Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 42. In 't vervallen huis (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 42. In 't vervallen huis
Afbeelding van Werken. Deel 42. In 't vervallen huisToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 42. In 't vervallen huis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

Scans (10.76 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 42. In 't vervallen huis

(1932)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VI. Wat het molenrad vermaalde en hoe de ooievaars terugkeerden.

Het molenrad werd, door het stroomend water van den vloed, in het rond gedreven. Het water bruiste en kookte tusschen de tanden van het rusteloos draaiende wiel; het spatte in vlokkend schuim, in millioenen gekleurde druppels in de hoogte, of hulde den kleinen molen in wolken van klammig stof - en nadat schuim, druppels en stof weêr te zamen in de diepe waterkom gevallen waren, dreef het nog kokende nat langs den met elzenhout en biezen bezetten oever verder.

De wit gepoeierde muldersjongen sloeg een oogenblik het vertragende molenrad gade; het wentelde slepend en krakend, blijkbaar eenig voorwerp verbrijzelend, voort. Eindelijk verscheen uit het water en aan de tanden vastgehaakt, een akelig misvormd voorwerp; - het was een lijk, het verpletterde en als het ware deels gemalen lijk van Eric Koller.

Het molenrad stond stil; bleek van schrik en ontsteltenis schaarden de boeren zich om den molen, en

[pagina 69]
[p. 69]

staarden op het afzichtelijke tooneel, zonder het lijk te durven aanraken.

De schout en de dorpsgeestelijke kwamen weldra aan den molen, en terwijl men op het bevel van den eerste de vermorzelde ledematen van het rad nam, bad de geestelijke met ingetogenheid voor de ziel van den rampzaligen Eric.

Vier sterke boerenjongens droegen Koller's lijk, op eene uit boomtakken vervaardigde baar. Boeren, vrouwen en kinderen gingen zwijgend en met gebogen hoofd achter het lijk. Aan den ingang van het dorp ontmoette de lijkstoet den officier, op wiens arm moeder Dora leunde: beiden waren reeds van alles onderricht. Dora verborg snikkend het aangezicht aan de borst des jongelings. Deze laatste ontblootte het hoofd en zag ingetogen, doch zijner ontroering moeilijk meester, den stoet voorbijgaan.

‘Kom, moeder!’ sprak Willem, ‘laat ons ter kerke gaan en God voor zijne ziel bidden. Wat de Vader daarboven doet, is immers wel gedaan!’

De buren zouden voor den zelfmoordenaar niet kunnen bidden; uitvaart zou er niet gehouden worden en de grijze priester zou het graf niet zegenen. Morgen-avond zullen eenige buren de kist, welke het lijk bevat, opnemen, deze naar een ongewijden hoek van het kerkhof dragen en ze daar, zonder getuigen, begraven.

Doch de dorpeling zal weten waar Eric Koller - de liederlijke dronkaard, de onmenschelijke beul, de geheimzinnige avonturier, de schande van het dorp, begraven ligt. Maagd en knaap zullen des avonds het graf vermijden, waarheen de verraderlijke glimworm hen lokken wil; waar des middernachts de kattendans plaats grijpt, en waar die zwarte heksen, met pooten en staarten ineen geslingerd, eene levende ladder maken, van den grond tot in den hoogsten boomtop. Zij zullen de plaats vermijden, waar zij 's nachts, op klokslag twaalf uren, de stem des zelfmoordenaars zouden hooren, welke door den grond heen-

[pagina 70]
[p. 70]

dringt en den voorbijganger éénen druppel water vraagt, om den brand te verkoelen die zijne ziel verschroeit.

De lente kwam weêr aan, en hare vroolijkheid deed grootendeels den diepen indruk vergeten, welke de dood van Eric Koller in het dorp had verwekt. Nogmaals, doch nu niet meer voor korte oogenblikken, kreeg Dora's huis een feestgewaad van loover en bloemen - dank zij de vriendschappelijhe zorgen van de drie oude, en nu ook tot op den draad toe versleten, dorpshelden.

Op zekeren morgen klonken er eensklaps een twintigtal blijde kinderstemmen door het dorp: ‘De ooievaars, de ooievaars!’ De kleêrmaker stak bij deze woorden driftig het hoofd buiten het venster; de kapitein, met een grooten steekbril gewapend, verscheen boven zijne onderdeur, en de barbier liep nogmaals, zoo vlug als zijne oude beenen dit toelieten, met eene half ingezeepte kaak, naar buiten. Aller oogen staarden naar boven - en zie, daar dreven zij statig en in breede kringen boven het dorp, de blanke ooievaars - de zinnebeelden van huiselijk geluk en vrede!

De twee vogels roeiden op hunne ranke wieken door de ‘blauwe zee’, zij dreven aan den horizon weg, om kort daarna weêr boven het nederige dorpken terug te keeren, alsof zij daar eene plaats wilden zoeken voor het bouwen hunner woning. Zij daalden neêr, zij stegen op; zij verlustigden zich in den gloed der zon; zij kwamen hunne rooskleurige pooten baden en hun wit kleedsel wasschen in het water van den vijver, en vlogen klepperend en pijlrecht in de hoogte, met den glinsterenden, geschubden karper of den kronkelenden paling in den bek.

Toen het avond geworden was, stond een der vogels, op den eenen poot rustend, boven op het gevelpunt van Dora's huis - hij was als de schildwacht, welke waakte over de plaats die hij zich met zijn gaaike ter vestiging had uitgekozen.

[pagina 71]
[p. 71]

‘Moeder,’ zeide Willem, ‘alles herleeft, alles bloeit gelijk voorheen. Het wordt weêr lente in uwen levenswinter!’ - en een hartelijke kus op het voorhoofd des jongelings was het antwoord der brave moeder.

Ik heb de ooievaars op het huis der weduwe, ik heb de kinderen op haren dorpel, ik heb den vrede en de liefde in hare woning zien terugkeeren - en als ik ooit een eigen huis, in het stille geboorte-dorp bewonen mag, dan hoop ik, dat mijn dak niet zonder ooievaar, mijn dorpel nooit zonder een zwerm spelende kinderen wezen zal.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken