Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verborgen geluk (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verborgen geluk
Afbeelding van Verborgen gelukToon afbeelding van titelpagina van Verborgen geluk

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

schetsen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verborgen geluk

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

II.

Ik hoor stemmen in de salon naast de eetkamer. Laat ons de deur openen, en, verzekerd dat wij de toovermacht bezitten van den onzichtbaren soldaat uit onzen kindertijd, binnentreden, zien en hooren.

Er zijn vier personen aanwezig - namelijk de dame, de heer en de jonge juffer, wier conterfeitsels wij zoo even in de eetkamer gezien hebben. Dat klaverblad is moeder, vader en dochter.

De vierde persoon is een jong mensch, in een elegant licht zomerkleed, zwart gefriseerd haar, heldere maar onbeschaamde oogen; met een paar als bajonetten gescherpte knevelpunten, en een onmisbaren neusnijper aan een breed zwart lint - een dandy, die zich wendt, draait, keert en buigt, nu voor mevrouw dan voor de dochter, alsof hij wil doen gelooven dat, in zijn persoon, de eeuwigdurende beweging is uitgevonden.

Dat jonge mensch moet in de oogen van mevrouw en hare dochter bijzonder galant zijn, want mevrouw glimlacht, de dochter glimlacht - en papa glimlacht natuurlijk, omdat zijne vrouw het voorbeeld geeft. Mevrouw vindt hem zeer aardig, recht gezellig, fijn in manieren - zij doet haar best om hem den dunk te laten, dat ze in dat alles niet beneden hem staat.

Daarbij, dat jonge mensch heeft een deftigen naam, eene flinke fortuin, is de zoon van een wisselaar, die - 't zij u toegefluisterd - wel eens naar deze of gene afgelegen badplaats reist, en zich daar als ‘bankier’ op de badlijst doet aanteekenen. Welkom, welkom! zou het immers zingen in al de harten van al de voor hare dochters bezorgde moeders?

Aan mevrouw is de jongeling dus welkom, en de luchtkasteelen rijzen reeds in de verte op; bij de dochter is de zaak nog zóó ver niet gevorderd, en de vader denkt hoegenaamd niets.

Waarom ook zou hij denken? Dat doet immers zijne vrouw voor hem. Waarom zou hij plannen maken, luchtkasteelen bouwen? Zijne vrouw is meer bedreven dan hij, en indien hij er ooit gevormd of gedroomd heeft, werden ze altijd of door mevrouw miskend, of door haar weg geblazen.

De familie, bij welke ik u heb doen binnen treden en wier naam ik u nog niet deed kennen - ik vraag, mij ten dezen opzichte te willen verontschuldigen - heet Dolberg, voorheen de firma Jacob Dolberg en Co.

De man is een geretireerd koopman - eigenlijk maar een kruidenier, maar er is iets onteerends, vindt ge niet, in het denkbeeld dat mevrouw, de vrouw is van een gewezen builenplekker? De dochter, eene lieve brunette, die eenige jaren op eene voorname kostschool heeft doorgebracht, heet Ada, en de jonge springer, Georges Delmare - die uit de stad eens onverwacht is komen overvliegen.

[pagina 10]
[p. 10]

Nu, de dag belooft voortreffelijk te zullen zijn. Men zal eens recht lief en familiair dineeren, gezellig bijeen zijn, wat muziek maken, koffie drinken in het priëel en eene wandeling naar de boerderij doen, welke buiten de gracht van Rozenhof gelegen is; want koeien en ossen zijn heel champêtre - van verre en in verbeelding; maar ze verliezen alle begoocheling van dichtbij. Gelukkig voor die dames en heeren, dat ze in een landschap niet kunnen gemist worden, zoo min als een predikant op den preekstoel een volksredenaar op de tribune.

Hoe gelukkig dat, ofschoon het zondag is, de familie door geene lastige bezoeken gestoord wordt! Hemel, des zondags heeft men inderdaad geen rust. Na den dienst komt de jonge baron altijd een bezoek afleggen - en bij dat woord ziet mevrouw schuins op Georges, om te weten of het hem niet steekt - een baron tot mededinger bij juffer Ada te hebben. Dan ook komen er nog anderen: - maar mevrouw zal zich wel wachten die te noemen, want die dragen geen titel. Och, maar men houdt niet van al die bezoeken! - doch ze snakt er na. Een enkele goede vriend, zooals mijnheer Delmare, is het aangenaamste. Nu, het programma is overschoon en deze zondag, roept Georges, naar hij meent recht geestig, sera le plus beau jour de sa vie.

Mijnheer Dolberg vindt dat alles ook recht vermakelijk, en, in een zalig genot zich de handen wrijvende, staat hij - ditmaal zonder toelating van zijne vrouw - op, en gaat een blik door het venster werpen, waar voor zich de lommerrijke laan van lindeboomen, die toegang tot Rozenhof geeft, uitstrekt.

‘Hemel!’ roept hij uit: ‘bedrieg ik mij niet, dan komt ginds Max Wilfried aanstappen!’

Die woorden werken als een donderslag. Moeder en dochter staan op en komen voor het venster - en o ramp! hij is het, 't is Max Wilfried! De dochter zegt niets; mama kan haren wrevel niet verbergen en mompelt: ‘Die moest nu ook juist komen!

Een donkere wolk heeft de heldere zonnestraal van zoo even onderschept.

Max is de plassende regen, op den dag dat gij u eene vroolijke buitenpartij hadt voorgesteld. Max is de ijskoude notaris, die, na het testament van uwen oom geopend te hebben, zegt: ‘onterfd’ en alzoo in eens al uw luchtkasteelen wegslaat. Max is de klap, die de gespierde hand van eene boersche schoone u geeft, als gij meendet een zoen op te loopen, en als gij aan het kaartleggen gelooft - waarom niet even goed als aan het spiritismus? - dan is Max de ongeluksvogel, klaveren-aas, die plotseling in het midden der uitgeworpen kaarten neêrvalt, en met zijne zwarte vleugels al het geluk in het donkere stelt.

Men begrijpt dat mijnheer Max Wilfried zoo welkom is op Rozenhof, als een natte en beslijkte waterhond bij u, lezer, wanneer gij u hebt uitgedost met eene net gestreken sneeuwwitte broek.

[pagina 11]
[p. 11]

Barometer der sympathie voor mijnheer Wilfried: bij mijnheer Dolberg, zeer twijfelachtig; bij de dochter regenachtig; bij mevrouw storm, orkaan. Maar mevrouw moet zich goed houden. Ook nu mijnheer Georges het venster nadert en een blik in de laan werpt, zegt mevrouw, die hem juist bij het omkeeren, op dien oogslag betrapt, met eene soort van onverschilligheid:

‘Och, 't is een beschermeling van mijnheer Dolberg.’

Ada plaatst zich met den rug naar het venster, en tracht zooveel mogelijk mijnheer Georges van dat nieuwe en onaangename voorwerp af te leiden. Mevrouw lokt haren man ter zijde en zegt hem stil, doch altijd bijtend:

‘Hebt gij dien ongeluksvogel juist vandaag doen komen?’

‘Wel neen, liefste. Ik...’

‘Nu, hij kan in de keuken eten. Ga er heen; doe hem verstaan, dat hij ons zeer ten onpas komt.’

Die woorden ‘hij kan in de keuken eten’ snijden den ouden man scherp door het hart. Hij mocht dus den armen Max Wilfried niet meer ontvangen - het kind, dat hem op een sterfbed was aanbevolen! Arm is die Max, dat is waar; maar men behoefde toch voor hem niet te blozen.

Och, waarom komt hij ook telkens op Rozenhof wanneer er personen zijn, wien men niet gaarne laat weten, dat men zulke mindere kennissen heeft!

Ja, vriend Dolberg, dat is rampzalig! 't Is als de onverbiddelijke vinger der Voorzienigheid, die overal, gelijk in het paleis van Balthazar, op uwe muren schrijft, wat gij waart en wie gij zijt. 't Is het kleed van Nessus, Dolberg, dat u gloeiend aan de schouders kleeft.

Doch ge wilt de kennissen van uwen tijd reeds vergeten; wat zoudt gij u dan om die der voorwereld, of zoo omtrent bekommeren! Daarbij, gij zijt een eerlijk vlaamsch kruidenier, en als zoodanig kent gij weinig van de schriftuur en niets van godenleer: ik moet me dan ook in uwe taal uitdrukken. Zoo'n mensch als Max Wilfried is, Dolberg, als een onverbiddelijke schuldeischer, die u achtervolgt als een schaduw; erger, 't is de knaging van het geweten, dat men overal met zich ronddraagt - en welk koopman heeft zich niet eens in beide gevallen kunnen bevinden?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken