Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijd (1863)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijd
Afbeelding van Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijdToon afbeelding van titelpagina van Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

Scans (186.55 MB)

ebook (3.20 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Jan-Klaassen-spel. Met levende beelden uit onzen tijd

(1863)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

VI.

In eene stille achterbuurt, in een nederig huisje, in eene niet minder nederige kamer, woont Anna-Bella, het blondlokkig fijnnaaistertje.

Het ziet er zeer gering uit - dat vertrekje, met zijne witgekalkte muren, waaraan een paar printen, in bruine lijsten zijn opgehangen, waar de meubels bestaan in eene vierkante tafel, eenige stoelen met biezen zittingen, een gescheurd porceleinen

[pagina 52]
[p. 52]

servies op eene geverwde kommode - maar ziet! alles is zoo krakend net en zuiver; de gordijnen der alkoof, deels achter eene met printen beplakte scherm verborgen, zijn sneeuwwit; de gordijntjes aan het venster zijn geplooid en de kleine weelde van den mindere - een paar potten met bloemen op de vensterbank - lagchen den bezoeker toe.

Het is daar in het kamertje niettemin zonnig, lustig en als het blonde meisje het venster opent, en al werkende haar Vlaamsch liedje zingt, dan laat de oude, magere schoenmaker, die tegenover woont, dikwijls den hamer rusten en verschuift, met eenen lach op de lippen, zijne blaauw wollen slaapmuts. Hij neuriet het liedje meê, of hamert voort en tracht met zijnen slag de maat te houden.

Anna-Bella is een eerlijk meisje; zij werkt ijverig voor haar brood en werpt het gewonnen penningske waarachtig niet uit het venster. De jonge heeren, die haar soms achterna schuiven, fluisteren haar toe - dat zij een markiezinnen-hoofdje heeft, en de schilder welke haar ziet voorbij trippelen, heeft zijn ideael gevonden. Maar Anna-Bella lacht met die vleitaal en komt in haar kamerke terug, zonder ooit in den spiegel te zien, of zij wezenlyk zoo lief is, en of een gepluimde hoed haar beter staan zou, dan wel het met bloemen doorweven sneeuwwit mutsje.

Anna-Bella is een weesmeisje; zij is van hare kinderdagen in het gesticht der weesmeisjes opgevoed. Haar vader en moeder zijn aan de verschrikkelijke cholera bezweken en moesten haar kind aan Gods hoede overlaten; zij mogen, als zij uit den Hemel naar beneden blikken, 't geen Anna-Bella heilig gelooft, gerust

[pagina 53]
[p. 53]

zien en weten aan wien hun kind haar hartje had toevertrouwd.

Toen eens Jan Darinckx, op eenen avond, over zijne onderdeur geleund, zijn pijpje rookte, trippelde het lieve blonde meisje daar voorbij.

‘Wat een lief molleke!’ dacht Jan en hij blikte het meisje achterna.

‘Wat een flinke jongen!’ dacht het meisje en draaide het hoofdje nog eens om, toen zij de deur eenige stappen voorbij was. Hunne oogslagen hadden elkander ontmoet; het meisje had gebloosd en Jan had haar vrijmoedig toegeknikt. Den volgenden dag moest het meisje nog eens voorbij den draaijerswinkel, en 't was of er de drommel meê speelde, maar Jan Darinckx zag naar de klok, liet klos en beitel liggen, ging weêr over de onderdeur liggen en stopte nogmaals zijne pijp.

‘Zie, daar is ze weêr!’ mompelde Jan, toen hij het meisje zag aankomen; en zijn hart klopte.

‘Zie, daar ligt hij weêr over zijne onderdeur’ dacht Anna-Bella, en zij sloeg het oog naar beneden en trippelde voorbij.

‘Dat is geen toeval’ dacht Jan.

‘Neen, dat is geen toeval’ dacht Anna-Bella; maar dezen keer zag zij niet om; ze had wel gewild, maar ze durfde niet.

‘Nu ben ik nieuwsgierig’ dacht Anna-Bella den volgenden dag, ‘of hij weêr over zijne onderdeur zal liggen! Ik wil niets van hem weten, maar 't is enkel uit eene aardigheid.....’

‘Nu ben ik toch wel eens nieuwsgierig’ dacht Jan ‘of ze weêr komen zal.’

En noch de een noch de andere waren te leur gesteld, en dit-

[pagina 54]
[p. 54]

maal konden ze toch niet nalaten eens te glimlagchen. Hoe het verder ging, hoe zij elkander spraken en bekenden, dat zij in elkanders oogen en hart hadden gelezen, is moeijelijk te beschrijven; maar Jan Darinckx wandelde den volgenden zondag met Anna-Bella langs de Schelde, en de draaijer draaide zóó lang, dat de eerlijke liefdeknoop gordiaansch was vastgedraaid.

Destijds was Anna-Bella nog in eenen modewinkel werkzaam; doch hare gezellinnen lachten met Anna-Bella's nederig mutsje en nog meer met de liefde van den stoeldraaijer. Zij toch droegen zijden hoeden, zijden kleêren - och! duur, zeer duur gekochte hoeden en kleêren! Zij gingen zich vermaken op het bal - het lagchende voorhof der wroeging! Zij hadden geganteerde heeren tot vrijers - windhandel in liefde! Zij lieten aan de jonge heeren onderling hare hartjes toekaatsen - en och, zij vergaten, dat de kaatsbal in de hand van den baldadigen jongen zoo spoedig versleten is!

Anna-Bella heeft een vrolijk karakter; zij kan zelfs soms uitgelaten opgeruimd zijn; doch eergevoel heeft ze in hooge mate, en dat juist heeft Jan Darinckx in haar immer bewonderd, zonder juist te weten wat het meisje met eenen zoo heiligen glans, die hem zoo veel ontzag en eerbied inboezemt, omringt. Zij heeft dan ook de spotzieke meisjes van den modewinkel verlaten, is eerlijk gebleven en werkt nu voortaan thuis, en Goddank! het gaat haar goed.

Anna-Bella is niet alleen: zij heeft, zoo als wij reeds gehoord hebben, eenen knaap te onderhouden, die nu reeds dertien jaren

[pagina 55]
[p. 55]

telt en haar matant noemt, hoewel hij van hair noch pluim tot hare familie behoort.

Eenige maanden geleden was de buurt, waar Anna-Bella woont, in rep en roer: er was een verschrikkelijk ongeluk voorgevallen. De metsendiener, dien niemand dan onder den naam van Plaesteren-Jan kende, werkte aan het nieuwe - met oude materialen gebouwde - huis, ginds op den hoek der straat. Van den vroegen morgen tot den laten avond zeulde Jan, met bakken kalk, met manden steen langs eene ladder, eene waggelende stellaadje op - en 's avonds had hij zoo wat meer dan het droog brood verdiend.

Men bouwt in onze dagen de woningen, bovenal die voor de Mindere klasse, zoo sterk als kaartenhuizen; men tast wat steenen elkaêr, aan-een geplakt met wat zand en water, klopt hier en daar eenen nagel - maar niet te veel! - in eene kwart-duimsche plank; men stopt de reten, strijkt er met den verwkwast eens over, of stijfselt er een gekleurd papier op - en als het huis elastiek genoeg is om met den wind heen en weêr te slingeren, wordt het voor ijzersterk gehouden.

God behoede ons voor eenen schijn van aardbeving.

Wat zeg ik!

Als het ongeluk kon komen, dat de aarde eene verkoudheid kreeg en niesde - onze meeste hedendaagsche gebouwen schokten door een als een zak uitgestorte aardappels; terwijl die uit Rubens tijd, dat is de oude stad, met verwaandheid naar beneden zouden kunnen zien, om te weten wat er aan hunnen voet lag te spartelen.

[pagina 56]
[p. 56]

De huurling leeft gedurig met eenen degen van Damocles boven zijn hoofd, en om in dit gevaar te verkeeren moet hij nog wel eene jaarlijksche som storten. Het zou eigenlijk de eigenaar moeten zijn die den huurling betaalde, omdat hij wel de goedheid heeft zijn leven onder den waggelenden steenhoop te wagen.

Nu, zulk een huis was de oude woekeraar Drummel aan 't bouwen, toen, onder het vallen van vier of vyf droppels regen en het geblaas van eenen vingerhoed wind, de halfsteensche gevel naar beneden stortte, en den ongelukkigen Jan onder den steenhoop begroef.

Het hoofd was verbrijzeld en het bloed van den wroeter kleurde den grond. Het volk school te zaêm, men nam den zieltogende op en dewijl zijne woning - ik wil zeggen, zijn hokje van een paar voeten groot - daar digt bij was, droeg men hem daarheen. Gansch de buurt was overhoop: de schoenmaker verliet zijnen pikstoel, de smid zijn aambeeld, de waschvrouw hare tobbe, en toen Anna-Bella het hoofd door het raam stak en vroeg: ‘Wat is er nu weêr te doen?’ huilde men van alle kanten, op honderde toonen: ‘Och, Plaesteren-Jan! Plaesteren-Jan!’

Men liep de deur van het gangske, waar iedere reet in den muur eenen huurling heeft tegen eenige stuivers per week, in en uit; men ging er zijne nieuwsgierigheid voldoen; zien hoe groot de wonde was; berekenen hoe veel bloed - dat men wel op eenen emmer schatte - uit de opening was gestroomd; maar alleen Anna-Bella dacht aan den levende, aan den dertienjarigen

[pagina 57]
[p. 57]

knaap, die in een donker hoekje, naast 's vaders lijk, zat te weenen.....

Het was Plaesteren-Dooc.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken