Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen
Afbeelding van Op de bruiloft. Geschiedenis van een VielliebchenToon afbeelding van titelpagina van Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

ebook (2.78 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op de bruiloft. Geschiedenis van een Vielliebchen

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 76]
[p. 76]

XI. Oom Bazer en zijn dubbeltje.

In een stad van Nederland - welke? och dat schijnt ons onverschillig te zijn - vinden wij, in eene afgelegen straat, een oud, vervallen huis, welks verzakte muren en vensters aan den voorgevel een scheef en leelijk gezicht doen trekken.

Als gij beneden den antiquiteits-winkel zijt doorgegaan en een donkeren, ongelijken, zelfs hobbeligen trap zijt opgeklommen, komt gij in eene ouderwetsche kamer, met versleten tapijten en versleten meubels.

't Is daar dat oom Bazer zijn intrek genomen heeft, om er het einde der gebeurtenissen, welke zich op eene bloedige wijze ontrollen, af te wachten.

De man heeft zijne gelden en roerende goederen in veiligheid gebracht, zijn rijtuig en paarden verkocht, zijne bedienden afgedankt - want hij verkeert in het vaste denkbeeld, dat hij door eene tot het uiterst gedreven zuinigheid, herwinnen moet wat hij door de omwenteling heeft verloren.

Wie weet wat men met zijne eigendommen in België doen zal! Wie weet aan welke vernieling zij ten prooi zullen zijn, en welke ruïneerende daling zich nog in de fondsen zal opdoen!

Ja, er dient in het huiselijke leven gespaard te worden, en oom Bazer speculeert voortaan tot zelfs op een zwavelstok.

Eene nederige kamer, een goedkoope maaltijd, bezuiniging op brandhout, licht, linnengoed en kleederen! 't Is verwonderlijk, hoe lang men met een ouden jas en eene gelapte broek kan voortsukkelen!

[pagina 77]
[p. 77]

Overigens, oom Bazer wil en zal, in de oogen des publieks, voor een geruïneerd man doorgaan.

Om de beurstijdingen te vernemen, gaat oom des avonds quasi een buurpraatje houden bij een ouden gepensioneerden officier, majoor Buffel, die eene verdieping hooger woont dan hij en zich de pracht veroorlooft, abonnent op de stadscourant te zijn.

Daarbij speculeert oom Bazer op de beurs van den ouden knevelbaard; na lang over de nieuwstijdingen geraasd te hebben, spelen de twee oudjes samen kaart, en als oom Bazer, door eens te verzaken, een halven cent winnen kan, zal hij het waarachtig niet laten!

Hoe ouder en hoe dichter bij zijn doodkist, hoe vrekkiger die schurk wordt!

Van Willem heeft hij sinds lang niet meer gehoord; zijne plannen van wraak op Rosa Ranke heeft hij laten varen; hij heeft alles vergeten - alles, behalve zijn geld, en in den ouden leuningstoel gedoken, het donker onrustig oog over de courant weidende, welke hem alweêr ⅛% verlies aanbrengt, betreurt hij in zijn leven zooveel schatten - dat wil zeggen zooveel kopermunt - nutteloos verteerd te hebben.

Het karakter van den ouden soldaat, rond, barsch, lakonisch, en altijd recht door zee, komt met het zijne niet overeen.

Als die brutale majoor van vechten en doodslaan spreekt, schuift hij woest zijne oude grieksche muts op het eene oor, en dan is oom Bazer inderdaad bang voor den grijskop.

Tonnerwetter! men moest hem voor een oogenblik eens meester laten! Geen rat schoot er over! Gelukkig voor de muiters, dat hij door dat gevloekte rhumatismus aan zijn stoel gekluisterd zit!

En onder het uitspreken van een vloed bedreigingen, doet hij zijne kruk dreigend in het rond snorren.

Maar 't zijn, zoo als gij weet, die drommelsche beursberichten, die duivelsche kaarten, 't was hoogstens de winst van vier of vijf centen, welke den ouden Bazer den trap opdreven.

Diep is die rijke Bazer gevallen!

