Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zusterke der armen (1877)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zusterke der armen
Afbeelding van Het zusterke der armenToon afbeelding van titelpagina van Het zusterke der armen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zusterke der armen

(1877)–August Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 155]
[p. 155]

XVII. Het is volbracht.

Het hotel, waar wij mevrouw Ebremont hebben zien leven en sterven; heeft sedert eenigen tijd een geheel verschillend aanzien van destijds bekomen.

Henri Ebremont heeft het betrokken en oom David is wel gedwongen geweest zijne kamers te verlaten, en zich daar te komen vestigen.

De fortuin, welke hem rechtmatig ten deel viel, heeft hij aan den afstammeling der Ebremont's geschonken, zich enkel het genot voorbehoudende om dat goede te doen wat hij eens gewenscht had te kunnen verwezenlijken, indien de Hemel hem met een weinig welzijn zegenen mocht.

Eene gansch andere wereld dan die tijdens het leven van mevrouw, bezoekt thans het huis: het familieleven is er in vollen bloei en het zal er nog meer bloeien, wanneer de kleine kring eens door een ander wezen, dat allen dierbaar is, zal vermeerderd zijn.

Het zwarte wagentje der Zusterkens houdt schier dagelijks voor het rijke huis stil; docter Walter komt er dikwijls den avond doorbrengen, en David Harven schijnt wel tien jaar jonger te zijn geworden, als hij het kleine gezelschap in verrukking kan brengen, door de geniale scheppingen der groote duitsche meesters. Wij ontmoeten er op zekeren middag den geneesheer, met wien mijnheer David in druk gesprek gewikkeld is.

‘De man was dan zeer ongelukkig?’ hooren wij hem zeggen.

‘Nog een uur in die verlatenheid doorgebracht, en de rampzalige zou alleen en als een hond gestorven zijn.’

[pagina 156]
[p. 156]

‘Verschrikkelijk!’

‘Zuster Mathilde heeft hem met die engelachtige goedheid, welke haar kenmerkt, naar het Godshuis overgebracht, en zij was gelukkig omdat het juist Duppel was, die toch hare familie in bittere omstandigheden heeft gebracht.’

‘Och ja, maar laat ons vergeten en vergeven. In den grond was Duppel toch nog zoo slecht niet.’

‘Neen, want toen ik hem gisteren bezocht, weende hij van aandoening en vond geene woorden genoeg, om zijne weldoeners te zegenen.’

‘Ik zou den armen alweter wel eens willen gaan zien; doch ik vrees....’

‘En wat dan toch, mijnheer Harven?’

‘Dat ik hem door mijne tegenwoordigheid, in verlegenheid zal brengen. 't Is zoo pijnlijk iemand doen gevoelen, dat hij slechts van onze weldaden leeft. En dan die Duppel zou mij misschien.....’

‘Vergiffenis vragen voor al hetgeen hij de Ebremont's toebracht?’

‘Juist zoo.’

‘Welnu, dat is ook zijn wensch.’

‘Neen, dat mocht hem vernederen en dat wil ik niet. Zeg hem, dat ik wel eens komen wil, op eene voorwaarde...’

‘En die is?’

‘Dat hij mij van niets spreekt en wij elkander enkel zullen ontmoeten als oude vrienden; zelfs mag hij mij niet te binnen brengen, dat hij zich in een gesticht van weldadigheid bevindt.’

‘'t Zal moeilijk, maar toch mogelijk zijn.’

‘En de schoenmaker waar ik zoo lang woonde, mijnheer Walter?’

‘O, daar waren de bankbiljetten recht welkom; maar die ook vermoedde wel wie de milde gever was, en ronduit gesproken, mijnheer Harven, ik heb het ten slotte maar bekend.’

‘Och, dat is jammer!’ mort de oude man en verdiept zich in nadenken.

‘De man gaat op een beteren stand wonen, vergroot zijnen winkel, werkt met een vroolijk gemoed dag en nacht, en, ik heb er de overtuiging van, hij zal eens een welgesteld burger zijn.’

‘Nu, dat verheugt me, docter, ik ben u veel dank schuldig. Gij hebt mij zoo trouw in al die moeielijke omstandigheden bijgestaan. De arme schoenmaker geholpen, de ongelukkige Duppel verzorgd, deze en gene zoo wat uit den nood gered - ik geloof, docter, dat ons ruwste werk nu is afgedaan. Ik dank u, mijnheer Walter, ik dank u.’

De oude man schudt den geneesheer recht hartelijk de hand.

‘Als de zomer komt, zal Rosemarijntje ook in Antwerpen terugkeeren, en dat denkbeeld brengt mij altijd in goed humeur, zelfs dan als Mozart of Beethoven daarin niet kunnen gelukken.’

De docter glimlacht.

[pagina 157]
[p. 157]

‘Maar zie, er is iets dat mij grieft: Rosemarijntje zal bij hare terugkomst, wellicht dat eenvoudige, dat naïve kind niet meer zijn van voorheen.’

‘Het naïve vergaat wel is waar, en jammer genoeg, met de jaren, mijnheer Harven; maar het goede grondbeginsel blijft.’

‘O ja, dat wel! Maar, mijnheer Walter, groote dames hebben dikwijls zulke gemaakte manieren... Nu 't zij zoo: al zal Rosemarijntje dan ook al wat gebreken van de groote wereld geërfd hebben, toch zal de oude David haar lief hebben.’

‘Gij houdt evenmin als vroeger van de groote wereld,’ zegt de docter glimlachend.

‘Och, ik wil het liefst vergeten blijven als voorheen. De menschen hebben mij altijd eene soort van angst aangejaagd, vooral’ - en de oude man glimlacht nu op zijne beurt ‘de schoon gekleede dames.’

‘Gij zult u daaraan licht gewennen, mijnheer Harven.’

‘Op mijne jaren? neen, dat zal ik niet meer. Ik heb aan Henri, toen ik hier mijnen intrek nam, eene voorwaarde gesteld....’

‘En mag ik die kennen?’

‘Van mij in mijne eigene wereld, of daar zoo omtrent, te laten voortsukkelen. Weet ge wat een mijner grootste genoegens is? Zoo eens naar den armen schoenmaker gaan, bij wien ik zoolang, en op krediet nog wel, inwoonde. Ik zou dan mijne viool willen meênemen, ze ginder in dat nederig huisgezin stemmen, en voor zijne kinderen een aardig deuntje spelen.’

‘Gij hebt wel gelijk, mijnheer Walter!’ zegt de geneesheer, en de stem van den braven man beeft van aandoening.

‘Of wel eens den docter, of mijn vriend, den poëet’ - dat zal ik waarschijnlijk zijn, lezer - ‘gaan zien, en met den laatste zoo wat kouten over de groote meesters, en ook wat uitvallen tegen de hedendaagsche, kleingeestige smeerkaarsen-muziek.’

‘Is hij muziekant?’

‘Och neen, ik geloof dat hij nog geene muzieknoot kent, al is zij zoo groot als de toren; maar ge weet die poëten spreken zoowat over alles..... En dan, zou ik Duppel wel eens willen gaan bezoeken.... ja, dat zou ik zeker... Die arme Duppel is wel rampzalig!’ voegt de oude man er mompelend bij, en hij wischt eenen traan uit de oogen.

Het Zusterke der Armen is zoo even binnengetreden, terwijl het zwarte wagentje voor het huis stil houdt.

‘Ik heb gisteren een gelukkigen dag beleefd,’ zegt de oude man.

‘En hoe dat, oom?’

‘Een gelukkige dag! Hoe, weet gij niets, kind? Kom, kom, ik zie aan uwen glimlach, dat gij met hem in het complot waart.’

‘Ik begrijp u niet, oom.’

‘Weet gij niet wat Henri mij gisteren gevraagd heeft?’

‘Welnu, oom?’

[pagina 158]
[p. 158]

‘Ik heb hem mijne toestemming gegeven, onder voorwaarde....’

‘Ja, maar gij hebt mij nog niet gezegd, oom, wat Henri verlangt.’

‘Wat hij verlangt? Wel niets meer of minder dan de hand van Rosemarijntje!’

‘En gij hebt toegestaan, op voorwaarde? ...’

‘Op voorwaarde, dat hij zoo braaf blijve als hij nu is. Ho, ho! Zusterke, ik geef mijne aangenomen dochter niet ten huwelijk aan den eersten den beste!’

De oude man, docter Walter en vooral Zuster Mathilde, zijn in eene vroolijke luim.

Deze laatste omhelst den ouden speelman en dankt hem recht hartelijk.

O, zij weet wel, wie Henri tot dien stap heeft aangedreven! Zij, altijd zij - die onzichtbare, maar des te verdienstelijker geest, welke op het levenspad van al onze personen, zooveel mogelijk, het geluk wist te doen ontluiken.

‘Nu, ik ga Rosemarijntje schrijven,’ zegt de oude man.’ Och, het hoofdje zal niet weinig verdraaid staan, als ze al dat nieuws zal vernemen.’

‘Och, beste oom,’ zegt het Zusterke lachend ‘zij zal er reeds meer van weten dan wij.’

‘Zoudt ge dat denken?’ vraagt David te leur gesteld.

‘Ja, mijnheer Harven, ik geloof dat wij juist niet de eersten zijn geweest, om in die geheimen te worden ingewijd,’ antwoordt docter Walter glimlachend.

‘Nu, dan zal ik voor de getuigen zorgen. Twee heb ik er reeds gevonden. Docter Walter...’

‘Voortreffelijk!’ roept de zuster.

‘En de jonge baron van Castele, die tegenwoordig zeer veel op heeft met zijne lieve nicht.... Mevrouw Ebremont..... hé, dat klinkt zeer wel..... mevrouw Ebremont.’

De oude man wrijft zich genoegelijk de handen.

‘Nu, op den bruilofts-dag - altijd, wel te verstaan, als Henri braaf blijft - op den bruilofts-dag, wil ik nog eens de viool stemmen, en gij moogt dan allen nog eens hartelijk lachen om den ouden ut-re-mi-fa-sol!’

 

(1867.)


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken