een onbe-

[pagina 263]
[p. 263]

genaadig(d) mensch zijt, dus een natuurlijken man zijt die niet weet wat ge lastert nog kent en dus ook niet weet dat je tegen je zelve schrijft en zoolang als je niet weedergebooren word kan je niet anders en hebt niet anders verkondigt als een gestoolen rijkdom.

...

Gij kunt ook niet Jezus verkondigen in getseemane en aan het kruis den toorn Gods. Te bilkenGa naar voetnoot1 dat wij het waardig zijn en al soo vloekeling te gevoelen en geheel verlaaten te gevoelen van God. Gij kunt ook Jezus niet verkondigen toen hij dat kind op zijn schoot nam en zee dat wij al soo moesten worden als dit kindeken en verder zee dat wij ons zelv verloogenen en daagelijks zijn kruis op neemen en hem agter aan loopen. Gij kunt ook Jezus niet verkondigen toen hij zee dat niemand tot hem koomen kan ten sij dat de Vader die hem gesonden heeft hem trekken. Dus kunt gij H.P. Scholten en uw Medebroeder den atfocaat Wormser niet anders verkondigen als bekeering zonder vrugten...

En gij H.P. Scholten Den Heeren zal uw doen vallen in uw hoogmoed wegens uw regering als pouwsGa naar voetnoot2 of als valsen eewvangelist om maar an te zetten en af te zettenGa naar voetnoot3 door uwen valsen Magt. En dan hadden wij mogelijk den inklimmende dief en moordenaar de atfocaat Wormser als verleider gekreegenGa naar voetnoot4 om ons te soeken te verleiden. Hij is pleitende ten voordelen voor uw en hem in het rijk der duisternis om de wet Gods kragteloos te willen maaken en in zijn bijbel cattegezaaisie toont hij het ook en door zijn ongeleerd en onfastheid verdraait hij de briefen van Poulus gelijk ook de andere Schriften tot zijn eigen verderf en dan uit list zegt dat er niets van zijn bijbel cattegesaasie uit er (t)huis verteld mag worden. Ik heb hem in zijn bijbel cattigensaasie onder sogt en bevonden in plaats van bijbel cattigensaasie bijbel verdraaijing, en dat mag niet in huis blijven naar Gods Woord. Maar moet openbaar worden. Hij doet er af en hij doet er bij en het sal voor sulken zijn als sij niet spreeken na desen woorden dat sij geen dageraad zullen zien.

...

Het is ook goed voor ons dat het geen roeping Gods was maar alleen een roeping des menschen; anders hadden wij den neederiggen getrouwen leeraar S. van Velzen niet gekreegen.Ga naar voetnoot5 Maar het was hier bij vergelijkking als Daved - desen moest het weezen. Maar ge hebt nu spijt en nu ben je tot laster in woorden en in geschriften en op veelen plaasen en ergenissen

[pagina 264]
[p. 264]

en beroertens maakt en nu soek je met je Medenbroeder den atvoocaat Wormser ons huis des gebeds of een ander huis te krijgen om te maaken tot een kuil der moordenaaren.

...

Maar het blijkt uit de vrugten van sommigenGa naar voetnoot1 dat sij aan de verharding overgegeeven zijn in dat geen dat den gesant Gods S. van Velzen uit liefde naar haar toegegaan is en hebben niet willen dat hij bidden sou en daar het mogenlijk een gebed had geworden voor hun dat veel vermag. En hoe meer dat men op de vrugten ziet van den geschorsten kerkeraad en sulken lieden, dan zijn se met regt tot verderf der gemeenten.

...

Welgeluksalig zijn die geenen die van eewigheid uitverkooren zijn in Christus om wagters te zijn niet bij een dooden Jezus maar op een leevendigen werkende Jezus om als zulken melaa(t)sen door Hem alleen gereiningt te worden en door zijnen Geest der waarheid als kinderen aan zijnen voeten geleerd te worden en in de veragting van zig selv en andere als leevendigen steenen op het eenigen fondament Jezus gebouwt te worden. En gij H.P. Scholten, gij moet niet opvatten als of wij dat zeiden, want dan had het geen kragt. Maar God zegt het op onderscheiden plaatsen in Zijn Woord over de lasterlijken zonden. En daar gij beiden zulken grooten schriftgeleerden zijt die het niet alleen weet op te soeken maar dikwijls bewijsplaatsen op onsen leeraar S. van Velzen en op de kerkeraad en op ons die gijlieden alleen toe komt.Ga naar voetnoot2

Nu de Heere regeert alleen zijn kerk en zal het regtvaardig oordelen ten goeden voor zijn arm elendig volk.

 

Amsterdam 21 februwary 1840

Klaas Simons Kout
Willem GipsenGa naar voetnoot3
J. KlokgieterGa naar voetnoot4
Jan Martienus SandbergGa naar voetnoot5
J.H. KeizerGa naar voetnoot6
J.H. Nolte KlockeGa naar voetnoot7
J.J. RunnenburgGa naar voetnoot8
P. RoosGa naar voetnoot9
W.G. KransGa naar voetnoot10
[pagina 265]
[p. 265]

4. Brief van Willem Tensen, Andijk 26 juli 1840

Volgens duidelijke gegevens vermeld in een tweetal gedenkboekjes,Ga naar voetnoot1 is de Afgescheiden gemeente van Andijk op 15 oktober 1836 geïnstitueerd door ds. H. de Cock.

In de eerste 10 jaar van het bestaan van deze kerk zijn geen notulen gemaakt.

Uit een ‘Cronyken’ en andere bewaard gebleven stukken weten we dat de eerste ouderlingen waren Jacob Ellerbroek, Klaas ten Oever en Jan Kalmijn; de eerste diaken was Klaas Tensen.

De toch al zeer kleine gemeente werd in de eerste jaren van haar bestaan verscheurd door het optreden van twee dwaalgevoelens-aanhangende groepen, namelijk de ‘Kooilui’, volgelingen van de oefenaar Pieter Kooiman, die de kinderdoop voor ongoddelijk hielden; en de volgelingen van Jan Mazereeuw,Ga naar voetnoot2 die meenden ‘dat de prediking des Goddelijken Woords en de bediening der heilige sacramenten naar de tijdsorde hadden uitgediend’. In de notulen van de provinciale vergaderingen van Noord-Holland van vóór 1840 vinden wij slechts een enkel gegeven over deze gemeente.

In 1837 en 1838 worden als afgevaardigen genoemd: J. Ellerbroek, ouderling en K. Tensen, diaken. De notulen van 2 juni 1838 vermelden, dat enige leden zich onttrekken ‘aan de gewone vergaderingen der Gemeente’; er zijn onenigheden ‘zoodat de opzieners aldaar, ook uit hoofde van de nabijheid van zekeren dwaalgeest Jan Mazereeuw, hulp noodig hebben’. Als onder leiding van ds. Van Velzen het kerkverband in Noord-Holland wordt gereconstrueerd - te beginnen met mei 1840 - staat het kleine gedeelte dat van de gemeente te Andijk is overgebleven, aanvankelijk geheel op zichzelf.

Eerst op de provinciale vergadering van 4 april 1844 zien we weer een afgevaardigde van Andijk, namelijk K. Tensen, verschijnen.

In het onderhavige stuk wordt een brief van de Amsterdamse kerkeraad, gedateerd 15 juli 1840, in hoofdzaak, vermeld. Reeds eerder, namelijk circa 5 juni 1840 (ontvangen te Andijk op 16 juni), had genoemde raad zich tot W. Tensen gericht met een brief, waarin onder meer het volgende stond.

Gij zijt toch niet vreemd dat er eene commissie is benoemd welke bestond uit de drie leden Couprie, Niezen en den leeraar Scholte, het opzigt hebbende over Noord-Holland, welke (nl. Scholte - schr.) wij dan ook herhaalde malen daartoe dringend aangemaand hebben, maar welke telkens tot antwoord gaf,
[pagina 266]
[p. 266]
daartoe geenen tijd te hebben en toen, hebben wij gehoord, allen bij U geweest te zijn met Baai, die wij voor geene goede Gereformeerde Opziener kunnen houden, veel minder voor een predikant zoo als zij hem gemaakt hebben...Ga naar voetnoot1

In onderstaande brief wordt eveneens één en ander genoemd betreffende de moeilijkheden in de gemeente te Andijk en met betrekking tot haar plaats in het kerkverband. Scholte had de gemeente zelfs ‘ontbonden’. Het is wel duidelijk, dat de schrijver enigszins aan de zijde van Scholte staat.

 

Geliefde vriend Herder en Leeraar

 

Hoewel ik mij toen gij bij ons zijnde niet gedragen heb uwe liefde te winnen kan ik evenwel niet laten uw raadt te vragen.

Den 16 Junij ontvingen wij eene brief van de Kerkenraad van Amsterdam met de opwekking van D. De KokGa naar voetnoot2 die bij uw wel zal bekend zijn. In die brief worden wij herinnerd aan de Commissie die voor eenige tijd benoemd was om te vernemen de toestand van de gemeente van Andijk. Deze Commissie zoekt haare nalatigheid te verschoonen met te schrijven dat zij uw herhaalde reizen daartoe hebben aangezogt, maar gij ten antwoord gaf geene tijd te hebben. Maar nu hadden zij vernomen dat gij zonder aan de Commissie hiervan kennis te geven met Baai die naar haar schrijven door haar niet erkend wordt, bij ons geweest zijt; in uwe willekeurige handeling meer ziende, zij ook de handeling bij ons voor willekeurig en buiten Gods Woordt hielden.

Verder verzoeken zij ons haar onze toestand te melden en vermanen ons tevens tot onze vorige stand terug te keeren, waar van gij u hebt laten afbrengen; dus schreeven zij. Ik wierd van elk verzogt haar een lettertje te schrijven maar maakte daarmeede niet veel voortgang. Inmiddels viel eene Classikale vergadering in gehouden te Amsterdam 8 July. Daar op wierd een Commissie benoemd na(ar) Andijk te gaan bestaande in Couprie,Ga naar voetnoot3 D. van Velzen en P. Schaap. Deze laatste wierd benoemd de Andijkers hiervan kennis te geven maar eer die kennis tot ons kwam, zond ik mijn brief af inhoudende onze droevige toestand, en waarin die bestond en dus dat ik uwe handeling voor noodzakelijk en geensinds voor willekeurig hield en wij onmogelijk tot onze vorige stand konden weder keeren, tenzij ons klaarder bleek dat UEerw. verkeerdelijk gehandeldt hadt. Tevens verzoek ik haar indien er bij haar lieden goede raad is ons spoedig te schrijven.

Daarop ontving ik deze brief welke ik wat de hoofdzaak aangaat zal laten volgen.

[pagina 267]
[p. 267]

Amsterdam 15 July 1840

 

W. Tensen Waarde vriend.

 

Daar gijl. door D. De Kok bevestigd zijt hebben wij ul. als zoodanig erkend en ook gijl. zelven.

Dit toonde gij met het zenden van uwe opzieners op de Provinsieale vergadering en wij de willekeurige handeling van D. Scholte niet agtende zoo beschouwen wij ul. niet als ontbonden.

Maar nu nader van uw vernemende dat gijl. van oordeel zijt dat er geen gemeente bestaat zoo verandert dat bij ons eenigermate de zaken.

Onze bedoeling in uw te schrijven was om in 's Heeren kragt het vervallene weder op te rigten.

Maar indien dit ul. niet welgevallig is dan moeten wij ul. aan den Heere overlaten.

Daar gij schrijft wat raad? zullen wij uw bekend maken met het besluit der laatst gehoudene Classis op den 8 July, waar op een Commissie benoemd is om uwe zaken te onderzoeken en werkzaam te zijn tot herstel. Maar na uw brief vond de Commissie het nodig van ul. eene stellige brief te ontvangen of gijl. begeerte hebt weeder als eene gemeente erkend te worden en of er eenige hoope is dit in de kragt des Heeren te verkrijgen.

Want wij wenschen geene reiskosten te maken om daar met sommige menschen wat te komen praten. Nu daartoe werke de Heere kragtig in ul. harten, opdat gijl. moogt wandelen in de oude paden en goede wegen naar Gods Woord en instellingen der Gereformeerde Kerk.

Namens de Kerkenraad Amsterdam

De leden der Commissie benoemd

 

S. van Velzen

J.C. Couprie

 

Ik schrijf dit niet (om) uwe toorn op te wekken, maar leert van mij dat ik zagtmoedig ben, drukke de Heere diep in uw harte.

Maar daar gij ons meer met uw raat zijt tegemoet gekomen zoo kunnen wij niet anders als verwagten dat gij ons in dezen uw raad niet zult onthouden.

Nu dan schrijft spoedig en wij hoopen dat geen drukte uw zal terug houden ons met uw raad bij te staan.

Gedenkt ons veel in uwe gebeden.

Na groetenis van ons allen teken ik mij

 

Uw liefhebbende vriend Willem Tensen

[pagina 268]
[p. 268]

5. Van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Dordrecht, 17 december 1840

Als de brieven 5 tot 11 van dit hoofdstuk worden geschreven, is Scholte reeds voor geschorst verklaard door de commissie benoemd door de synode gehouden te Amsterdam van 17 november tot 3 december 1840. De schrijver van onderstaande brief is Alexander de Visser; hij gaat in 1847 met Scholte naar Pella, Iowa.Ga naar voetnoot1

 

Den WelE. Heer H.P. Scholte

Zeer geachte en Geliefde Leeraar en Broeder in J.C.

 

Wij hebben uwen laatsten brief Gode zij dank in welstand ontfangen, hopende dat UE deze zoo zal geworden. Toen wij UE brief ingezien hadden, oordeelden wij het noodzakelijk, om de mansleden bijeen te doen vergaderen, ten einde over het gewigtige derzelve, met een biddend opzien tot den Koning Zijner gemeente met elkander te spreken en te handelen. En zoo hebben wij dan met elkander, even zoo min als UE de schorsing dier vergadering UE aangezegd goed mogen keuren, zoo lang ons niet duidelijk gebleken is, dat daartoe gegronde reden bestaat, overeenkomstig Gods Woord (daar wij ons ook eenig op wenschen te gronden met onze geloofsbelijdenis art. 30, 31, 32) zoo moet ons evenzeer klaar gebleken zijn dat die vergadering, door ons als algemeene vergadering mag erkent worden, omdat zij zoo als UE schrijft, al die provinsiën, daar niet vertegenwoordigd waren.

Aangezien dat dat nietvertegenwoordigd zijn, van die provinciën, in het achterblijven van die provinsiën zou kunnen gelegen zijn, zoo zij dan onze bede tot den Koning en Herder, Hem genadig moge behagen, het werk des duivels te verbreken, die zich zoo zigbaar opmaakt, om verdeeldheid onder de Leeraars te werken, ware het hem mogelijk het werk des Heeren te verbreken, dat Hij in ons land, ook door middel van UE gewerkt heeft, en, dat Hij uwe Eerw genade moge schenken, om liever om het heil van Sion te bevorderen, dat in die eensgezindheid gelegen is, daar de Zoone Gods het meeste zijn discipelen toe vermaant, en als Hij als borg en middelaar zoo zeer aan zijnen Vader om smeekt, in zijn Hoogepriesterlijke gebed, u zelve te verloochenen, om liever iets toe te geven daar UE mog(t) menen verongelijk(t) te zijn, als door al te regtvaardig te willen zijn (daar Salomon tegen vermaant), den duivel in de hand te werken, wetende dat het zalig is, als men verongelijkt wordt, zich zelve niet te wreken, maar de wrake in de hand des Heeren te geven, gelovende dat Hij uit genade u(w) regt in het ligt zal stellen op Zijnen tijd.

Maar, dat het dan UE ook geschonken worde, u zelve trouw te onderzoeken, opdat gij uzelve ook niet mogt regtvaardigen, daar, waar gij

[pagina 269]
[p. 269]

schuldig zijt, want die zijn zonde bedekt, zal ook dan niet voorspoedig zijn.

En nu zal UE (uit onze opregte openhartige verklaring dat wij door Gods genade, ons wenschen gelast te zien, om niets te ondernemen, dat tegen de zoo zeer gewenschte Eenheid der (kerk) van Jezus Christus zou kunnen strijden) blijken dat wij ook niet bepaald als nog op UEerw vroegere ingezondene brief (dato 25 Nov. 1.1.) kunnen antwoorden, wijl wij vernomen hebben dat ook uit die vergadering eene Commissie bij den Koning is geweest, die algemeene erkenning gevraagd hebben en wel met aanneming der Dordsche Kerkordening, daar wij evenzoomin tegen hebben, die met wijziging aan te nemen, als het tot eensgezindheid mag leiden, als dat wij oprecht kunnen betuigen, dat wij niet tegen de Utrechtsche hebben, als de Kerk die algemeen aanneemde.Ga naar voetnoot1

Hiermede meenen wij UEerw. verzoek aan onze pligt beantwoord te hebben, biddende van den Heere, dat Hij Uwe Eerw. met al de overige dienstknegte in ons Vaderland moge vereenigen, opdat de duivel zijn oogmerk niet bereike, maar het rijk van Christus, door de Stok liefelijkheid en der Samenbinding, meer op aarde openbaar en heerlijk worde.

Den drieëenige verbondsGod van zijn uitverkoren volk, zij u in alle opzigte genadig, met al de andere dienstknegte J.C. die wij alle benevens u als onze herders en leeraars in den band der eenheid erkennen.

 

Uit naam der Kerkeraad

Uw Broeder in J.C.

A. de Visser, Pres.

6. Brief van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Amersfoort, 17 december 1840

Dit stuk is van de hand van H. van Haselen, ouderling te Amersfoort. Het is evenals het voorgaande een antwoord op een brief door Scholte geschreven aan een aantal gemeenten. Voor Amersfoort was de missive gedateerd: 10 december 1840.

Zoals we weten uit het verslag van de synode van Amsterdam (1840), werd Scholte geschorst wegens lastering inzake ds. S. van Velzen. Tijdens het bezoek aan Scholte van de synodale commissie, bestaande uit ds. H. de Cock, ds. L.G.C. Ledeboer en ouderling G. Haan uit Hilversum, betoogde eerstgenoemde, dat niet hij, maar Van Velzen moest worden af-

[pagina 270]
[p. 270]

gezet, indien hij, na vermaning, zijn prediking niet veranderde. In bovenbedoelde brieven aan enige gemeenten voerde Scholte, met betrekking tot zijn schorsing, aan dat de synode niet wettig was, daar Utrecht, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant en Beneden-Gelderland niet tegenwoordig waren.

In de brief van Amersfoort komt onder meer naar voren, dat Scholte - zoals bekend - het ook had opgenomen voor de in Friesland, onzes inziens terecht, geschorste ds. R.W. Duin.

Van Haselen verwijst naar De Reformatie van juli 1840, bladzijde 48, waar Scholte uitvoerig schrijft over zijn nog steeds erkennen van de drie Formulieren van enigheid. Tevens benadrukt de Amersfoortse ouderling, dat alle provincien zijn uitgenodigd tot het bijwonen van de synode. Zelf was hij aanwezig geweest op de provinciale vergadering te Utrecht (vertegenwoordigd waren daar Zeeland, Zuid-Holland, Utrecht en Beneden-Gelderland), gehouden op 24 en 25 april 1840, waar na een uitvoerige discussie over de ontvangen invitatie - volgens de notulen - met 15 tegen 11 stemmen werd besloten geen afgevaardigden naar de synode te zenden.Ga naar voetnoot1

 

Aan Den WelEw Heer De Heer H.P. Scholten

opziener Der Christelijke afgesch. gemeente te Utrecht

 

EW Heer

 

Uit Uwe Messive van 10 dezer hebben wij vernomen dat eene commissie der algemene Synodale vergadering gehouden te Amsterdam als leden dier commissie tot UEW gekomen zijn De WHeeren Do. Ledeboer, Predikant te Benthuizen en Do. De Cock, Predikant te Groningen en Haan, ouderling van Hilversum, welke in last hadden UEW te schorsen in de bediening des Evangeliums. En dat den oorzaak daartoe zoude zijn hetgeen UEW van Do. van Velzen gezegt hebt. En dat UEW zoude zijn een scheurmaker van de Gemeente Gods te Amsterdam. En om het toelaten tot het prediken Den EW Do. Duin en dat UEW zoude aannemen de dordsche kerkordening, zooals die nu is aangenomen. Nu vraagt UEW ons oordeel over die wijze van doen, vooral daar het UEW toeschijnt dat die vergadering, waar niet is vertegenwoordigt geweest de Provinsien Utrecht, Zuid-Holland, Zeeland, Noordbraband en beneden Gelderland, zich zelve ene regtsmagt over andere Provinsien hebben aangematigt voor welks regtsmagt UEW niet schijnt genegen te zijn den hals te buigen en zoo het alleen regtsmagt en niet het bevel van 's Heeren Woord is, moeten wij dit in UEW prijzen, maar wij zouden voor dat wij iemands doen kunnen laken of prijzen alles grondig moeten kennen wat als oorzaak daartoe is leidende geweest en

[pagina 271]
[p. 271]

naar ons inzien hadden wij daarvan klare kennis kunnen verkrijgen, wanneer onze Provinsie daar was vertegenwoordigt geweest.

Nu mogen wij de vraag doen of onze Provintie Utrecht, Zuidholland, Zeeland, Noordbraband en beneden Gelderland tot het bijwonen dier vergadering niet is uitgenodigd of zijn zij gelijk met de andere Provinsiën daartoe uitgenodigd, en hebben zij ook gewijgert daaraan deel te nemen. Wij menen ten minsten dat onze Provinsie daartoe is uitgenodigd en ook vóór het houden van die Synodale vergadering te Amsterdam negen leden der Provinsiale vergadering te Utrecht gestemt hebben,Ga naar voetnoot1 maar wij weeten niet dat door den PresidentGa naar voetnoot2 van die vergadering er ene is verzogt geworden zig op die synodale vergadering te Amsterdam te vertegenwoordigen. Zoo dit hetzelfde is met bovegenoemde Provinsiën schijnt het ons toe dat ook die geen lust gehad hebben om mede te werken tot bevordering van den strijd der Kerk in ons vaderland of verkiezen ene kerkelijke band, maar dat elk handele naar zijn ligt en inzien in des Heeren Woord of onder den naam daarvan naar eigen zin en wil. Gelijk het ons is toegeschenen met de bediening des H. avondmaal in de gemeente van 's Graveland zonder voorlezen van het vormulier des H. avondmaals tegen het eerste art. van het Utrechtse huishoudelijk ReglementGa naar voetnoot3 voor de afgeschijde gemeente en tegen UEW betuiging gedaan in het tijdschrift de Reformatie der Maand July 1840 bladzij 48. Wat aanbelangt de handelwijze van UEW met den Ew Do. van Velzen weet UEW is door ons op de vergaderingen nooit geprezen.Ga naar voetnoot4 Want wij moeten doch altijd beschouwen zoo iemand, wie hij ook zij Leeraar of Leek, zijns naaste of broeders eer en goed gerugte niet voorstaat, of het moeste zijn om het bedekkelijk invoeren van ketterijen tot verwoesting der gemeente Gods op aarde, geen egt kenmerk draagt van egte volgeling te zijn van Zijn Heer en Hoofd Jezus Christus, die als Hij gescholden wierd niet weder schold en als hij leed niet drijgde, maar gaf het over aan dien die regtvaardig rigt. En wat aanbelangt het toelaten tot het Prediken van Den EW Do. Duin, of dat een daad is die afkeuring verdient, kunnen wij onze stemmen niet beslissend over uitbrengen. Zooveel meenen wij van Zijn EW gehoort te hebben dat Zijn EW niet ontziet de Godsdienstoefening bij de Hervormden bij te wonen. Maar boven alles dat Zijn EW in Vriesland in de bediening des Evangeliums zou zijn geschorst en zoo die schorsing gegrond zijn op Gods Woord en alzoo wettig is, oordelen wij dat UEW niet regt gehandelt hebt Zijn EW tot het

[pagina 272]
[p. 272]

Prediken toe te laten. Evenmin prijzen wij het antwoord gedaan aan de afgevaardigde Commissie der Synodale vergadering te Amsterdam. Want wij verstaan door aan hun te verklaren dat UEW de bediening des Evangeliums niet van menschen ontfangen hebt, ook niet om menschen vermoogt na te laten; ook daardoor ten enemale veragt en ontbind die geestelijke polietie die wij oordelen op grond van 's Heeren Woord noodzakelijk is en blijven moet. Omtrent het antwoord op de aanneming van de dordsche kerkordening kunnen wij zeggen oordeeld UEW eve(n) als wij. Want ook wij zijn niet genegen iets blindeling aan te nemen, maar verlangen eerst grondige kennis te hebben omtrent de bepalingen die bij de dordsche kerkordening op de Synode te Amsterdam gemaakt zijn alvorens wij kunnen besluiten dezelve aan te nemen. En na duidelijke inligting van alles tot het besluit gekomen zijnde, wenschen wij UEW van onze keus kennis te geven.

Wij wenschen dat de Vader der ligten U in de ruimste maten met zijn ligt bestrale opdat gij voor zijn aangezigt uwe wegen moogt onderzoeken en doorzoeken en waar gij zijt afgeweken tot Hem moogt wederkeren. En wij houden ons als nog met Utrecht verbonden.Ga naar voetnoot1

 

Amersfoort 17 December 1840

in Naam des kerkenraad H. van Haselen

Ouderling

7. Van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Schoonhoven, 18 december 1840Ga naar voetnoot2

Aan Broeder H.P. Scholte

 

Daar wij den brief ontvangen hebben. En vergaderd den 18 December om over dezelve te handelen. Daar wij begrepen hebben dat er drie afgevaardigden van de vergadering uit Amsterdam bij u geweest zijn welke vergadering genoemd word eene algemeene Synode en daar wij gemerkt hebben dat al de Provinciën er niet tegenwoordig waren. Daar wij toch van oordeel zijn dat alle de Provinciën wel bekend zijn met die vergadering. Daar wij gemerkt hebben dat die Commissie vordering gedaan heeft om de zaak die er bestaad over Do. van Velzen als laster te herroepen. Daar wij wel weten dat er verschil ontstaad, en ook wenschen dat wij UE de zaak tusschen UE en van Velzen zal bewijzen, en dus kunnen wij niet oordeelen of deze zaak laster is of niet. En zoo gij dit niet kan bewijzen,

[pagina 273]
[p. 273]

vragen wij boete en bekeering. Aangaande de zaak van Do. Duin wist UE wel dat Duin geschorst was. En met de Dordsche Kerkordening binnen wij niet bekend en wij wenschen dezelve te onderzoeken. Daar wij wel gelooven dat er nog weinig verbintenis bestaad in de Kerk maar dat wij onzelven aan de Kerk behoren te onderwerpen.

 

Verder wenschen wij in alle zaken liefde en vereeniging.

En alle Broeders en zusters de Groetenis.

G. de Hoop
K. Scheer
J. Sterk
G. van Middelkoop

8. Van de kerkeraad te Gorinchem, 22 december 1840

Bij deze brief willen wij in aansluiting op hetgeen wij schreven in het EERSTE DEEL,Ga naar voetnoot1 opmerken, dat uit de notulen van de Afgescheiden gemeente te Gorinchem duidelijk blijkt, dat Scholte aan een aantal gemeenten onder meer had geschreven: ‘of de gemeente van oordeel is om de vergadering te Amsterdam waarop deze Provincie niet vertegenwoordigd is, waar ZEW. niet ter verantwoording geroepen is, een kerkelijke rechtsmacht over onze provincie toe te kennen en zich alzoo te onderwerpen aan derzelver rechtspraak en tengevolge ZEW te beschouwen als geschorst in de bediening in de afgescheidene gemeente.’

 

Op de vergadering van kerkeraad en manslidmaten gehouden op 15 december 1840 wil een deel der gemeente deze vraag ontkennend beantwoorden. Een week daarna - dus op 22 december - besluit de kerkeraad, volgens de mening van de meerderheid, aan Scholte het onderstaande te schrijven.

 

Aan den Wel Eerwaarde Ds. H.P. Scholte te Utrecht

 

Wel Eerwaarde en geachte Herder en Leeraar!

 

Tengevolge van de van UWE. ontvangene brief en de vraag in dezelve vervat zij deze dienende ter beantwoording van dezelve:

Het meerderdeel ter tegenwoordig zijnde mansledematen der gemeente heeft geen beslissend antwoord kunnen geven, maar wenschte de zaken af te wachten; de Kerkeraad echter en eenige leden der gemeente verklaren dat de zaken op de bewuste vergadering onordelijk en onregtmatig behandeld zijn, en verlangen van harten, dat er middelen wierden in 't werk gesteld en aangewend, dat deze be-
[pagina 274]
[p. 274]
droevende gevallen, gemeenschappelijk in liefde wierden onderzocht en behandeld, dat alle publiciteit voor de wereld wierd vermeeden, en dat alzoo de onschuld van UWE. mogt openbaar worden, en er alzoo waare liefde en eensgezindheid niet alleen in de gemeentens, maar vooral bij Herders en Leeraars mogt plaats grijpen. Mocht daartoe de Heere uit vrije ontferming Zijnen Geest schenken opdat Sion mogt gebouwt en het rijk der duisternis afgebroken wierde, is de wensch en bede van hen die UWE. des Heeren nabijheid van harten toewenschen.Ga naar voetnoot1

De kerkeraad der Christelijk Afgescheidene Gemeente te Gorinchem.
Namens dezelve
Gbr. Snoek Pr. OuderlingGa naar voetnoot2
J.D. Brandt, Diaken ScribaGa naar voetnoot3

9. Van de kerkeraden van Herwijnen en Vuren, 22 december 1840Ga naar voetnoot4

WelEerwaarde Heer!

 

De ondergeteekende leden, uitmakende de Kerkeraden der afgescheidene Gemeente te Herwijnen en Vuren, hebben uwen laatsten brief (zonder datum) wel ontvangen en daaruit vernomen dat de dusgenaamde Algemeene Synode te Amsterdam heeft besloten UwelEerw. in uwen dienst te schorsen, UwelE daarvan door het expediëren eener Commissie kennis gevende. Het is eene volwigtige zaak UwelEerw. op deszelfs vraag, in dien brief vervat, te antwoorden voor dezulken wien het verderf des Heeren een schrik is en die tegen hunnen God niet vermogen van wege Zijne hoogheid; daar ons evenwel den nood is opgelegd heeft het ons, na rijp beraad, goedgedacht het volgende te schrijven:

Het heeft ons altijd en soms innig gesmart dat er te Amsterdam zulke ernstige onlusten in de Gemeente zijn uitgebarsten, waarin UWEd mede betrokken zijt. Wij keuren het hoogstens af dat het maandschrift de Reformatie is gebezigd geworden om aan den gerezene twist de meestmogelijke publiciteit te geven. Dat de toon van dat Schrift, in de jongste 6 maanden meermalen eerder tot afbreuk dan tot opbouw van de Gemeente des Heeren gestrekt heeft en men, door op die wijzen te handelen, het Israël Gods be-

[pagina 275]
[p. 275]

droefd heeft en de onbesnedenen van harten heeft verblijd tot opspringens toe.

Doch dat wij de handelingen der Amsterdamsche Synode niet kennen om dat die nog door den druk voor 't publiek niet verkrijgbaar zijn gesteld en wij trachten zullen UWE verantwoording op de beschuldiging te bekomen om die, onder opzien tot den Almagtigen, tegen elkanderen te vergelijken en aan Gods Woord te toetsen en zoo lang de zaak in het midden laten omdat wij geene genoegzame kennis der geschillen hebben.

Intusschen houden wij UwelEerw, zoo als hieruit van zelve proflueert, geenszins geschorst, en om eens gul te zijn, willen wij erkentelijk wezen voor uwe onvermoeide vlijt en aanhoudende zorgen, vroeger aangewend, die, in de hand des Heeren, veel tot Sions heil hebben verstrekt.

Tevens smeeken wij UwelEerw. niet langer te vertragen om verzoenende middelen in 't werk te stellen. Wij bidden UWEd, aan te wenden al wat Schriftmatig is, al wat wel luidt om de Scheuring niet verder te doen openrijten, maar die liever te digten.

Ach! dat de eenige en drieëenige VerbondsGod van al zijn volk op UwelEerw en op alle ware Sioniten vernederende en verootmoedigende genaden mogte uitstorten, op dat ieder zijnen weg en elk zijn harte bij 's Heeren licht mogt onderzoeken en doorzoeken om het schandelijke te ontdekken en dit, voor het oog der wereld, mogte toonen door niet al te zeer op 't punt van regt en personele genoegdoening te blijven staan, maar liever ongelijk en schade te lijden, ten einde zoo doende den twist te dempen en ook de breuke der dochter Sions te genezen, gedachtig zijnde aan Paulus leuze, die betuigde alles te verdragen om der uitverkorenen wille.

De groetenisse met onze handen.

De Kerkeraad van Herwijnen

Dielis van Zante } ouderlingen
Arie van Dusseldorp } ouderlingen
Jacob van Dusseldorp } diacenen
Pieter de Bruyn } diacenen

De Kerkeraad van Vuren

Jan Schouwenburg } ouderlingen
D.K. van Zante } ouderlingen
Jacob Versteeg } diacenen
K. van der Linden } diacenen

10. Brief van de kerkeraden van Herwijnen en Vuren, gedateerd 13 maart 1841

Dit stuk mag merkwaardig worden genoemd, aangezien het gewaagt van een ‘Reglement der Christelijke Vereeniging’, dat door beide kerkeraden is ontvangen.

Merkwaardig! daar wij in andere gemeenten die Scholte in deze tijd volgen, over dit concept - want dat zal het wel geweest zijn - niets vinden. Ook op de provinciale vergaderingen van de kerken van de groep Scholte horen wij er niet van.

Voor zover ons bekend, is het document zèlf niet bewaard gebleven. Het moet door Scholte kort na zijn schorsing, eind 1840, zijn ontworpen, althans in die tijd aan een aantal gemeenten zijn gezonden. Scholte zal

[pagina 276]
[p. 276]

hebben begeerd dit ‘Reglement’ toe te voegen aan het ‘Huishoudelijk reglement’ waarop de Utrechtse gemeente begin 1839 door de Koning was erkend, en dat in 1839 en 1840 diende als ‘leefregel’ van een aantal gemeenten.Ga naar voetnoot1 De kerkeraden van Herwijnen en Vuren vrezen - terecht - een voortgaande verwijdering tussen kerken die het reglement zullen aanvaarden en de gemeenten die opnieuw hebben gekozen voor de Dordtse kerkenorde.

 

Behalve hetgeen we vinden in de onderhavige brief, weten we dat op de ‘Vergadering van Opzieners uit Holland, Zeeland en Utrecht’, gehouden te Leerdam op 26 en 27 april 1843,Ga naar voetnoot2 een commissie wordt benoemd, die een ‘Ontwerp van Reglement der Christelijke Vereeniging’ - hieronder aan te duiden als ‘Ontwerp’ - zal opstellen.

Bestudering van dit ‘Ontwerp’ leert, dat er weliswaar verwantschap is met het ‘Reglement’ waarvan de nu volgende brief spreekt, maar dat er door Scholte blijkbaar in sterke mate rekening is gehouden met de reeds uit Herwijnen, Vuren en andere plaatsen ontvangen kritiek. Ook in de nummering van de artikelen etc. van beide ontwerpen zijn verschillen aanwijsbaar, zodat het weinig zin heeft, het ‘Ontwerp’ hier af te drukken. Reeds in het TWEEDE DEEL hebben wij opgemerkt, dat de divergentie van het ‘Ontwerp’ en de Dordtse kerkenorde groot is. Het eerste vertoont namelijk in sterke mate independentistische trekken.Ga naar voetnoot2

 

WelEerwaarde Heer!

 

De Christelijke Afgescheidene Gemeenten te Vuren en Herwijnen hebben het aan hun geadresseerde stuk, onder den naam van Reglement der Christelijke Vereeniging wel ontvangen en rijpelijk overwogen, met dat gevolg, dat er vele bedenkingen op en zwarigheden tegen hetzelve gerezen zijn, die zij de vrijmoedigheid nemen bij dezen schriftelijk en met bescheidenheid onder uwe aandacht te brengen en verdeelen in algemeene- en bijzondere aanmerkingen.

1o. Algemeene

A. Zij begrijpen het nut en de noodzakelijkheid niet van dit Reglement! Zoo het strekken moet om zich vaster aan de Utrechtsche KerkordeningGa naar voetnoot3 te klemmen, komt het hunner errachtens minder te pas, wijl eerlijke lieden (en te meer nog christenen) door woord en handteekening genoeg verbonden zijn. Dient het als middel om beter in de tijdelijke behoeften te voorzien, dan is het mede overbodig; wij lezen Matth. 6:31, 32 ‘Daarom zijt niet bezorgd, zeggende wat zullen wij eten? of wat zullen wij drinken?

[pagina 277]
[p. 277]

of waarmede zullen wij ons kleeden? want al deze dingen zoeken de Heidenen. Want uw hemelsche Vader weet dat gij al deze dingen behoeft’. En nadat de profeet Jezaias (Kapitt. 33: 15) eene omschrijving geleverd hadt hoedanig ieder Israeliet zich hadt te gedragen, laat hij er, in 's Heeren naam, vers 16 op volgen: ‘die zal in de hoogte wonen, de sterkten der Steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn, zijn brood wordt hem gegeven, zijne wateren zijn gewis’.

B. Zij vreezen dat een deel des volks der Vereeniging te veel op de menigte en op het vermogen van sommige derzelver - en minder op den Heere zal steunen - tegen Jeremia 17: 5 ‘Vervloekt is de man die op eenen mensch vertrouwt en vleesch tot zijnen arm stelt en wiens harte van den Heere afwijkt’.

C. Het komt hun voor dat dit Reglement meer aanleiding geeft om den vrede te verstoren dan om dien te bevorderen: de kloof, bestaande tusschen de broederen der laatst-gehoudene Synode te Amsterdam en het overige volk des Heeren in Nederland wordt daardoor niet gedigt, maar wijder open gemaakt en vaneen gespleten; zij hadden liever gezien, dat men zich den tusschen tijd hadt te nutte gemaakt om alle wettige middelen bij de hand te nemen ter verzoening en daardoor de eenigheid des geloofs in de Gemeente te bevorderen en te bewaren door den band des vredes, want zoo men gelast wordt om zoo veel het mogelijk is en in ons is met alle menschen vrede te houden, nog des te meer met de huisgenooten des geloofs.

2o. Bijzondere

Naar hun oordeel wordt in Artikels 5, 6, 7 en 8 te veel authoriteit aan menschelijke Schriften gegeven;Ga naar voetnoot1 zij durven immers in geenen deele de hand leenen om op zulke Schriften kerkeraadsleden en kerkeraden te schorsen en van den dienst te ontzetten; liever vallen zij in deze hunnen vaderen toe, welke van gevoelen waren dat, indien men tegen hunne kerkeordeningen - en niet tegen Gods Woord zondigde - men voor onschuldig zoude gehouden worden.

In Art. 11 wordt aan den president der vereeniging en den kerkeraad zijner woonplaats te veel beslissende magt toegekend: om alle willekeur te vermijden en geene partijdigheid hoegenaamd te doen postvatten, ware het beter geweest minstens 3 of 4 naburige kerkeraden te consulteren of het beleggen eener buitengewone vergadering al dan niet noodzakelijk was - en dit bij meerderheid van stemmen te decideren.

In Artikels 19, 20 liggen vele zaden van twist verborgen, die bij de eerste gelegenheid zullen ontkiemen en wortel schieten. Het advies van den president en secretaris wegen daarin zwaarder dan al de stemmen der leden der gansche vereeniging.

[pagina 278]
[p. 278]

Het komt hun voor dat de teneur van Art. 23 niet geheel van onregtvaardigheid is vrij te pleiten, wijl daarin geleerd wordt dat onschuldigen zullen boeten voor kwaad dat anderen bedreven hebben.

Art. 24 is eenig in zijne soort, indien de meerderheid eener associatie of combinatie niet meer besluit, blijft er geen middel over om den vrede te maintineren.

De medeteekening des presidents en des secretarissen der stukken waarvan in Artikels 25 en 28 gemeld wordt, en daartoe de Gemeenten der vereeniging te verpligten, komt hun ondoelmatig voor en verheft den president en secretaris te veel. Er mag in de Gemeente des Heeren geene heerschende magt zijn (waarnaar veel artikels rieken) maar slechts eene bedienende.

Dewijl het verroepen van leeraars eene gewigtige zaak is, behoort zij wel gewikt en gewogen te worden. Ook keuren zij het noodig dat dit aan zekere beperking onderheven is, maar om bij eene Gemeente het regt te doen berusten van over den bij haar dienenden leeraar te blijven beschikken is, naar hun oordeel, die zaak te ver getrokken en zijnde dit de aanmerking op artikel 37.Ga naar voetnoot1

Het dunkt hun eindelijk dat het slot-artikel in strijd is met artikels 5, 6, 7 en 8 wijl in de laatstgenoemde van schorsen, afzetten enz. van kerkeraadsleden, kerkeraden en Gemeenten gesproken wordt, die van de Utrechtsche kerkordening en deze vereeniging afwijken en in het onderhavige artikel om ook met die genen die andere ordeningen volgen, broederlijke gemeenschap te willen onderhouden.Ga naar voetnoot2

De Gemeenten te Vuren en Herwijnen wenschen UwelEerwaarde den zegen en den vrede des Heeren ten allen tijde en op allerlei wijzen.

De groetenis met onze handen.Ga naar voetnoot3

Dielis van Zante
Arie van Dusseldorp
Jacob van Dusseldorp
Pieter de Bruijn
J. Schouwenburg
D.K. van Zante
K. van der Linden
Jacob Versteeg
[pagina 279]
[p. 279]

11. Van de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Herwijnen, 13 april 1841

Aan den Eerwaarden Heer H.P. Scholten

 

Genaden en Barmhartigheid worden uw bij aanvang geschonken of in den voortgang vermenigvuldigt.

Tengevolgen van ons antwoord op uw aanvraag in de maant December betrekkelijk uwe schorsing door de laats Algemeene vergadering gehouden te Amsterdam uw opgelegt of wij al of niet met dezelve instemde dient het navolgende.Ga naar voetnoot1

Dat wij ons antwoord toen gedaan door dezen kragteloos maken doordien wij overtuiging bekomen hebben dat UEW gelastert hebt omtrent de prediking van Do. van Velsen. Want wij mogten Deszelfs prediking op Zondag den 4 April in onzen gemeente hebben waartoe hij van den Kerkeraat was verzogt. En van agteren was het getuygenis der gelovigen als uyt eenen mond dat het was een prediking na het harten van Jeruzalem.

En daar het ons ook uyt het verslag van boven gemelde vergadering gebleken is dat UW. ook niet getrouwelijk aan ons de waarheid geschreven hebt als of gij niet waart aangeschreven om op die vergadering te komen. Ook hebt gepoogt die vergadering in een verkeert dagligt te stellen alsof dezelven niet te houden was als eene Algemeene vergadering doordien dezelve in gebreken was van Afgevaardigden uyt alle provinsije. Daar de schuld van toch niet was bij de vergadering of die tot deszelfs aanschrijving belast was. Maar bij de niet willende of niet kunnende die daarom ook door brieven worden vermaant en voor de toekomst worden opgewekt en uytgenoodigt.

Ook zagen wij dat UEW gezegt hebt aan de Komissie van die vergadering dat Do. van Velsen moest afgezet worden wanneer hij na vermaning zijne predikwijze niet veranderde zonder echter het minste bewijs voor dit uw oordeel te leveren. Waarmeden gij dan bewijzen geeft van nog geen berouw te hebben maar in alles nog vasthoudt aan hegteen vroeger door uw is gedaan.

Om alle dezen (hoezeer gij ook vroeger geacht werd die als een middel in 's Heeren hand gedient hebt om het Israel Gods uyt Babel te leiden en andere diensten die gij vroeger aan de kerke deet - wij zeggen om alle dezen konden wij niet nalaten conjensiesGa naar voetnoot2 halve en om den vreden onzes gemoets te bewaren of wij moesten ons op de laatste klassiekale vergaderingGa naar voetnoot3 verklaren en werden toen door die vergadering vermaant om ook ter uwer kennis te brengen.

[pagina 280]
[p. 280]

Dat wij de handelingen der Sienoden te Amsterdam gehouden den 17 November 1840 en volgende dagen voor wettig verklaren en dat Do. Scholten van ons gehouden word als geschorst in zijn bediening tot zoo lang hij van zijn gedane laster terugkome of zig zelven nader na den Woorden Gods verontschuldigt. En wanneer het laatste bij ons voldoende zal geschiet zijn wenschen wij op dit ons doen terug te komen.

Doch onzes bedunkens is er niets meer voor UEW open (en waarmeden gij uw weder zult kunnen aangenaam maken bij de Kerken Gods) dan waaragtige terugkering in alles tot die eenvoudigheid die in Christus Jezus is.

Moch(ten) dan deze eenvoudige lettere van vermaninge tot uwe ooren en harten ingaan.

Vernedert uw onder de kragtige hand Gods. Dan toch kunt gij maar het voorwerp worden van de beloften die dan volgt: zoo zal Hij uw te zijner tijd verhoogen. Want toch die zijn zonden belijd en laat die zal barmhartigheid geschiede. Dat de H. Geest dit werk in uw mach werken en dat zulks door daden na buyten gezien worden, zij den harten wensch en is de beden van den Kerkenraad in deze gemeente.

Die zulks en al het bovenstaande met haar handtekening bekragtigen.

Dielis van Zante, ouderling
Arie van Dusseldorp, ouderling
J. van Dusseldorp, diaken
Pieter de Bruijn, Diaken
voetnoot1
Wijnand Gardenier, predikant te Wolphaartsdijk sept. 1842 tot aug. 1853; daarna te Kalamazoo (Michigan); overleden 13 maart 1856. Vergelijk ook TWEEDE DEEL, pag. 255.
voetnoot1
Een afzonderlijk getuigschrift is nimmer aan Scholte gezonden.
voetnoot2
Ds. van Velzen, leraar voor Friesland, was in mei 1838 van Leeuwarden naar Birdaard verhuisd en diende daarna uiteraard in de eerste plaats de gemeente aldaar. Van Velzen was echter na zijn bevestiging als Hervormd predikant te Drogeham, na zijn afscheiding niet in enige Friese gemeente bevestigd. Enige tijd na zijn bevestiging in Amsterdam, ontving hij een acte van ontslag van Drogeham. De provinciale vergadering van Friesland heeft zich niet verzet tegen zijn vertrek.
voetnoot1
Ds. R.W. Duin werd op 22 jan. 1839 door Van Velzen bevestigd als predikant van Leeuwarden (en Friesland).
voetnoot1
Tegenpartij.
voetnoot2
Scholte, Wormser en hun aanhang belegden een ‘provinciale vergadering’ ten huize van de geschorste ouderling D.A. Budde te Amsterdam op 21 februari 1840. Behalve enige predikanten, waren daar slechts de 4 geschorste ouderlingen en enige ambtsdragers uit andere plaatsen aanwezig, benevens ‘onderscheidene leden, zoo uit Utrecht als Amsterdam’. Een ‘vergadering van opzieners’ uit het gehele land, gehouden op 6 en 7 maart 1840 te Amsterdam, veroordeelde Scholte en de minderheid van de Amsterdamse kerkeraad.
voetnoot1
P.J. Schaap, geboren 1811. Predikant te Urk 1841. Overleden 1843.
voetnoot2
Vergelijk: De schorsing van vier kerkeraadsleden der Christelijke Afgescheidene Gemeente te Amsterdam etc., 's-Gravenhage 1840, pag. 23.
voetnoot1
Dr. J.C. Rullmann, Een man van singuliere gaven - Ds. W.H. Gispen (1833-1909) in zijn leven en werken geschetst, Delft 1933. De vader van Gispen - Willem Gispen - is één van de negen ondertekenaars van de brief.
voetnoot1
Billijken.
voetnoot2
Paus.
voetnoot3
Gedoeld wordt hier op het aanstellen van predikanten en het medewerken van Scholte aan de schorsing van de meerderheid der Amsterdamse kerkeraad.
voetnoot4
Gezinspeeld wordt op de mogelijkheid van het aanstellen van Wormser als predikant van de Amsterdamse gemeente, als het zou zijn gelukt Van Velzen te verdrijven.
voetnoot5
Ds. S. van Velzen werd met meerderheid van stemmen beroepen door de Amsterdamse gemeente. Ook werd de wijze van aannemen van het beroep bij meerderheid goedgekeurd. In de onenigheid die na het uitbrengen van het beroep onstond, werd door Scholte en zijn aanhang gesteld, dat de beroeping niet ‘Goddelijk’ was.
voetnoot1
Bedoeld zijn Wormser c.s.
voetnoot2
Duistere formulering. Vermoedelijk is de zin van deze woorden: Scholte en Wormser bestrijden Van Velzen etc. met allerlei teksten, doch laten zij deze maar op zich zelf toepassen.
voetnoot3
Willem Gispen, geb. 1801, winkelier, wonende aan de Oude Schans; voegt zich in 1844 bij de Kruisgezinden. Tekent: Gipsen.
voetnoot4
Jacob Klokgieter, geb. 1795.
voetnoot5
Jan Martinus Sandberg, geb. 1815, schoenmaker.
voetnoot6
Jan Hendrik Keizer (1791-1847), schoenmaker.
voetnoot7
Johan Hendrik Nolte Klocke (1801-1842), knecht in een suikerraffinaderij.
voetnoot8
Jan Janse Runnenburg (of: Runnenberg), geb. 1788, kamerbehanger.
voetnoot9
Pieter Roos, geb. 1809, mr. schilder.
voetnoot10
Willem Gerrit Krans (1802-1877), kruidenier; is enige jaren diaken.
voetnoot1
R. Prins, Het vijf-en-zeventig-jarig bestaan der Gereformeerde Kerk te Andijk, Andijk 1912; J. Trompetter en K. Nierop, Strijd en zegen. Gedenkboek ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan (1836-1961) der Gereformeerde kerk van Andijk, Andijk z.j.
voetnoot2
Men zie voor hem hoofdstuk 15, noot 4 op bladzijde 246; en ‘De Mazereeuwers’, bericht door ds. W.C. van Campen in Nieuw Archief voor kerkgeschiedenis, deel 20 (1949). Jan Mazereeuw schreef zijn naam als Masereeuw.
voetnoot1
Afschrift; archief Gereformeerde kerk Amsterdam. Met ‘Baai’ is bedoeld ds. G. Baay, eertijds ouderling te Hoorn.
voetnoot2
Bedoeld is ds. H. de Cock te Groningen.
voetnoot3
J.C. Couprie, ouderling te Amsterdam.
voetnoot1
Men zie voor hem TWEEDE DEEL, hoofdstuk 6 en verder: register van personen.
voetnoot1
De synode van Amsterdam (1840) richtte zich tot de Koning met een verzoekschrift, waarin zij ‘geheele vrijlating’ voor de Afgescheidenen vroeg. Verklaard werd dat de Afgescheidenen de drie Formulieren van enigheid en de Dordtse kerkenorde aanvaarden (Verslag synode, pag. 28-33). Ds. P.M. Dijksterhuis verklaarde in de conflict-situatie te Dordrecht in 1842, dat de Kerkeraad zich in dezelfde geest als hierboven genoemd, tegenover hem had uitgelaten, toen hij beroepen was, namelijk dat de kerkeraad niet afwijzend stond tegenover de D.K.O. Scholte had hiernaar geinformeerd (TWEEDE DEEL, pag. 110).
voetnoot1
Op de vergadering van de provincies Zeeland, Zuid-Holland, Utrecht en Beneden-Gelderland gehouden op 30 oktober 1840 te Dordrecht, werd opnieuw besloten niet aan de arbeid van de aanstaande synode deel te nemen. Scholte begeerde een vergadering van predikanten.
voetnoot1
Zoals in de inleiding op deze brief reeds opgemerkt, stemden volgens de notulen van bedoelde provinciale vergadering 11 leden vóór en 15 leden tégen het houden van een synode.
voetnoot2
Ds. H.P. Scholte.
voetnoot3
Bedoeld zal zijn art. 55b: ‘De bediening daarvan (heilig avondmaal - schr.) zal geschieden volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.’ Mogelijk verwart Van Haselen ook verder in deze brief de drie Formulieren van enigheid met de liturgische formulieren.
voetnoot4
Vermoedelijk: UEW weet, dat ‘Amersfoort’ de handelwijze van U inzake Amsterdam nooit heeft geprezen.
voetnoot1
Bedoeld zal zijn, dat ‘Amersfoort’ (nog) niet met de Utrechtse kerkeraad (praeses ds. H.P. Scholte) breekt.
voetnoot2
Men zie voor ‘Schoonhoven’ TWEEDE DEEL, hoofdstuk 28. De ondertekenaars G. Lekkerkerk de Hoop, Jan Sterk en G. van Middelkoop zijn circa 1842 lid van de kerkeraad; K. Scheer kwamen wij als zodanig niet eerder tegen in de stukken van Schoonhoven. De oudste bewaard gebleven notulen zijn van 9 september 1846.
voetnoot1
Pag. 199, 200.
voetnoot1
Het gedeelte dat met inspringen is gedrukt komt nagenoeg gelijkluidend - in afschrift - voor in de Gorcumse notulen.
voetnoot2
Gijsbert Snoek, president ouderling, kiest niet de zijde van Scholte. Vgl. EERSTE DEEL, naamregister.
voetnoot3
Jan Daniel Brandt, zwager van Scholte, kiest diens zijde. Men zie voor hem, EERSTE DEEL, naamregister.
voetnoot4
De brief is geschreven door D.K. van Zante te Vuren. Men zie voor hem en andere ondertekenaars het naamregister in EERSTE DEEL.
voetnoot1
Voor de tekst van het ‘Huishoudelijk reglement’: EERSTE DEEL, pag. 405-411.
voetnoot2
TWEEDE DEEL, pag. 77-79. Ook is typerend, dat de drie Formulieren van enigheid niet worden genoemd.
voetnoot2
TWEEDE DEEL, pag. 77-79. Ook is typerend, dat de drie Formulieren van enigheid niet worden genoemd.
voetnoot3
Bedoeld is het ‘Huishoudelijk reglement’.
voetnoot1
Naar de inhoud van de artikelen 5-8 en enige hierna genoemde kunnen wij slechts gissen.
voetnoot1
Wij menen dit artikel 37 te kunnen vergelijken met artikel 38 van het ‘Ontwerp’, hetwelk aldus begint: Een Dienaar des Woords, die door bepaalde roeping aan eene Gemeente verbonden is, zal die Gemeente niet mogen verlaten, om aan eene andere Gemeente verbonden te worden, tenzij de Gemeente, waaraan hij verbonden is, zoodanige verplaatsing toestemt.
voetnoot2
Het slotartikel van het ‘Ontwerp’ luidt als volgt.
Art. 47. De Christelijke Vereeniging is bereid, om broederlijke gemeenschap te onderhouden, met alle zoodanige Christelijke Gemeenten en Vereenigingen, welke volstandig blijven in de fondamenteele leerstukken der zaligheid, schoon zij ook eene andere Kerkelijke gewoonte volgen.
voetnoot3
Men zie voor de ondertekening het vorige stuk.
voetnoot1
Vergelijk hiervoor en ook voor de ondertekening van déze brief, stuk nr. 9 van dit hoofdstuk.
voetnoot2
Conscientie's.
voetnoot3
Vergelijk EERSTE DEEL, pag. 163, 167, 168, 171 en 301. Bedoeld is een vergadering van de classis Leerdam/Gorinchem.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Henricus Petrus Scholte


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • brief aan Henricus Petrus Scholte


datums

  • 26 april 1839

  • 18 februari 1840

  • 21 februari 1840

  • 26 juli 1840

  • 17 december 1840

  • 18 december 1840

  • 22 december 1840

  • 13 maart 1841

  • 13 april 1841