Het goud is voor hem een plaagduivel geworden, die, hoe meer hij zich aan hem vastklampt, hoe meer hij den rampzaligen afbeult en martelt: dat is zijne hel hier op aarde.

‘Tonnerwetter! wat snuffelt gij toch eeuwig in die hieroglyphen van beursberichten!’ roept de majoor, en de oude officier vertrekt krampachtig zijn stoppeligen knevel, alsof hij wilde zeggen: wat gaat u dat aan, gelapte schanslooper?

‘Och, dat is zoo'n oude gewoonte!’ antwoordt Bazer op eenvoudigen toon, en stoot nu de courant weg, alsof die praatzieke ekster zijne geheimen zou kunnen verraden. ‘Willen wij eene enkele partij spelen, majoor?’ en reeds heeft Bazer een spel vuile en onaanzienlijke kaarten voor den dag gehaald.

‘'t Zij zoo!’ zegt de majoor en verlegt, met een krampachtig

[pagina 78]
[p. 78]

gezicht, zijn met roode baaien lappen omwonden been. Daarna dampt hij uit zijne zwart geworden pijp.

Oom Bazer heeft in den loop van den dag, alleen in zijne kamer zijnde, het spel bestudeerd; hij denkt een coup gevonden te hebben, die hem telkens zal doen winnen.

De kaarten worden gegeven.

De majoor speelt los en rond; oom Bazer koortsachtig, schijnbaar kalm, maar in de schaduw, die de groote klep van zijne bruin haren muts op zijn gelaat werpt, zou men zijne oogen hebben zien fonkelen.

De eerste spreekt driftig, kort afgebeten en kletst of bonst de kaart op tafel; de tweede is berekenend in zijne afgebroken woorden en trekt wel eens de kaart terug eer hij ze voorzichtig neêrlegt.

Hoe meer aarzelend mijnheer Bazer is, des te ongeduldiger en driftiger wordt de majoor. Buffel wil alles stormenderhand innemen; Bazer kruipt als eene slang langs den muur en tracht door slimheid binnen de poort te geraken.

Buffel roemt drie van dit, drie van dat: Bazer roemt kalm daar boven. De uitroep van aas! Hartenheer! Schuppenboer! worden bij Buffel vergezeld door een bons op de tafel dat alles davert.

‘Dat herinnert mij.....’ vangt de majoor aan.

‘Troef!’ zegt Bazer met een weinig meer levendigheid in de stem, want, de gelukkige! heeft zijn coup in handen.

‘Dat herinnert mij, toen ik in de Oost was.....’

‘Zijt gij in de Oost geweest?’ vraagt Bazer, onrustig het oog opslaande en een oogenblik zijn coup vergetende.

‘Klaveren-aas, de ongeluksvogel! .....’ hervat Buffel; ‘toen speelde ik eens met mijn vriend Dirk Ranke.....’

Bazer springt op, werpt de kaarten op tafel en onder den uitroep: ‘Ik heb gewonnen!’ grijpt hij een der dubbeltjes van den majoor, en vliegt er meê de deur uit.

Tonnerwetter, dat is ongehoord! Gelukkig dat de oude snorrebaard door het rhumatismus vastgekluisterd zit! Dief, deugniet, rakker, zijn de bedaardste scheldwoorden die den ouden Bazer, met pijp en kruk van den majoor, navliegen. Zijn dubbeltje, of er zal bloed stroomen! Bloed moet hij hebben! - en Buffel gaat zoo vreeselijk te werk, dat de oude, slordige meid van den antiquiteitskooper naar boven komt sleffen, en de majoor haar dwingt aan dien schurk beneden, zijne kaart te brengen en hem, in zijnen naam, satisfactie te vragen.

Den ganschen avond buldert het onweêr boven oom Bazer's hoofd; hij hoort Buffel razen en op de tafel slaan.

Inderdaad op de tafel van den majoor liggen twee oude holsterpistolen, een verroeste degen en een ijselijke dragonderssabel. Van tijd tot tijd wordt door eene reet in den zolder, het lange blinkende lemmer van den sabel op en neêr getrokken, en men hoort Buffel

[pagina 79]
[p. 79]

dreigen, dat hij den eerlooze, dwars door den zolder heen, zal doodschieten!

Oom Bazer heeft zijne deur gebarrikadeerd en houdt zich in een hoek der kamer verscholen.

Op den trap parlementeert de meid.

‘Ik heb het eerlijk gewonnen!’ roept Bazer.

‘Hij heeft het eerlijk gewonnen, zegt hij,’ schreeuwt de meid verder.

‘Hij liegt het!’ antwoordt Buffel.

‘Hij zegt,’ schreeuwt de meid door het sleutelgat, ‘dat gij het liegt!’

‘Hij moet mijne kaarten terug geven! hervat Bazer.’

‘Als hij het mij ontstolene geld terug geeft!’ roept de tegenpartij ten antwoord.

En na eene lange onderhandeling, waarin de dienstmeid hen beurtelings voor twee gekken en twee schrokken uitscheldt, reikt oom Bazer, door de spleet der deur het dubbeltje toe, terwijl hem de zwarte kaarten worden toegestoken.

Het onweêr trekt af; maar de regenboog der vriendschap verschijnt niet meer, en van dat oogenblik leeft de vrek ten eenemale afgezonderd, en hij moet zelfs zijne dierbare beurstijdingen missen.

Wat is het akelig in de kamer! Er komen hem daar zulke wonderlijke, zulke akelige denkbeelden bestormen!

Het minste gerucht, de wind die somber in de schoorsteen huilt of de gebroken vensterruit doet klepperen; de lange schaduw, die dit of dat voorwerp des avonds op den witten muur werpt; de rat die 's nachts aan den vloer komt knabbelen; het kraken van den trap - alles doet hem sidderen - en meer dan ooit houdt hij zich bezig met zijn geheimzinnig gebarenspel.

Ook wil hij verhuizen; hij zal eene andere kamer betrekken: die oude rommelkas is voor hem met spoken opgevuld.

 

De omwenteling heeft haren loop voltooid: de tiendaagsche veldtocht is geëindigd.

De Nederlanden zijn in tweeën verdeeld.

De laatste maal dat oom Bazer met den majoor kaart speelde, heeft de courant het terugkeeren der nederlandsche troepen uit België aangekondigd en zelfs, ten gevolge eener bijzondere gelegenheid, den naam van luitenant Dros vermeld..... Och, waarom heeft oom Bazer dien Willem verstooten? Maar neen, dat moest zoo zijn. En echter.....

Sedert eenige dagen denkt de oude man aan den dood.

Dat is een dwaas denkbeeld, maar hij kan het toch niet verzetten. Gisteren heeft hij een lijkstoet ontmoet en de zwarte sluier van den lijkbidder waaide hem in het aangezicht: - dat heeft hem doen huiveren. 's Nachts is hij plotseling wakker geworden, omdat hij waande driemaal op de deur te hooren kloppen - en nu dezen avond heeft de hond van den buurman reeds driemaal gehuild.

[pagina 80]
[p. 80]

Oom Bazer is ontmoedigd, ziek en nadat eindelijk de docter, een lange, magere, koele man, hem gezegd heeft: ‘Indien gij hier beneden nog eenige zaken te vereffenen hebt, zou ik u aan raden de rekening af te sluiten’ - drijft het koude zweet hem over de leden.

Na lang aarzelen heeft oom Bazer een brief aan zijn neef, den officier, geschreven - en daarna? Daarna tracht hij zich het gebed, zoo lang vergeten, te herinneren.

Twee dagen, na het verzenden van den brief, staat Willem Dros aan ooms ziekbed.

Het verwondert dezen niet, den rijken man door zooveel ontbering, gebrek zelfs, omringd te zien: de gierigaard moest noodwendig vrek worden!

Oom grijpt Willem's hand en klemt ze alsof hij nu een vast steunpunt gevonden heeft, dat hem beletten zal in den gapenden afgrond der eeuwigheid te vallen.

Oom Bazer hoopt nog te zullen leven - en daarom heeft hij niets aan zijnen neef te zeggen. 't Is enkel eene gril geweest van Willem te ontbieden. Maar 's avonds komt de docter, met zijn ijskouden blik, zijn bleek en zielloos gelaat, zijn zwart kleed en witten halsdas, 't geen hem het uitzicht geeft van een lijkbidder, en hij herhaalt: ‘Indien gij hier beneden.....’

Genoeg, genoeg! De oude zal spreken; hij wil ook een priester doen halen en zich met God verzoenen!

't Kost veel alles aan Willem te bekennen; maar stil, luister..... De fortuin, welke hij met zooveel angst heeft bewaard; welke hij nog met eene reeds verdorde hand tracht vast te klemmen; welke hij echter - en is dat geene rechtvaardiging? - bijna heeft weten te verdubbelen - die fortuin is de zijne niet. Neen, 't is eigenlijk die van Dirk Ranke, van zijn vriend in Oost-Indië. Deze heeft ze hem toevertrouwd, om ze aan de rechte erfgenamen ter hand te stellen, en dat kon hij niet over zijn hart krijgen... want dat volk zou ze toch maar verkwist hebben - die heerlijke fortuin! .... Ha, daar komt Dirk Ranke weêr naar hem toe; met sterke hand schudt hij hem bij de borst en verwijt hem zijne ontrouw; want 't is aan Rosa Ranke, aan de arme weeze, dat die groote rijkdommen toebehooren....

Willem wordt bleek als een lijkdoek en huivert als een misdadiger voor zijnen rechter; de jongeling staat op dit oogenblik voor zijn eigen geweten.

Dirk Ranke was gelijktijdig met oom Bazer in Nederlandsch-Indië; deze was de vriend van den rijken planter, en toen Ranke eens naar de binnenlanden vertrok, gaf hij gansch zijne fortuin aan Bazer, op voorwaarde dat hij die schatten getrouw aan de te lang vergeten familie-betrekkingen zou ter hand stellen, indien de avonturier niet mocht weêrkeeren

Dat was zijn lot!

De man, die het grootste deel zijns levens met duizende gevaren

[pagina 81]
[p. 81]

geworsteld had om dat goud te verzamelen, stierf van gebrek in onbewoonde streken: zijn lijk had geen graf, en geen traan werd over hem geweend.

Willem luistert schier niet meer; hij stikt van smart en wroeging. Met gebogen hoofd zit hij bij het sterfbed, en Rosa Ranke, de arme miskende, rijst weêr in haar rouwkleed voor zijne verbeelding op.

Waarom had zijn oom niet vroeger gesproken?

De oude man doet eene poging om zich op te richten en legt de dorre en verbleekte hand op Willem's arm.

Maar niet alles is van de Ranke's! zoo doet hij verstaan. In Willem's hart klinkt het integendeel ‘alles!’ Heeft oom de fortuin niet ongeveer weten te verdubbelen? Daarbij is er nog veel in te vorderen: eene pacht hier, eene hypotheek ginder, eene kleine geldleening bij dezen, een hoogen intrest bij genen..... Dat ijzeren kofferke daar, aan den vloer vastgeschroefd, zal aan Willem dit alles zeggen. Notarissen, mannen der wet zullen hem met het overige bekend maken..... Willem zorge vooral dat hij zich niet late bedriegen. Deze is volgens oom Bazer een schelm, gene is hetzelfde, een derde is een niet minder groote deugniet dan de andere..... Ook die docter en die huisheer - en dan heeft oom nog eene schuldvordering op majoor Buffel..... ja, ja, eene schuldvordering van een dubbeltje, een eerlijk gewonnen dubbeltje.....

Oom Bazer valt achterover - de vrek is dood.

God zal hem oordeelen!

Op dat oogenblik hoort Willem een gestommel aan de deur; majoor Buffel komt binnen met brandend oog, opgestreken knevel en twee bloote sabels onder den arm. Het rhumatismus heeft hem voor een oogenblik losgelaten, en nu komt hij ook satisfactie vragen, zoo als een man van eer behoort te doen.

Willem neemt den ouden soldaat bij de hand, en de bedgordijn wegschuivende, zegt hij met een droevigen glimlach:

‘De groote schermmeester, majoor, ons aller meester, heeft reeds het werk volbracht!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken