Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geuzen in de Kempen. Deel 2 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 2
Afbeelding van De geuzen in de Kempen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geuzen in de Kempen. Deel 2

(1875)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 96]
[p. 96]

XXV.
Langs de daken.

Het is na middernacht; de maan schijnt helder op de kamer, waar de dochter van Boudewijn Mys op het vierkant ledekant met zijne donkerblauwe gordijnen ligt te slapen. Zij heeft zich niet ontkleed; waarom? omdat zij, sedert zij den voet zette in haar nieuw verblijf, welks vensters ongetralied waren, het plan had opgevat, kost wat kost, ook met gevaar van het leven te verliezen, te ontvluchten.

Het licht van den morgen begon even te schemeren, toen de slaapster zich oprichtte, en eenige oogenblikken roerloos als een beeld bleef zitten.

Geene enkele gelaatsspier bewoog zich; de oogen stonden wijd open en keken starlings naar boven; hare armen had zij voor zich uitgestrekt, evenals iemand, die er zich aan verwacht dat men hem iets gaat toewerpen.

[pagina 97]
[p. 97]

- Raphaël! fluisterden zacht hare lippen; zijt gij daar op uwen zilveren lichtstraal? Moet ik meêgaan?

Zij stond op van het ledekant, ging naar de aangrenzende kamer, waar haar oom in diepen slaap lag, en opende de deur. Zij ging zoo zacht, dat zij eerder langs den grond scheen te zweven, dan te gaan, en opende de deur van Volpard's slaapkamer zoo zacht, alsof eene tooverhand haar hierin behulpzaam ware geweest. Eenmaal buiten de kamer ging zij een langen gang door tot voor een venster, hetwelk de huisbewoner, bij de heerschende zomerhitte, de gewoonte had open te laten.

- Moet ik hier inklimmen? fluisterde Nella zacht; help mij dan, Raphaël; ach, waarom heb ik geene groote, blanke vleugelen evenals gij? Wat beweegt gij u gemakkelijk in dien zilveren lichtstraal!

Hare oogen stonden nog even als toen zij in haar ledekant zat, starlings opengespannen; geen enkele trek bewoog zich op haar gelaat. Zij klom in het venster, stapte van daar in eene breede dakgoot, en ging er doorheen met even vasten voet als hadde zij gewandeld op het hofpad. En nogtans had zij aan de eene zijde niets dan een schuinsch oploopend dak; aan de andere de ruimte en van onder een afgrond van vijftig voeten. Aan het einde der goot stond zij stil en liet hare hand rusten op den sport van eene lange ladder, die op het dak van een huis lag, en langs waar men naar de vorst kon klimmen.

Timmerlieden, schaliedekkers en loodgieters hadden den vorigen dag daar gewerkt, en des nachts de ladder op het dak laten liggen, om den volgenden morgen hun werk te hernemen.

- Moet ik daarop klimmen? fluisterde het meisje; ach, waarom kan ik niet vliegen zooals gij, Raphaël?

Zij zette haar voet op de ladder, klom omhoog en stond in een oogenblik boven op de vorst van het huis. Rondom haar was niets, dan de ontzaglijke ruimte, flauw verlicht door de eerste morgenschemering; onder hare voeten golfde de Schelde. En nogtans stond zij daar zoo vast op haar verheven standpunt, op die halfronde vorstpannen, alsof er geen het minste gevaar

[pagina 98]
[p. 98]

bestond van eene ontzaglijke hoogte naar beneden te vallen. De zwaluw, die daar op eenige schreden afstand haar morgenlied begon aan te heffen, zat niet vaster op den hoogen schoorsteen.

Er stond aan haren voet eene andere ladder, om langs de andere zijde van het dak naar beneden te klimmen.

- Moet ik maar altijd verder, Raphaël? lispelde Nella; en zonder zich te bedenken, daalde zij naar beneden tot in de dakgoot.

Daar stond wederom eene hooge ladder, waarlangs men op de achterplaats van het huis, waar de vorige dagen de werklieden aan goten en daken hadden gearbeid, beneden kwam.

- Moet ik langs hier afdalen, Raphaël? vroeg zij, en klom zoo zacht naar beneden, alsof zij, in eene veder herschapen, op den wind gedragen, langs de ladder afgleed.

Op hetzelfde oogenblik dat zij den voet op den grond zette, blafte er een bandhond, en Nella werd met een ontzettenden schreeuw van schrik wakker.

Het was in het slaapwandelen, dat het meisje den gevaarvollen weg langs goten en daken had afgelegd. Eer zij zich te bed had begeven, was haar oog gevallen op het openstaande venster en van daar op de ladder der werklieden, en had zij bij zichzelve gevraagd, of er langs dien kant geene mogelijkheid konde bestaan hare nieuwe gevangenis te ontvluchten.

Met dat denkbeeld, hetwelk zij onophoudelijk van zich afstiet en dan weêr terugnam, was zij langzamerhand en denkend aan den kleinen Raphaël, in slaap gevallen.

De bandhond blafte kwaadaardig voort en maakte, tegen den ketting opspringend, een ontzettend gedruisch. Nella, sidderend van angst, stond in den hoek van het huis gedoken, op twee, drie schreden afstand van het rondspringende, woedende dier.

Bij het toenemend gedruisch hoorde men in huis iemand roepen dat er gewis dieven op de achterplaats waren, en weldra werd de deur met een ruk geopend, en een man sprong naar buiten.

[pagina 99]
[p. 99]

De man was half gekleed; zijn aangezicht was bijna koolzwart; hij had een zwaren smidshamer in de hand.

- Wat is dat? vroeg hij, zelf niet weinig ontsteld bij het zien eener vrouw, die angstig tegen den muur wegdook; wat doet gij hier?

- Ach! doe mij geen kwaad, kermde het meisje; ik ben geene kwaaddoenster.

- Wat duivel! komt gij hier maken? vroeg de man met den hamer.

- Ach, ik zal u alles zeggen, doch doe mij geen kwaad, kermde Nella, terwijl zij de handen smeekend naar hem uitstak.

- Voorzichtig, smid, met uw hamer! riep de stem eener vrouw, die uit het huis kwam geloopen.

- Eerst moet ik weten, wat hier te doen is, antwoordde de smid, die nog altijd zijn hamer dreigend omhoog had.

- Ach! bescherm mij, schreide Nella, terwijl zij zich achter de vrouw poogde te verbergen; doe mij geen kwaad.... Ik zal u zeggen wie ik ben, ik zal....

De toon harer stem was zoo zacht, zoo innemend dat de vrouw er door bewogen scheen.

- Neen, neen, men zal u geen kwaad doen, zeide zij, terwijl zij Nella bij de twee handen vatte en oplettend gadesloeg.

- Nero! schei uit met uw leven, gebood de smid, en hij voegde er zacht bij; ik zou toch zeker geene vrouw kwaad willen doen.

- Zoo jong, zoo schoon, sprak de vrouw; neen, dat is geen gemeen volk.

- Wel, ga dan binnen, zei de smid; en hoor eens wat daar achter steekt.

In de groote, zwarte smidse, waarin het opkomend morgenlicht schemerend doordrong, leunend tegen de schroefbank, verhaalde Nella, wie zij was en wat haar sedert eenigen tijd was overkomen.

- Wat zegt gij daar, dat de geuzen u hebben opgelicht? vroeg de smid onderbrekend; ga binnen in de keuken, kind; gij

[pagina 100]
[p. 100]

hebt niets te vreezen.... maar zeg mij eerst, hoe gij op de achterplaats kwaamt.

Nella beantwoordde zijne vraag met het ophalen der schouders.

- Wel al mijn leven dagen! riep de smid; God weet, zijt gij niet langs de ladder gekomen, die hier tegen de dakgoot staat; er is geen andere weg open... Ik zeg altijd dat er geene muis op de plaats kan.

- Nella wist zelve daar niets van; dit alleen wist zij dat zij zich gisteren avond had slapen gelegd en lang, zeer lang gedacht had aan het een of ander middel, om aan de handen der geuzen te ontsnappen.

- Wel al mijn leven dagen! riep de smid andermaal; God weet, of gij in uw slaap niet zijt opgestaan, langs de dakgoot van mijn buurman hierboven terecht zijt gekomen, en ladder op ladder af.... ja, zoo moet dat geschied zijn, want zoo als ik zeg, eene muis kan op mijne achterplaats niet.

- Nella kon niets van dat alles verklaren; dit alleen wist zij dat zij dien nacht veel had gedroomd van haar broeder Raphaël, die haar als een Engel was verschenen, haar had doen vliegen door de lucht, dat zij eensklaps wakker was geworden, en zonder te weten hoe, zich bevond voor het hok van den blaffenden bandhond.

- Die geuzen, die geuzen! zei de smid, zijn hamer op de schroefbank werpend; wat zij niet aanvangen! Ja, dat is nu eerst een janhagel van vreemdelingen, dat tot alles bekwaam is.... En wat hebt gij daareven gezegd dat gij te Turnhout woont?

- De dochter uit het Roode Schild; misschien kent gij mijn vader?

- Wel al mijn leven dagen! Dan zijt gij de dochter van Boudewijn Mys? Wie kent de afspanning, het Roode Schild, wie kent den ronden, rooden schoolmeester niet? Vrouw, geef het meisje te eten en te drinken.... en wie hier in huis komt, om haar kwaad te doen, sla ik met mijn voorhamer het hoofd in.

[pagina 101]
[p. 101]

Nella vatte de zwarte hand van den smid en drukte er hare lippen op; zij zag hem met hare betraande oogen zoo lief, zoo dankbaar aan, dat de brave werkman, in eene opwelling van medelijden, zijne laatste woorden herhaalde:

- Ja, dien sla ik met mijn voorhamer het hoofd in.... En wat meer is, ik breng u zelf in het ouderlijk huis terug; ja, dat doe ik, maak u maar gereed.

Na echter zijn voorstel en de aanmerkingen zijner vrouw goed overwogen te hebben, meende de smid dat men de stoutmoedige geuzen niet te veel mocht betrouwen, en het beter ware Nella's vader onmiddellijk te verwittigen, waar hij zijne opgelichte dochter konde wedervinden.

Een der knechten zoude zich onmiddellijk reisvaardig maken en naar Turnhout vertrekken; hij konde in den namiddag in het Roode Schild aankomen, en Boudewijn Mys kon dan maar terstond maatregelen nemen, om zijne dochter te komen afhalen.

Wij willen kort zijn en maar terstond zeggen dat, eer den volgenden dag de klok te Antwerpen het avonduur had geslagen, Boudewijn zijne geliefde dochter in de armen drukte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken