Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland
Afbeelding van De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie GelderlandToon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.97 MB)

Scans (795.54 MB)

ebook (7.54 MB)

XML (1.46 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834. Deel 9. Provincie Gelderland

(1991)–C. Smits–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

B
Classis Varsseveld

[pagina 165]
[p. 165]

Hoofdstuk 13
Vergaderingen classis Varsseveld 1842-1870

Inleiding

Zoals we reeds zagen in de ‘Inleiding’ van dit boek, ontstond de classis Varsseveld enige maanden nadat de provinciale vergadering van Gelderland op 27 april 1842 het besluit had genomen de kerkengroep in de Achterhoek af te splitsen van de classis Apeldoorn (deze werd op den duur classis Arnhem genoemd). Gedurende het tijdvak 1839 tot 1842 waren enige afgevaardigden van Varsseveld,Ga naar voetnoot1 namelijk A. Colenbrander en L. Rademaker,Ga naar voetnoot2 alsmede een ouderling van Lochem-Geesteren-Gelselaar, te weten J.G.H. HoffmanGa naar voetnoot3, in de vergaderingen van de classis Apeldoorn verschenen.

Het begin van de kerkelijke organisatie na de Afscheiding in de Achterhoek ligt - zoals in meer plaatsen in dit boek beschreven - enigszins in de mist. In november 1835 richtten aldaar 47 personen - namelijk 19 volwassenen mede voor 28 ‘onmondige’ kinderen - zich tot ds. H.P. Scholte met de verklaring zich met laatstgenoemde te ‘vereenigen’, en ‘verzoekende bij Ulieden op en aangenomen te worden en dat zoo moogelijk de kerkelijke plichten bij ons mogten bediend worden’.Ga naar voetnoot4 Het trekt de aandacht dat de ondertekenaars zeer verspreid wonen, namelijk op het gebied van de burgerlijke gemeenten Aalten(-Bredevoort), Dinxperlo, Gendringen en Wisch (Varsseveld). Nog in 1840 is Varsseveld de enige geïnstitueerde kerk in de AchterhoekGa naar voetnoot5 en telt zij leden in bovengenoemde burgerlijke gemeenten alsmede in Borculo, Groenlo en Winterswijk.Ga naar voetnoot6

Op 14 december 1842, als de eerste vergadering van de classis Varsseveld wordt gehouden, omvat deze groep Aalten-Bredevoort (1842?),Ga naar voetnoot7 Geesteren-Lochem (1839), Varsseveld (1837) en Winterswijk (1841). Bij dit viertal voegt zich de komende jaren Zutphen (1850), Doesburg (1858), Doetinchem (1859), Barchem (1869)Ga naar voetnoot8 en de voormalige Kruisgemeente te Zutphen (1869).Ga naar voetnoot9

[pagina 166]
[p. 166]


illustratie
Classis Varsseveld
schaal 1: 600.000


1. Het tijdvak 1842-1855

Gedurende deze jaren wordt aanvankelijk getracht de vergaderingen afwisselend in elk van de vier gemeenten te houden, maar al spoedig kiest men Groenlo als plaats van samenkomst ‘als zijnde het middelpunt der gemeenten’.Ga naar voetnoot10 Doch in 1845 wordt Lichtenvoorde gekozen en vanaf 1852 is Aalten de plaats van de vergaderingen.Ga naar voetnoot11

Ds. J. Wildenbeest te Varsseveld (1843-1852) is de eerste predikant in de classis; gedurende 1842 en een gedeelte van 1843 wordt het scribaat waargenomen door J.G.H. Hoffman te Lochem. Een merkwaardige uiting van independentisme - het regeren niet van de kerkeraad, maar van alle leden der gemeente - vinden we eind 1843, als blijkt dat het bezoeken van de classicale vergaderingen door niet-ambtsdragers bij deze groep ‘zwarigheid’ ontmoet.Ga naar voetnoot12 Dit verwondert niet, aangezien de

[pagina 167]
[p. 167]

meesten financiële schade zullen hebben geleden, als zij voor dit bezoeken hun werk moesten verzuimen. We lezen hierover, dat de classicale vergaderingen

‘op de bepaalde tijden zullen voortgaan, evenwel met geene verbindende kracht voor de leden, tenzij er gewigtige zaken te behandelen waren, waartoe de tegenwoordigheid van alle leden gevorderd wierdt, als wanneer dezelve expresselijk zullen worden aangeschreven’.Ga naar voetnoot13

Maar al spoedig blijken de lust en de mogelijkheid tot het bezoeken van genoemde bijeenkomsten door de ‘gewone’ leden gering te zijn.

 

Het is gedurende de eerste jaren voor de gemeenten niet zo zeer moeilijk een predikant te verkrijgen, dan wel deze te behouden. Dit was een gevolg van de schaarste aan predikanten in het gehele land, maar ook van de emigratie die in de Achterhoek rond 1847 omvangrijk is geweest, waardoor voor de toch reeds zwakke gemeenten de lasten te zwaar werden. We noemen vier gevallen.

Midden 1844 besluit ds. A.C. van Raalte zijn gemeente te Ommen te verlaten en te Arnhem te gaan medewerken aan de opleiding van predikanten - dit samen met zijn zwager A. Brummelkamp. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Van Raalte zijn gemeente niet gaarne voor een lange tijd herderloos ziet. Als J.W. ten Bokkel - die sedert 16 juli 1843 te Winterswijk staat - te Ommen wordt beroepen, meent de classicale vergadering op één afgevaardigde na dat hij niet mag gaan.Ga naar voetnoot14 In de volgende samenkomst verschijnt Van Raalte; deze

‘ontwikkeld in het brede de roeping van Br. ten Bokkel naar Ommen en die zijn hoofdzakelijk de onbijbelsche en vleesselijke begrippen en handelingen van de broeders in Drente en Groningen enz.Ga naar voetnoot15 Niettegenstaande de brede ontwikkeling van de noodzakelijkheid die er bestaat, dat Br. ten Bokkel naar Ommen moest gaan, vond echter dezelve veel tegenstand van meest al de leden der vergadering. Welke meenden dat welke redenen er ook waren dat Br. ten Bokkel naar Ommen moest gaan, er zoodanige redenen tegen waren dat zij niet konden besluiten Zijn Eerw. los te laten. Er werd veel met Ds. van Raalte over deze zaak gesproken. Ds. van Raalte meende dat zulks in de weg van middelen tot behoud van 't geheel der gem. 't best ware dat Br. ten Bokkel naar Ommen ging. De meeste leden der vergadering denken dat zulks niet moet geschieden. Omdat hij wettig beroepen was,Ga naar voetnoot16 omdat hij thans een brede werkkring heeft en nog al meer en meer scheind te krijgen, om het nut dat hij in andere Gem. vooral te Aalten stigte. Als ook dat dit de verroeping wettigen was.Ga naar voetnoot17 Op welke laatste Ds. van Raalte aanmerkte dat zulke roeping als deze wat anders is in zoodanige dringende behoefte der gemeente en dat zulks volstrekt geen huldigen van verroepen was. Echter dat verroepen mag plaats hebben in broederlijke verstandhouding.
...
[pagina 168]
[p. 168]
Word gevraagd of er niet veertien dagen uitstel moet gevraagd worden ten einde de zaak biddend te overwegen. Dit vind algemeen bijval.
Nadat Ds. van Raalte nog weder vele zaken heeft ontwikkeld wordt er besloten den 10 October wederom vergadering te houden...’.Ga naar voetnoot18

In de volgende vergadering wordt er over het beroep niet veel van gedachten gewisseld:

‘Word een brief gelezen van Geesteren en Gelselaar welke van inhoud was, dat zij dachten dat tot voorziening in de algemeene behoeften der kerk Ds. ten Bokkel moest gaan naar Ommen. Aalten dacht als Geesteren en Gelselaar. Lochem hetzelfde. Varsseveld weet ook niet beter te besluiten’.Ga naar voetnoot19

Winterswijk zal ongetwijfeld ‘tegen’ zijn gebleven. Ten Bokkel gaat naar Ommen en staat daar tot 1877.Ga naar voetnoot20

De classicale vergadering van 20 mei 1846 behandelt het beroep uitgebracht op ds. J. Wildenbeest te Varsseveld door Ezinge en door Hattem. Wildenbeest laat zich overtuigen door het argument dat er te Varsseveld en omstreken meer behoefte is aan een predikant dan in de beide gemeenten die een beroep op hem hebben uitgebracht.Ga naar voetnoot21 Hij blijft tot zijn overlijden, in 1853, Varsseveld trouw. Reeds op de juli-vergadering 1846 moet het beroep van de opvolger van Ten Bokkel te Winterswijk, ds. A.G. de Waal,Ga naar voetnoot22 door de gemeenten Axel, Terneuzen en Zaamslag uitgebracht, worden besproken. Door de praeses, ds. Wildenbeest, wordt de opmerking gemaakt ‘dat de Waal het beroep had aangenomen en dat hij niet de raad der Classis in dezen maar wel de goedkeuring verzoekt’. De achtergrond van dit aannemen moet worden gezocht in het te lage trac-tement. Ds. De Waal ontvangt ƒ 368,- per jaar; hij zegt ƒ 600,- nodig te hebben.Ga naar voetnoot23

Tenslotte: als ds. A. Everts, sedert september 1846 predikant te Geesteren-Gelselaar, eind 1848 een beroep ontvangt van het Utrechtse Kockengen,Ga naar voetnoot24 rijzen daartegen in de classis Varsseveld ernstige bezwaren. Maar reeds eerder had Everts verklaard dat hij ‘onmogelijk met zijn huisgezin een behoorlijk bestaan kon hebben van hetgeen hij als loon tot dusver had ontvangen’. Van de zijde van zijn kerkeraad werd uitgesproken dat hij ‘niet dan met groot bezwaar kon voortgaan in het dragen der lasten gelijk hij tot dus gedaan had’. Vastgesteld wordt dat ds. Everts behalve Geesteren c.a. enige vacante gemeenten in de Achterhoek en in

[pagina 169]
[p. 169]

Overijssel bedient.Ga naar voetnoot25 Hoewel de meerderheid der classicale vergadering zich tegen het aannemen verzet,Ga naar voetnoot26 gaat ds. Everts naar Kockengen.Ga naar voetnoot27

 

De classis Varsseveld heeft in sterke mate de lasten gedragen van de breuk die er van circa 1843 tot 1854 onder de Afgescheidenen heeft bestaan. We vinden over deze zaak in 1850

‘Wordt gesproken over de scheuring die nu eenigen tijd bestaan heeft in het ligchaam der Afgescheidene gemeenten in Nederland, en daar het verschil voornamelijk gelegen is:
1. Over het al of niet verbindende van een ambtsgewaad der leeraren.
2. Over het al dan niet onvoorwaardelijk ondertekenen der Dordtsche Kerkorde van 1618 en 1619.
3. Over het al dan niet mogen beroepen van leeraren eer die een voorbereidend examen hebben afgelegd.Ga naar voetnoot28 Waarop de vergadering oordeelt dat men zoo veel moet toegeven om den vrede te bevorderen als behoudens de waarheid en een goed geweten eenigsints mogelijk is; dat wij bereid zijn de andersdenkende broeders in dezen te dragen en als broeders te rekenen, maar de genoemde punten onmogelijk onvoorwaardelijk kunnen aannemen en ons daaraan verbinden, dewijl zulks in strijd is met Gods Woord, hetwelk boven alles is’.Ga naar voetnoot29

Zoals we in hoofdstuk 1 zagen, werd op 23 en 24 juni 1852 te Zwolle een vergadering gehouden, waar in beginsel de vereniging van de ‘Geldersen’ en de ‘synodale’ gemeenten in Overijssel en Gelderland tot stand kwam. Negen vragen van dogmatische en kerkrechtelijke aard werden door Brummelkamp en Ten Bokkel bevredigend beantwoord.Ga naar voetnoot30 De vraag rees hierbij in hoeverre de Gelderse gemeenten achter de overtuiging van dit tweetal stonden. In de classis Varsseveld verloopt de bespreking daarover in positieve zin.

‘Ds. Breukelaar leest vervolgens ons een geschrift omtrent de hereeniging met de overige tot dus verre buiten ons staande Gemeenten. Een aantal dogmatische (of leerstellige) vragen, wier verloochening, zooals men vermoedt, de oorzaak van scheuring schijnt te zijn geweest, worden in het midden gebragt; de toestemming dier geopperde vragen zoowel van hunne als onze zijde zal dan ook zooals het schijnt, de breuke genezen, de verdere scheuring stremmen en de vereeniging bewerken.
Deze vragen, op de Zwolsche vergadering in Junij 1852 opgeworpen en aan Ds. Brummelkamp en Ds. ten Bokkel voorgesteld, zijn dan ook door de twee genoemde Leeraars op grond van Gods Woord en onze Symbolische schriften met algemeene voldoening beantwoord, hoopende dat ook alle overige leeraars en gemeenten met genoemde Leeraars aan de boven vermelde vragen hun toestemming zullen geven.
[pagina 170]
[p. 170]
De Class. verg. vereenigt zich met bovengenoemde Leeraars en met de toestemming der vragen aan hun voorgesteld en door hen met voldoening beantwoord.’Ga naar voetnoot31

Vóór op de reeds genoemde provinciale vergadering van november 1852 gehouden te Arnhem,Ga naar voetnoot32 de ‘vereniging’ verder haar beslag krijgt, spreekt de classis het volgende uit.

‘Men is... van oordeel dat wij niet anders toetreden, dan op grond van vergeven en vergeten, zonder schijn alsof wij teruggekomen waren van onze denkbeelden aangaande kerk en kerkregeering. Tevens wanneer wij nu toetreden en naderhand onverhoopt mogte blijken, dat wij niet met elkander kunnen samenwerken, de wederzijdsche stoffelijke goederen, die kerkelijk bezeten worden, blijven aan de zijde dier rigting vanwaar ze gekomen zijn.’Ga naar voetnoot33

Wij merken op dat - landelijk - de vereniging niet kan worden getypeerd met ‘vergeven en vergeten’. De Geldersen dienden onder meer duidelijk uit te spreken, en hebben dit ook gedaan op de synode 1854, zich voor het vervolg geheel te houden aan de Dordtse kerkenorde. En wat de kerkelijke goederen betreft, zou in de toekomst uiteraard volgens déze wijze van kerkregering, worden gehandeld en beslist.

Hoewel het kerkelijk leven vanaf 1854 geleidelijk meer geregeld gaat verlopen, zijn niet aanstonds alle rimpels gladgestreken. Zo lezen we eind 1854: ‘Zoude het ook nuttig wezen Kerkvisitatie te houden? Nuttig, evenwel niet noodzakelijk thans’.Ga naar voetnoot34

2. De jaren 1865-1870

Over het tijdvak 1856 tot 1864 behelzen de notulen van de classis Varsseveld nagenoeg geen zaken van algemene aard. Reeds vermeldden we de toetreding van de gemeente te Doesburg in 1858 en Doetinchem in 1859.Ga naar voetnoot35

 

De classicale vergaderingen gedurende de jaren 1865 tot 1873 worden geleid door - behalve enige komende en gaande - de predikanten J. van Andel (Zutphen 1861-1873), D. Breukelaar (Aalten 1846-1888), J.F. Bulens (Varsseveld 1854-1889) en J. van Dijk Mzn. (Doetinchem 1862-1869). De

[pagina 171]
[p. 171]

laatste wordt afgezet in 1869, waarop hij zich met nagenoeg zijn gehele gemeente aan het kerkverband onttrekt.Ga naar voetnoot36

 

Drie jaren nadat Jan van Dijk Mzn. (1830-1909) - in 1862 geëxamineerd volgens artikel 8 D.K.O. - in zijn eerste en enige gemeente Doetinchem was gekomen, wendde hij zich tot de classicale vergadering van 19 en 20 oktober 1865, met een voorstel, waarin onder meer de begeerte was uitgedrukt een vereniging tot stand te brengen tussen Hervormde en Afgescheiden predikanten alsmede zo mogelijk tussen kerkeraden en leden der beide gezindheden

‘en dat beginsel in toepassing zoeken te brengen door zooveel mogelijk voor elkander de kerken te openen teneinde daardoor de gemeente op te wekken tot het houden van gemeenschappelijke bidstonden, opdat het bewustzijn bij het volk ontwake van het ware Gemeente leven, en de oogen geopend worden voor de schadelijke gevolgen uit de verdeeldheid voortvloeiende...’Ga naar voetnoot37

Hierbij kwam dat ds. Van Dijk uitsprak zich niet te zullen onderwerpen aan artikel 84 van de synode 1863,Ga naar voetnoot38 maar, integendeel ‘verklarende dat hij overal waar hij verzocht wordt en zulks zijns inziens noodig is, zal gaan het Evangelie prediken, en... het Avondmaal zal bedienen...’.Ga naar voetnoot39 De vergadering neemt reeds aanstonds tegen de onkerkelijke taal van ds. Van Dijk een slappe houding aan. In de eerste plaats bestrijdt zij zijn gedachten niet die in zijn voorstel tot uiting komen en in de tweede plaats spreekt zij naar aanleiding van het verwerpen van genoemd synode-besluit uit dat ds. Van Dijk daarover van haar zijde ‘niet de minste moeite te wachten heeft...’Ga naar voetnoot39

Evenwel wordt het voorstel van Van Dijk niet aangenomen. In de plaats daarvan spreekt de classis, volgens een formulering van J. van Andel, uit:

‘De Classis oordeelt wenschelijk en beveelt hare Gemeenten aan, om binnen den kring dezer Classis zooveel mogelijk bidstonden te houden door regtzinnige geloovige Hervormde en Afgescheiden Predikanten en Broeders geleid, om in deze bidstonden gebeden te doen om de uitstorting des Heiligen Geestes, tevens met het doel om in het hart des volks het besef van geestelijke eenheid te doen ontwaken.’Ga naar voetnoot39

J. Waterink heeft opgemerkt, onzes inziens terecht, dat, wat het voorstel Van Andel betreft

‘... gezien de historie en de situatie van dat oogenblik, in de laatste woorden een niet onbedenkelijke zin lag. Immers deze zijn toegevoegd, terwille van de
[pagina 172]
[p. 172]
idee, die bij Van Dijk voorzat: eenheid zoeken, als eerste eisch van het Christendom, zonder te letten op de eischen van kerkrecht en gemeenteorganisatie’.Ga naar voetnoot40

Dat de classis in deze tijd het gereformeerde spoor enigszins is bijster geraakt, moge ook blijken uit twee besluiten van maart 1866, namelijk het aan de synode voorstellen in de eerste plaats van het vernietigen van bovengenoemde uitspraak artikel 84 van het jaar 1863 en in de tweede plaats van het opheffen van de uitspraak van dezelfde synode over een tweemaal wederkomen van Christus.Ga naar voetnoot41 Wat dit laatste betreft, werd door de synode uitgesproken

‘... dat onze formulieren van eenigheid zich duidelijk verklaren, en dat het gevoelen, van de leer der wederkomst des Zaligmakers om 1000 jaren zigtbaar en ligchamelijk op aarde te regeren, geen leer der Gereformeerde Kerk is, maar daartegen, zoowel als tegen Gods Woord, strijdt, waarom het niemand toegelaten wordt dat gevoelen te leeren of te verbreiden’.Ga naar voetnoot42

Op de tafel van dezelfde classicale vergadering liggen protesten van de classes Dokkum en Drogeham, tegen twee toespraken door ds. Van Dijk gehouden respectievelijk te Rotterdam en Ijlst.Ga naar voetnoot43 De klachten worden geseponeerd, deels vanwege onbekendheid der classis met de inhoud der redevoeringen, deels vanwege ‘voorbijgang... van de Gemeente Doetinchem’.Ga naar voetnoot44

Uit de notulen van de volgende vergadering blijkt dat opnieuw bezwaarschriften van classes tegen Van Dijk worden terzijde gelegd.Ga naar voetnoot45 Waar men niet omheen kan: een ingekomen afschrift uit de Handelingen der van 30 mei tot 8 juni 1866 te Amsterdam gehouden synode. Het betreft artikel 86.

‘Art.4 der Agenda wordt in behandeling genomen:
De synode neme kennis van den inhoud en geest van twee toespraken door J. van Dijk, predikant te Doetinchem, over Jakobus 1: 25 en Jeremia 3: 21-23 en verklare of de leer en de eer onzer Kerk daarin al of niet aangerand worden.
...
[pagina 173]
[p. 173]
Het oordeel der Synode is, dat de behandeling der zaak van Ds. J. van Dijk tot het KerkbestuurGa naar voetnoot46 behoort, waaronder ZEw. ressorteert, en wekt mitsdien de Klasse Varsseveld ernstig op, om de zaak spoedig in behandeling te nemen’.Ga naar voetnoot47

Op grond van deze opwekking benoemt de classis Varsseveld een commissie, bestaande uit de predikanten Van Andel, Breukelaar en Bulens, teneinde de zaak Van Dijk ‘te onderzoeken’. De volgende vergadering, die zou worden gehouden 21 november 1866, kon niet doorgaan wegens de absentie van J. van Andel, rapporteur der commissie.Ga naar voetnoot48

Maar op 16 april 1867 wordt bij monde van laatstgenoemde onder meer het volgende gerapporteerd.

De commissie heeft in haar vergadering van 20 november 1866 een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de Toespraken. De schrijver verklaarde dat het door hem gewraakte ‘zoeken van heil in lang versleten regels’ behalve een beschuldiging tegen de ‘gansche christenheid’ ook gericht was tegen de Afgescheiden kerken ‘voor zoover deze, door Art. 16 en 84 Synode 1863’ het onderzoek van de leer der laatste dingen en de vrijheid der Evangelieprediking aan banden gelegd hadden. De commissie wierp hem tegen dat hij door zulk een onbestemde beschuldiging ‘de eer van onze kerk had aangetast’ en dat het zijn plicht zou zijn geweest, bedoelde zaken in de kerkelijke weg aan de orde te stellen. Verder meent de commissie dat de in de Toespraken gegeven raad aan de leden van het Hervormd Kerkgenootschap, zich niet af te scheiden ‘in strijd was met de Schrift, die broederlijke of gemeentelijke gemeenschap verbiedt met hen, die in leer of leven zich als ongeloovigen openbaren...’.
Ds. Van Dijk verklaarde, tot blijdschap van de commissie-leden, dat ook hij ‘de kerkelijke gemeenschap zooals die door geloovige broeders in het Herv. Gen. met ongeloovigen geoefend was voor ongeoorloofd houdt. Dit laatste zou hij in een preek of brochure nader uiteenzetten. De commissie koestert de hoop dat door dit geschrift ‘de nadeelige indruk, door deze raadgeving verwekt... zal worden weggenomen’.Ga naar voetnoot49

De classis spreekt, bij de discussie over bovengenoemde rapport, haar afkeuring uit over bepaalde woorden en daden van ds. Van Dijk.Ga naar voetnoot50 En daarmede blijven voorshands de zaken zoals zij waren.

De vergadering van 18 september 1867 kiest D. Breukelaar tot praeses en J. van Dijk tot scriba. Naar aanleiding van bezwaarschriften uit enige provincies en plaatsen, komen de moeiten rond laatstgenoemde opnieuw aan de orde. Van Dijk verklaartGa naar voetnoot51 ‘nimmer een belofte tot openbaarmaking eener schuldbelijdenis gedaan te hebben’. Wel

[pagina 174]
[p. 174]
‘heeft hij eenvoudig aan de commissie uit de klassis gezegd dat hij bij eventuele uitgave eener preek of brochure, zou terug komen op wat men uit zijne Toespraken wèl gelezen schijnt te hebben maar wat er niet in stond, en verklaart dat gedaan te hebben in zijn jl. uitgegevene brochure getiteld “Alliëeren door Alliantie” - zie blz.12, 13 noot.’.Ga naar voetnoot52

Een brief van ‘Amsterdam’ inzake het preken van Van Dijk op andere plaatsen ontlokt de volgende woorden aan de beklaagde-notulist

‘Ds. van Dijk verklaart daarop dat art. 84 Synode 1863Ga naar voetnoot53 zijn geweten raakt, dat hij het in strijd acht met zijn lastbrief “Predik het Evangelie aan alle Creaturen”, en zich mitsdien nimmer aan dat artikel zal onderwerpen. Tevens ontkent hij dat hij door zijn preeken elders zich zou hebben schuldig gemaakt aan indringing in eens anders dienst.’Ga naar voetnoot54

Ook nu grijpt de classicale vergadering niet in. Integendeel, zij geeft ds. Van Dijk opdracht, als scriba, dit verweer te melden aan enige bezwaarde zusterkerken. De samenkomst van maart 1868 levert opnieuw een aantal klaagschriften op, gezonden naar aanleiding van het optreden van Van Dijk: classes Drogeham, Leiden, Rotterdam en de kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Amsterdam.Ga naar voetnoot55 In de brief van de classis Rotterdam wordt onder meer betoogd dat in de brochure Alliëeren door Alliantie staat, dat niet de Afgescheiden kerkengroep maar de Hervormde kerk ‘de historische voortzetting der Gereformeerde Kerk in Nederland voorsteld’.

De ommekeer in de handelwijs van de classis Varsseveld begint zich te voltrekken op 28 september 1868, als - nadat opnieuw klachten van enige classes zijn geseponeerd - ds. Van Andel een tweetal vragen stelt.Ga naar voetnoot56 In de eerste plaats aan ds. Van Dijk of deze nog instemt met de leer der

[pagina 175]
[p. 175]

Gereformeerde kerk, uitgedrukt in de Drie formulieren van enigheid. Het antwoord luidt: ja. In de tweede plaats aan de vergadering

‘aangezien Ds. van Dijk het beginsel der Afscheiding, waaraan onze Kerk haar bestaan te danken heeft, niet meer beaamt, of het niet noodzakelijk wordt dat Art.... pag. 30 der Synode van 1846Ga naar voetnoot57 op Ds. van Dijk toegepast wordt’.

Doch ‘de Klassis oordeelt hiermede vooralsnog te wachten’.Ga naar voetnoot58

Op de classicale bijeenkomst van 9 juni 1869 lijkt het er op dat er ‘vereeniging’ tot stand komt, door een verklaring van Van DijkGa naar voetnoot59 en een toegefelijke houding van de vergadering. Evenwel wordt uitgesproken dat men gaarne zou hebben gezien

‘dat door van Dijk ridderlijk het woord “herroepen” gebezigd was; met opzicht tot alles wat hij vroeger in strijd met deze akteGa naar voetnoot60 geschreven heeft. Nochtans verblijdt zij zich dat van Dijk thans, dezelfde beginselen uitgesproken heeft, als in vroeger dagen tot het ontstaan der afgescheidene gemeenten aanleiding hebben gegeven. Zij hoopt dat hij nu ook in de praktijk, aan de overtuiging getrouw blijven zal, en kennelijk toonen, dat hij protesteert, door daden en woorden, tegen de ongeoorloofde vermenging van het heilige en het onheilige, waarvan het Hervormd Genootschap ons zulk een treurig en afschrikwekkend voorbeeld aanbiedt’.Ga naar voetnoot61

‘Deze vergadering is evenwel, door het ingrijpen van de generale synode (men zie hierna) de laatste geweest, aan welke de gemeente te Doetinchem heeft deelgenomen.

 

Inmiddels had de zaak ds. Van Dijk één en andermaal gediend op de provinciale vergadering van Gelderland. We noemen hiervan de hoofdzaak, namelijk de brief die, als neerslag van de discussies, aan genoemde predikant, gedateerd 27 juli 1868, werd geschreven.Ga naar voetnoot62

[pagina 176]
[p. 176]
De provinciale vergadering begint met hem te vragen zich te verklaren op enige punten van zijn geschriften ‘ten einde U... te kunnen beschermen en verdedigen tegen de aanklagten, die... tegen U bij haar zijn ingediend’. Dan volgen vijf punten, waarvan we noemen:
Op bladzijde 29 van Twee toespraken staat ‘dat de gemeente zich ophoudt met de onvolmaakte en reeds lang versleten regels, enz. Gij geeft daarmede een onzuivere voorstelling, ook van onze Kerk, alsof zij mede in het maken van verordeningen en in het vasthouden aan onze Geloofsbelijdenis zich met belemmerende en verouderde bepalingen ophoudt...’.
‘Gij veroordeelt in het algemeen, zonder bepaling, het beginsel van afscheiding, en op pag. 12 van Uwe “twee toespraken” geeft gij den geloovigen in het Hervormd Genootschap den raad zich niet af te scheiden; waarin ligt opgesloten den raad om zich niet bij onze Kerk te voegen... gij veroordeelt daarmede het wettig blijven bestaan dezer Kerk, en zijt in strijd met art. 28 onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis, dat van afscheiding en aansluiting spreekt.’
‘Gij stelt, zoo als uit uwe brochure is af te leiden, dat de Kerk in ons vaderland verspreid is over onderscheidene Genootschappen, waarvan gij noemt de Hervormde, Lutherse, Doopsgezinde en Afgescheidene, die gij allen op ééne lijn stelt; en gij noemt het zelfs dweepen, naar uitwendige Kerkgemeenschap te jagen en te streven; en afgoderij, het eene Kerkgenootschap boven het andere te verheffen.’

Deze brief werd door ds. Van Dijk beantwoord met een uitvoerig schrijven van november 1868. De inhoud betekende echter geen ondubbelzinnige herroeping van de gewraakte uitspraken. De provinciale vergadering van april 1869 zond daarop een tweede brief, maar deze werd niet meer beantwoord.Ga naar voetnoot63

De synode die van 16 tot 23 juni te Middelburg bijeenkwam, heeft slechts korte tijd nodig gehad, te handelen over de zaak Van Dijk. Zij constateert en overweegt

‘Uit verschillende Provinciën en Gemeenten zijn bezwaren en klachten tegen Ds. J. van Dijk ingebragt, en is duidelijk bewezen, dat Ds. J. van Dijk op onderscheidene plaatsen verwarring en strijd in de Gemeente heeft te weeg gebragt; dat hij feitelijk toont zich niet te onderwerpen aan de kerkelijke bepalingen, die tot bevordering van de goede orde zijn vastgesteld, zonder dat hij vroeger of later heeft getracht aan de Synode te bewijzen, dat deze bepalingen tegen het woord Gods strijden; dat hij meer dan eenmaal zich heeft geopenbaard geen vastheid van beginsel te hebben in betrekking tot het standpunt der Christelijke Gereformeerde Kerk, en door zijn spreken en schrijven onze Kerk, zelfs het begin van hare openbaarwording, in verdenking brengt; dat hij in onderscheidene brochures zijne rechtzinnigheid in gegronde opspraak en verdenking heeft gebragt, en nu ook onlangs in een blaadje, behelzende aanvrage om liefdegaven voor de Evangelisatie te Oude-Leije, zich zoo heeft uitgedrukt, dat hij zelf noodig oordeelde onmiddellijk daarna eene toelichtende verklaring te geven in drie Christelijke weekbladen; eindelijk, dat uit de voorgelegde handelingen van de Provinciale Commissie van Gelderland meer dan duidelijk blijkt, dat hij zich aan broederlijke vermaning onttrekt en tot geen schuldbelijdenis wil komen.’

Verder

‘Om al deze redenen besluit de Vergadering betrekkelijk Ds. J. van Dijk, dat er genoegzame redenen bestaan, hem van af heden de bevoegdheid als Leeraar in
[pagina 177]
[p. 177]
onze kerkgemeenschap te ontnemen, en ten gevolge daarvan zijne verdere handelingen aan zijne personeele verantwoording overlaat.
De uitvoering hiervan wordt aan de Provincie Gelderland, in vereeniging met de Classis Varsseveld, opgedragen. Tevens besluit de Synode, dat de Classis Varsseveld ernstig bestraft moet worden over hare traagheid in de behandeling van Ds. van Dijk.’Ga naar voetnoot64

Voor provincie en classis is in deze zaak echter niet veel meer te doen. De classicale vergadering van 21 september 1869 heeft een brief ontvangen van de kerkeraad der gemeente te Doetinchem (inclusief ds. Van Dijk) dat hij zich aan de gemeenschap van de Afgescheiden kerken onttrekt; slechts weinige leden blijven het kerkverband trouw. Als motief voor deze onttrekking wordt door ‘Doetinchem’ aangevoerd: de vereniging van Afgescheidenen en Kruisgezinden op de synode 1869!Ga naar voetnoot65

De classis hecht weinig waarde aan het gehalte van genoemd motief. Zij schrijft aan ds. Van Dijk onder meer:

‘De Klassis Varsseveld vergaderd den 21 September jongstleden te Zutphen, heeft gezien en gehoord een schrijven van Uwe Gemeente, inhoudende kennisgeving dat zij de gemeenschap met onze Kerk opzegt, met welk schrijven gij uw instemming betuigt. Verwondert het de vergadering niet dat Gij gedaan hebt wat zij reeds lang verwacht had, dat gij zoudt doen, het smart haar evenwel dat Gij motieven aanvoert voor deze daad, welke naar haar inzien niet de ware gronden zijn.
De Vergadering geeft UEW daarbij hare smart te kennen, niet slechts dat gij u aan eene sints zoo vele jaren met ons geoefende Kerkelijke gemeenschap onttrekt, maar ook en voor al dat Gij als voorname reden aanvoert de gesloten vereeniging tusschen de beide Kerken’.Ga naar voetnoot66

De breuk is definitief; in 1872 wordt de voormalige Afgescheiden kerk te Doetinchem door de overheid erkend als ‘Nederlandsch Hervormde Zendingsgemeente’. In 1870 bepaalt de classis Varsseveld dat de ‘overgeblevenen van Doetinchem’ zich bij de gemeente te Varsseveld kunnen aansluiten.Ga naar voetnoot67

voetnoot1
Merkwaardig is dat wordt gesproken van ‘Dinxperlo’ (bijv. NCV 4 juni 1838 presentie), hoewel er in deze plaats slechts een enkele Afgescheidene woonde.
voetnoot2
Bijv. NCV 4 juni 1838, 23 juni 1840, 23 febr. 1841 - presentie.
voetnoot3
Bijv. NCV 2 dec. 1839 presentie.
voetnoot4
Men zie voor deze verklaring etc. VIJFDE DEEL 91-96. De relatie van de ondertekenaars met Scholte/Genderen is niet gerealiseerd; al spoedig werd de Achterhoek het arbeidsveld van A. Brummelkamp c.s.
voetnoot5
Instituering 27 maart 1837.
voetnoot6
J. Scholten, Opnieuw in vrijheid, Woord ter herdenking na een eeuw van reformatie, [Varsseveld 1937] 22-24.
voetnoot7
Volgens de Jaarboekjes werd deze gemeente geïnstitueerd in 1844. Dit is onjuist; in 1844 is het jaartal van de erkenning door de landsoverheid. Vanaf 1842 is Aalten-Bredevoort vertegenwoordigd op de classicale vergaderingen. Zie onder hoofdstuk 15 (Aalten).
voetnoot8
Voormalige Kruisgemeente; instituering 1863.
voetnoot9
Instituering 1853.
voetnoot10
NCV 13 dec. 1843 art.6, 13 maart 1844 art.6.
voetnoot11
Wellicht uit overwegingen van geografische aard. Toch is het niet uitgesloten dat men te Groenlo, waar slechts een enkele Afgescheidene woonde, op den duur geen vergader-gelegenheid kon vinden.
voetnoot12
NCV begint als volgt: ‘Eerste Klassikale Vergadering der Ouderlingen, Diakenen en Manslidmaten der Christelijke Afgescheidene Gemeenten... 14e December 1842...’.
voetnoot13
NCV 16 jan. 1843 art.9.
voetnoot14
NCV 4 sept. 1844 art.1.
voetnoot15
We veronderstellen dat Van Raalte zinspeelde op de gevolgen van de besluiten van de synode 1840 te Amsterdam waar de Dordtse kerkenorde onvoorwaardelijk werd aangenomen en Scholte geschorst.
voetnoot16
Namelijk te Winterswijk.
voetnoot17
In de eerste jaren na 1834 rees onder de Afgescheidenen een discussie over het al dan niet geoorloofd-zijn van het “verroepen” van een predikant en over de voorwaarden waaronder dit eventueel zou mogen gebeuren - DERDE DEEL 91.
voetnoot18
NCV 26 sept. 1844 art. 4, 6-7.
voetnoot19
NCV 7 okt. 1844 art. 3.
voetnoot20
Daarna dient hij tot aan zijn emeritaat, in 1882, de gemeente te Geesteren-Gelselaar.
voetnoot21
NCV 20 mei 1846 art.2-3.
voetnoot22
Hij werd 2 nov. 1845 te Winterswijk bevestigd en nam aldaar 20 sept. 1846
voetnoot23
NCV 29 juli 1846 art.4-10.
voetnoot24
Deze gemeente stond van ongeveer 1841 tot 1852 buiten het Utrechtse kerkverband. Men zie VIERDE DEEL 333-334.
voetnoot25
NCV 8 nov. 1848 art.5.
voetnoot26
NCV 13 dec. 1848 art.3-6, 26 febr. 1849 art.3.
voetnoot27
A. Everts overlijdt als predikant van Kockengen op 12 juli 1859 te Amsterdam aan de cholera.
voetnoot28
De synode 1846 gehouden te Groningen bepaalde in art. 36 “... Men beroepe niemand, dan die vooraf in zijne Provincie door Gecommitteerden van wege dezelve een praeparatoir of voorbereidend examen ondergaan heeft...” (Handelingen en Verslagen 395).
Het is niet duidelijk waarom de classis meende dat ook door dit punt van verschil de “scheuring” diende te worden bestendigd.
voetnoot29
NCV 27 maart 1850 art.8.
voetnoot30
Hoofdstuk 1, paragraaf 5; men zie voor de negen vragen die aan Brummelkamp en Ten Bokkel werden gesteld: Te Velde, Brummelkamp 219-220.
voetnoot31
NCV 26 aug. 1852 art.4.
voetnoot32
Hoofdst.1, par.5.
voetnoot33
NCV 10 nov. 1852 art.5.
voetnoot34
NCV 1 dec. 1854 art.4, lid c. Uit NCV 2 april 1856 leren we dat ook tijdens deze vergadering geen besluit inzake kerkvisitatie werd genomen (art.11).
voetnoot35
Nog noemen we dat NCV van 30 sept. 1857, art.9, vermeldt dat H. Stobbelaar - die enige jaren had gestudeerd aan de Theologische School te Kampen - een attest vraagt voor de gemeente te Alto, Wisconsin, Ver. St., door welke hij is beroepen. De classicale vergadering spreekt uit niet bevoegd te zijn hem dit te verstrekken. Echter, de afgevaardigden van Aalten, Geesteren, Varsseveld en Winterswijk verklaren (volgens een afschrift aan de notulen toegevoegd) dat Stobbelaar twee maanden onder hen heeft verkeerd, in de gemeenten is voorgegaan en ‘een liefelijk getuigenis heeft achtergelaten’.
H. Stobbelaar wordt door de classis Wisconsin van de Reformed Church beroepbaar gesteld en dient de volgende gemeenten: Alto, Wisconsin 1858-1860; Zeeland, Michigan 1860-1864; Holland, Wisconsin 1864-1873; Pella, Iowa 1873-1879.
voetnoot36
Pas in 1899 wordt er te Doetinchem (weer) een Gereformeerde kerk geïnstitueerd.
voetnoot37
NCV 19 okt. 1865 art.8.
voetnoot38
Handelingen en Verslagen 854: ‘... De Vergadering oordeelt, dat de Leeraar die in eenige plaats predikt, waar de Heere eene Chr. Afgesch. Geref. Gemeente heeft verzameld, zonder dat die Leeraar de toestemming des Kerkeraads der plaats heeft ontvangen, zich aan grove miskenning van des Heeren werk schuldig maakt...’.
voetnoot39
NCV 20 okt. 1865 art.14.
voetnoot39
NCV 20 okt. 1865 art.14.
voetnoot39
NCV 20 okt. 1865 art.14.
voetnoot40
J. Waterink, Geschiedenis der Gereformeerde kerk te Zutphen, Zutphen 1923, 67-68.
voetnoot41
NCV 28 maart 1866 art.20-21.
voetnoot42
Handelingen en Verslagen (1863), art. 16, 826-827. Drie van de vier afgevaardigden uit Gelderland, namelijk de predikanten D. Breukelaar, J.F. Bulens en ouderling G.J. Hendriks protesteerden tegen dit besluit. Zij spraken onder meer uit:
‘... daar zij niet kunnen zien, dat dit gevoelen de hoofdwaarheden der Gereformeerde leer omverwerpt, noch daarmede in strijd is, en bijgevolg naar hunne overtuiging eene ondergeschikte zaak is, niet behoorende tot die, welke inbreuk maken op de regelmaat des geloofs, maar meer tot de verklaring der profetiën moet worden gerekend.’ (art.28). We voegen hieraan toe, dat, behalve het tweetal bovengenoemde predikanten, ook ds. M. Sipkes (te Winterswijk 1867-1895) sympathie voor de leer van het chiliasme toonde. Volgens NCV 12 maart 1875 art.13 legde hij dienaangaande een verklaring af. Ds. J. van Andel neigde eveneens naar het chiliasme (De Haas I, 15).
voetnoot43
J. van Dijk Mzn., Twee toespraken over Jakobus 1: 25 en Jeremia 3: 21-23, de eerste gehouden in de Engelsche Presbyteriaansche kerk te Rotterdam, de tweede in de Hervormde kerk te IJlst, Amsterdam 1865.
voetnoot44
NCV 28 maart 1866 art.24-25.
voetnoot45
NCV 25 sept. 1866 art.12-15.
voetnoot46
Een term, die men in deze tijd meer dan eens aantreft in kerkelijke stukken van de zijde der Afgescheidenen. Inhoudelijk volgden dezen wel de D.K.O., formeel de vigerende terminologie van de Hervormde kerk. De D.K.O. kent slechts de kerkeraad (als bestuur van een gemeente) en meerdere vergaderingen: classes, particuliere (provinciale) en generale (landelijke) synode.
voetnoot47
Handelingen en Verslagen 934; NCV 25 sept. 1866 art.17.
voetnoot48
NCV 16 april 1867 art.6. We lezen dat de kerkeraad te Zutphen had besloten geen afvaardiging naar deze november-vergadering te zenden met het oog op de kosten en de afstand... - Heeft Van Andel gehoopt dat de tijd zou slijten?
Predikant en kerkeraad worden door de classis ‘ernstig bestraft wegens dit eigendunkelijk besluit’.
voetnoot49
NCV 16 april 1867 art.8.
voetnoot50
Idem art. 23-28.
voetnoot51
NCV 18 sept. 1867 art. 6.
voetnoot52
J. van Dijk Mzn., Alliëeren door Alliantie. Onze kerkelijke toestanden en wat daaraan te doen, in deze ernstige tijden. Voorgesteld aan mijne geloovige landgenooten. Opgedragen aan de Evangelische Alliantie, Amsterdam 1867 (tweede druk Amsterdam 1867, derde druk, omgewerkt, Zwolle 1869). De gewraakte noot wordt in de derde druk niet meer gevonden. Zij luidt als volgt.
‘Men heeft in de Synode onzer afgesch. broeders, gemeend gehoor te moeten geven aan de klacht van sommige classes, tegen mij ingekomen omdat ik in een mijner toespraken de Herv. broeders aanraadt zich niet af te scheiden. Men heeft gemeend, dat ik daarmede de eer der afgescheidene kerk aangerand heb, die ik juist meende daardoor uit te drukken en te handhaven; hoe verschillend is dus de zienswijze van mij en mijne broeders. Men heeft daarin gelezen, wat er niet stond, en ik geef hun dat gaarne toe; een ruim hart is ook een gave Gods; maar laten wij het toch ook niet eigenwillig inkrimpen; doch dat ik daar de ontrouw der Herv. leeraars stijf, is onwaar. Is dat verwijt mij ook gedaan, omdat ik de oorzaak van de tegenwoordige verwarring niet alléén op de Herv. broeders maar ook mede op de afgesch. werpe? Immers als ik allen opwek tot algemeene verootmoediging, en wederkeering tot God, dan is dat toch geen weg inslaan, die de ontrouw stijft. Of zijn de afgesch. zonder schuld, de alleen getrouwen, bij uitnemendheid; dat men toch voor eigen gebreken de oogen niet sluite.’
voetnoot53
Vergelijk noot 38.
voetnoot54
NCV 18 sept. 1867 art.8.
voetnoot55
NCV 4 maart 1868 art. 10-12, 16.
voetnoot56
Men zie voor deze verandering bij ds. Van Andel: Waterink, a.w. 72-74. De schrijver verklaart de wending bij Van Andel uit een veranderde houding van zijn Hervormde plaatsgenoten; wij achten het mogelijk dat hij tot het inzicht was gekomen dat de positie van Van Dijk onhoudbaar was geworden.
voetnoot57
Nummer van het artikel niet ingevuld. Wij kiezen voor art.90 Synode 1846, Handelingen en Verslagen 409 (Handelingen 1846 blz. 27) aangezien dit ook in het bezwaarschrift van de classis Leiden (men zie hiervóór) wordt genoemd. Genoemd artikel handelt over L.G.C. Ledeboer, zijn volgelingen etc. Besloten werd dat personen die feitelijk met een kerk zouden breken, bericht zouden ontvangen niet meer daartoe te behoren “zonder het gewone formulier van afsnijding op hen toe te passen”.
voetnoot58
NCV 28 sept. 1868 art. 14.
voetnoot59
NCV 9 juni 1869 art.13.G.A. Wumkes, Leven en levenswerk van J. van Dijk Mzn, tweede druk Huizum 1948, 83. De verklaring omvatte drie punten: blijdschap over nieuwontwakend kerkelijk leven in de Hervormde kerk; begeerte dat de Hervormde broeders met meer getrouwheid zullen gaan strijden tegen hen die niet tot de gemeente des Heeren behoren; ‘dat hij wenscht, dat al wat hij gezegd of geschreven heeft, in het licht van deze zijne beschouwingswijze zal worden opgevat’.
voetnoot60
verklaring
voetnoot61
NCV 9 juni 1869 art.13.
voetnoot62
HPVG, besluit van 16 juli 1868; men zie voor de tekst van de brief Handelingen en Verslagen 1153-1155.
voetnoot63
Handelingen en Verslagen 1055-1061; HPVG 28 april 1869 art.6, 20.
voetnoot64
Handelingen en Verslagen 1011-1012.
voetnoot65
NCV 21 sept. 1869 art. 4.
voetnoot66
Idem.
voetnoot67
NCV 12 april 1870 art. 10. In 1871 neemt de class. verg. een voorstel aan ds. Van Dijk ‘voortaan als hospitant onze klassicale vergadering te laten bijwonen’. (NCV 1 maart 1871 art. 15). Hiervan komt - zoals begrijpelijk - niet veel terecht, maar toch bezoekt hij bij voorbeeld eind 1872 de vergadering. (NCV 12 nov. 1872 presentie).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken