Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geuzen in de Kempen. Deel 2 (1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 2
Afbeelding van De geuzen in de Kempen. Deel 2Toon afbeelding van titelpagina van De geuzen in de Kempen. Deel 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geuzen in de Kempen. Deel 2

(1875)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 132]
[p. 132]

XXVIII.
Huiselijk onweêr.

Wij moeten eenige dagen in ons verhaal terugkeeren.

Wij zijn in de laatste helft der maand augustus; slechts sedert gisteren, laat in den avond, is Boudewijn met zijne wedergevondene dochter in de Vrijheid wedergekeerd.

De waard uit het Roode Schild en Bavo's Quinte zitten in de keuken, bij het drinken van een kan bier, met elkander te praten.

Wat heeft de schoolmeester veel aan den vorster te vertellen!

- En waar Nella, sedert haar vertrek was gebleven? wilde de vorster weten.

- Dat zij, na des avonds de hoeve verlaten te hebben, een heelen nacht op eene kar door de hei had geschokt, antwoordde Boudewijn; en tegen den middag was aangekomen op een buitengoed, waar Volpard en Palmm met hunne vrienden en den huisheer ontzettend ‘gegeusd’ hadden.

[pagina 133]
[p. 133]

- Waarom Nella niet had laten weten waar zij was?

- Dat zij zelve niet wist, waar zij zich bevond; maar dat zij op zekeren avond het buitengoed was ontvlucht....

- Arme Nella!

- Dat haar oom, een eind wegs van daar, haar eindelijk had gevonden, en haar met behulp van een zekeren Sperkel, ook een geus, had gevoerd naar eene stad, waar men haar letterlijk gevangen hield.

- Naar eene stad? En welke stad?

- Dat Nella, die men in eene gesloten koetskar, en door den schrik geheel uit haar lood geraakt, had overgevoerd, zulks niet konde weten, en zij slechts later te weten kwam dat zij zich te Antwerpen bevond.

En toen verhaalde Boudewijn, terwijl Quinte aanhoudend van verbazing met de hand op zijne knie sloeg, hoe Nella door kleinen Raphaël eindelijk uit hare gevangenis werd verlost, hoe hij zelf een bode kreeg van den smid op wiens binnenplaats de arme droomster terecht kwam, en zoo voort.

- En of Lodewijk Palmm....?

- Dat die geuzenprediker hemel en aarde had bewogen, om Nella tot de nieuwe leer over te halen, en voornamelijk om haar hart te veroveren; dat hij niet alles wilde zeggen wat zijn broeder Volpard had gedaan, om hem hierin behulpzaam te zijn, maar....

- Dat alles vruchteloos was geweest....

- En of men niet zoude moeten gelooven, dat kleine Raphaël, die op een langen lichtstraal nederdalend, onophoudelijk aan Nella verscheen, zijne zuster steeds had bewaard?

- Dat daaraan niet viel te twijfelen, maar dat Quinte de vorster die twee vrouwenschakers toch wel eens zoude doen dansen, indien....

- Dat men hen beiden, ingevolge de bestaande wetten, konde vervolgen, maar men in deze bedroefde tijden aan niets van dit alles moest denken.

- Ja, dat Quinte dit alles zeer goed begreep, en het voor

[pagina 134]
[p. 134]

Nella misschien ook nog beter ware de zaak maar blauw-blauw te laten.

- En dat men maar hopen moest, dat de goede God aan al die buitensporigheden van den tegenwoordigen tijd wel eens een einde zoude stellen, en aan iedereen loon naar werken geven.

De deur ging open en Volpard trad binnen; hij kreeg geen, ‘goeden dag’ terug noch van Boudewijn noch van Quinte den vorster, en deze wel voorziende dat er hevige woordenwisselingen zouden plaats grijpen, was bescheiden genoeg om even buiten te gaan.

- Ik kwam u eens vragen, of gij allen welvarend zijt, sedert wij elkander niet meer gezien hebben? zoo begon Volpard zacht en fleemend.

Geen antwoord; Boudewijn keerde hem den rug toe.

- Gij moet wel verwonderd zijn geweest mij met Nella niet te zien wederkeeren; doch de tijden zijn heden zoo zonderling dat....

- De tijden zijn niet slecht, maar het volk deugt niet, grinnikte Boudewijn zonder het hoofd om te draaien.

- Gij zegt dat zoo zonderling? Bedoelt gij mij? vroeg Volpard.

- U en uwe rekels van vrienden, beet Boudewijn hem bits toe.

- Dat gij uw broeder zoo ruw aanvalt, zij u vergeven; ik ben daaraan gewoon, sprak Volpard, de oogen sluitend en de twee handen vroom op zijn hart leggend; maar het is God getergd zoo te spreken van menschen, die....

- Die ik reken onder het grootste gespuis dat ooit de Kempen doorliep, onderbrak Boudewijn.

- Spreek maar zoo luid niet.

- Voor wien zou ik zwijgen?

- Wij beleven een tijd, dat iedereen maar op zijne hoede moet zijn.

- Op mijne hoede zijn? Ja, dat zal ik voortaan, opdat men mij mijn kind niet meer ontroove en haar diep ongelukkig make.

[pagina 135]
[p. 135]

- Wat zijt gij toch een driftig mensch!

- Beter driftig, dan het achter de mouw te hebben; ik houd niet van schelmachtige streken en menschen, die onder den duim handelen.

- Met u kan men niet over de baan; gij zijt al te oploopend.

- Het hoofd heb ik altijd recht; en recht door zee ga ik ook!

- Ik niet zeker, broeder?

- Noemt gij uwe afzichtelijke handelwijze opzichtens mij en mijne dochter ook al recht door zee?

- Ik zou mijn gedrag én jegens u én jegens mijn nichtje volkomen kunnen rechtvaardigen, doch....

- Ik zal gaarne naar uwe verontschuldiging luisteren.

- Voor het oogenblik zijt gij al te opgewonden.... Ik kwam u slechts vragen, of gij soms ook iets van Nella hebt vernomen?

Boudewijn wees met den vinger naar de openstaande kelderkamer, waar Nella zat te spinnen.

- Goddank, er gaat een zwaar stuk lood van mijn hart.

- Dat gewicht hebt gij er u zelf opgelegd.

- Ik?

- Gij en die donkergrauwe vlegels met hunne bedelnappen.

- Ik zal op dat schelden maar niet antwoorden.... Nella, Nella, wat hebt gij mij verontrust!

- Al uw onrust vergelijkt gij toch niet met hetgeen ik geleden heb? vroeg Boudewijn schamper.

- Nooit heb ik een doodangst uitgestaan zooals dien, sedert gij ons te Antwerpen zijt ontvlucht, zuchtte Volpard.

- Wat gij mij naar ziel en lichaam hebt doen uitstaan, zal ik nooit kunnen vergeten, zei Nella, terwijl zij haar spinnewiel deed voortsnorren.

- Gij hebt uw geluk niet willen of niet kunnen begrijpen, kind, sprak Volpard.

- Mijn geluk! antwoordde Nella op een toon vol bitterheid.

- Een schoon geluk, iemand opgesloten houden terwijl de vader in doodelijken angst op en af door de heide draaft om

[pagina 136]
[p. 136]

zijn kind weêr te vinden, grinnikte Boudewijn; indien een vreemde mij had gedaan, wat gij gedaan hebt, zou het tusschen mij en hem niet zuiver afloopen; neen, ik vocht mij dood tot mijn laatsten bloeddroppel.

- Bedaar, broeder; uw kind was immers in goede handen, meende zijn broeder.

- In goede handen! herhaalde Boudewijn op een heel anderen toon; in de handen van iemand, die het edele kind met een vreemden gelukzoeker, met een geus zocht te koppelen.... in de handen van kerels, die haar aan de hel en den duivel wilden overleveren.

- Boudewijn, Boudewijn! wat slecht denkbeeld hebt gij toch van uw broeder, zuchtte Volpard.

- Wiens schuld is dat? riep Boudewijn verontwaardigd.

- Ik hoop dat Nella mijn gedrag jegens haar geheel anders beoordeelt, zei Volpard.

- Volstrekt niet, antwoordde het meisje maar altijd voortspinnend; zoo als vader spreekt, denk ik er ook over; mijn vertrouwen en mijne achting hebt gij voor eeuwig verloren.

- De mijne ook, voegde Boudewijn er bij.

- Maar in Gods naam bedaar toch; gij spraakt daar van koppelen met....

- Met een schobber, een schobbejak, een vlegel, een rekel, een schavuit, een schurk, een.... een kerel misschien zonder huis of t'huis.... een....

- Met een achtbaar man, met....

- Nu, al ware hij dan ook president van den hoogen raad.... maar.... indien ik ooit de gelegenheid heb hem af te ranselen....

- Wie Palmm aanraakt, beleedigt Volpard Mys.

- Denkt gij dat ik ook mijn broeder niet een flap om de ooren zou geven, als het er op aan kwam? riep Boudewijn opspringend.

- Ach, vader! schreide Nella; zij sprong op van haar spinnewiel, en kwam haastig den lagen trap afgeloopen.

- Stil maar, kind, sprak Boudewijn; ik weet wel dat ik mij

[pagina 137]
[p. 137]

goed moet houden; maar wat er mij in den krop steekt, moet er uit! De bui gaat al over.

- En dat alles moet ik hooren en verdragen in mijn eigen huis? sprak Volpard, die nu de houding van heer en meester aannam.

- Loop naar den duivel met uw huis! bulderde de verontwaardigde Boudewijn.

- En nu gij zoo begint, zeg ik u, kort en goed, dat gij het Roode Schild verlaat zoodra de huur om is.

- Nog al eerder!

- Ja, ik zeg u de huur op!

- Op staanden voet wil ik verhuizen!

- En mijn geleend geld eisch ik terug!

- Uw geld zult gij hebben! Liever laat ik mij de huid van het lijf trekken om u te betalen!

Het onweder is voorbij; Volpard gaat kijvend, scheldend, dreigend de deur uit, die door Boudewijn, kijvend, scheldend, dreigend, achter hem wordt toegeworpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken