Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 20. Burgerdeugd (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 20. Burgerdeugd
Afbeelding van Werken. Deel 20. BurgerdeugdToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 20. Burgerdeugd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

Scans (3.72 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 20. Burgerdeugd

(1926)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

III.

Het was nacht. In de leemen hut van den strooper - want zoo noemde men veelal den jongen jager zoowel als in het adellijk kasteel, heerschte rust. Bernard sliep op zijn varenbed naast den grijsaard; zijn lokkig hoofd rustte tegen het hart zijns vaders en de trouwe hond sliep aan hunne voeten.

Rust zacht! in den slaap alleen vergeet de arme op aarde het lijden; in den slaap alleen mag hij droomen aan een toekomstig geluk, dat echter met den nacht verdwijnt!

De bewoners van het kasteel sliepen ook; maar de slaap was er koortsig bij den vader, zoo als bij de dochter, al lagen zij dan ook in schitterende vertrekken, onder de plooien van fluweel en zijde.

[pagina 31]
[p. 31]

Een flauw licht brandde in de kamer van Blanche. Deze lag slapend op hare legerstede, schoon, zoo als de kinderen der aarde schoon kunnen zijn. Haar hoofd rustte in haren arm, dien zij als met liefde om den blanken hals gebogen had, en die zich ten deele onder de ontrolde lokken verborg.

Zij droomde: de gewaarwordingen van haar hart lieten zich beurtelings op haar gelaat zien. Nu plooide lach des geluks haren mond, dan veegde de koude vinger der smart haar gelaat weder effen. Langzaam richtte de slaapster zich op, en fluisterde onverstaanbare woorden. Hare fijne hand streek de haarlokken weg, die langs hare wangen neêrvielen, en zij scheen met angst op eenig voorwerp te staren. Zij strekte haren arm uit, als wilde zij iemand verwijderen, en haar geopend oog volgde iedere beweging.

En dan verdween plotseling die uitdrukking van smart; dan kwam een zoete glimlach haar wezen verlevendigen; dan strekte zij hare beide armen uit, alsof zij met liefde een voor haar bed geknield wezen omarmde, als bracht zij dat geliefde hoofd op haren hijgenden boezem, en het hare latende nederdalen, fluisterde zij: ‘Bernard! mijn Bernard!... O, wat toefdet gij lang!... Blanche mint u als de klopping van haar hart... Ga niet heen... Wat wilt gij meer dan Blanche's liefde? Ik wachtte u zoo lang... Ik heb over de toppen der bergen heen gezien, u verbeidende... Ik was bevreesd... Mijn oog was overlommerd door tranen... Bernard, hebt gij uwe Blanche dan niet meer lief?... lief, als het licht der zonne...

In dien droom teekende zich onrust en hoop op haar gelaat af. De boezem bewoog, sneljagend, het witte nachtgewaad, en hare lip was geopend, als om den kus aan den geliefde te geven.

- Waarom, ging zij voort, blinkt er een traan in uw oog? Waarom zijt gij droef als Blanche u aan

[pagina 32]
[p. 32]

haar hart prangt,?... Wat geeft mij uwe armoede!... Liefde en lijden versmelten alle harten... Bernard...

Dan verliet zij die houding; behoedzaam rees zij op. gelijk de geest van de gestorvene bruid, die des nachts de doodskleederen uitschudt, om naar den geestdans te zweven. Een poos stond zij stil en scheen te luisteren.

- ... De klok klept, murmelde zij... Stil!... De priester wacht!... Neen, neen, houdt mij niet tegen... Bernard... ik kom!...

Zij naderde de tafel, legde eenen krans van bloemen om hare lokken, hing den gazen sluier over denzelfve en hechtte den gouden band om den jagenden pols. Met het licht in de hand daalde zij den trap af, langzaam en statig als eene priesteresse der oudheid. Verschillende aandoeningen schenen haar te beroeren. Nu stond zij plotseling en verschrikt stil; dan beefde zij, en hare lippen murmelden smeekende woorden, terwijl zij weemoedig het hoofd liet nederzakken; dan weder scheen zij te hopen en gelukkig te zijn. Zoo trad zij zalen en gangen door, en bereikte een somber vertrek, waar een man van middelbaren ouderdom, op eene legerstede rustte.

Blanche bleef aan het voeten-eind van het bed staan, en de slaper richtte zich in duizeling overeind. In een droomenden twijfel beschouwde hij dien witten geest, die zich aan zijne voeten verhief, en luisterde naar de woorden, die hem, als uit de verte, toeruischten.

-... Men foltert mij... men perst mij het hart tot bloeden... en gij hebt geen medelijden.,, u vloeit geen traan over de wangen!... Ik moet mijne liefde in het diepste mijns harten begraven... want, gij zoudt hem vermoorden.. lafaards!.., Wat werpt gij altijd dat schrikbeeld der armoede tusschen hem en mij?... Gij hebt nooit bemind!... Kom - en hare hand greep naar den arm des graven - strooi bloemen op ons pad, dat ten altaar geleidt...

[pagina 33]
[p. 33]

De graaf rilde, in zijnen gewaanden droom, door al zijne ledematen.

- ...Wat geeft mij ons wapenschild... Rozen van liefde en deugd zijn het zijne... Bernard... mijn Bernard.. kind des volks!... O, wreek het niet... Hij is mij lief misschien liever dan mijn God!... Wreek het niet!... Wat gij vertrapt, zal ik verheffen!... Kom, ga meê... naar het altaar... De priester in zijn gouden kleed wacht... Kom, Bernard, kom... uwe deugd is uw adel...

En alsof zij iemand bij de hand geleidde, wendde zij zich om en verdween. De graaf ontwaakte uit de duizeling van zijnen droom. Hij had den naam van Blanche op de lippen; maar deze naam bestierf op dezelve. Hij had iets zien heenzweven, zonder dat zijne oogen zich overtuigen konden: hij had woorden gehoord, wier zin hem duister en onverstaanbaar was; hij waande een spooksel gezien te hebben, dat hem den dag der marteling kwam aankondigen. Het koude zweet brak hem uit; hij drukte zijne bibberende hand op zijn hart, als om de luide kloppingen te doen bedaren.

Rosa!... die naam, welke zoo lang in de vergetelheid was gebleven, rees in zijne gedachten op, met al de armoede en ellende, met al de tranen van het meisje. Was het haar geest, die uit het schuim der golven was opgestegen, en de koude droppelen op zijn brandend gelaat sprenkelde?

Bevend stond de graaf op, en als een gewonde wankelde hij tot voor de kamer van Blanche. Met ingehouden adem stond hij daar te luisteren; doch hij hoorde niets meer. Zachtjes opende hij de deur -en als een engel der ruste lag het meisje op hare legerstede. Traag bewoog zich de blauwe vlam der nachtlamp; niets was in de kamer in wanorde.

IJselijke gedachten rezen nu in de ziel van den edel-

[pagina 34]
[p. 34]

man op; rillend, als joeg hem de koude wind langs de naakte lenden, ging hij den trap af.

‘Bernard! kind des volks!...’ Die woorden kwamen hem eensklaps voor den geest. Bernard! Hij kende dien naam; de geest van Blanche's droomen had hem met liefde genoemd; hij had hem in het werkelijke leven, met niet minder eerbied en achting van de lippen zijner dochter hooren vloeien! Zou zijn kind, dat hij zoo nauwgezet tegen alle aanraking, tegen alle besmetting van het lage volk bewaard had, op zijne beurt naar dat volk nederzien, zoo als hij eens deed naar de arme Rosa?... Had hij dan de slang der wroeging met liefde aan zijn eigen hart gekoesterd!...

Of, was het Rosa's geest?... De angst verscheurde hem het hart. Daar rees de blinde vader dreigend voor hem op! Daar zag hij het lijk van het arme kind des volks! Daar hoorde hij de pijnkreten van honger en koude! - en hij, de ellendeling, de ongeloovige zonder overtuiging, beheerscht door de ontzagwekkende duisternis, plooide de knieën en bad om genade, terwijl de zweetdrop van den angst, aan zijne haarlokken hing te biggelen.

Beef, ellendeling! de vinger Gods heeft u den geest der wroeging aangewezen! Iedere traan van de arme misleide zal tienvoudig, als een vurige drop, op uw hart nedergloeien! De hand des Almogende zal dien eeretroon verbrijzelen, dien de huichelende wereld aan den eerloozen machtige optimmert... Beef, want God is rechtvaardig!...

En toen de eerste gloed der zonne door de beschilderde glasruiten lichtte, kwam de kalme boosheid in zijn hart terug. De lafaard lachte met zich zelven, om het nachtgezicht en om God, zijnen rechter. Zoo zijn zij, die de waarheid loochenen uit boosheid, uit hartstocht. Bij het heldere daglicht werpen zij den Schepper hoon en vermaledijding toe; des nachts be-

[pagina 35]
[p. 35]

ven zij voor het geruisch van het ritselende loover.

Het eerste zonlicht wekte Blanche ook uit haren onrustigen slaap. Zij was bleek en afgemat; en er woog iets zwaars op haren boezem. Mijmerend aan hem, wiens beeld haar bij nacht of dag nooit verliet, ging zij aan het venster staan, en sloeg hare blikken op de natuur, met glinsterenden dauw bedekt. Zij wischte de tranen af die uit hare oogen vloeiden, en beurde het hoofd hoopvol op, even als de bloem, die den dauwdrop afschudt, en hare krone naar het morgenlicht wendt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken