Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De hut van Wartje Nulph (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De hut van Wartje Nulph
Afbeelding van De hut van Wartje NulphToon afbeelding van titelpagina van De hut van Wartje Nulph

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (19.65 MB)

ebook (2.84 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De hut van Wartje Nulph

(1930)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Uit de kijgstochten van Maurits van Nassau


Vorige Volgende

XII.
Het Nachtfeest.

In een groote zaal van het kasteel, welks goudlederen behangsels, fraai gebeitelde schouw en rijk in bloemen uitgewerkte zoldering, nog getuigden van de grootheid en pracht, die de oude Vrouw van Turnhout, Maria van Hongarije, daar een vijftigtal jaren geleden tentoon spreidde, zijn dien avond de officieren van het Spaansch garnizoen verzameld. Het is feest op het oude verblijf van de zuster van Keizer Karel. Geheel de adeldom van Turnhout, welke in dien tijd een groot aantal familiën

[pagina 139]
[p. 139]

telde, even uitstekend door naam als door rijkdom, is er tegenwoordig.

Het schitterend licht speelt langs het behangsel welks gouden vogelen tusschen de bloemen en het loof van het leder schijnen te leven, en vroolijk rond te springen. De tonen der muziek ruischen door de zaal terwijl daar buiten de regen op de glasruiten trommelt, en het gekraak van het instortend ijs der grachten door den echo van het park telkens wordt herhaald.

Het is bijna alsof de onstuimigheid van het weder het feest meer vreugde bijzet.

In een aangrenzend vertrek schuimen de bekers; daar werpen de spelers de teerlingen kletterende op het met fluweel bedekte speelbord; daar zitten de onvermoeibare schakers voor de ivoren schaakstukken, die in hun palmhouten vierkant elkander, uren lang beweegloos staan uit te dagen.

De heer van Balacon staat in den hoek der zaal; zijn voorhoofd is beneveld; er ligt een sombere uitdrukking in de trekken van zijn gelaat. Hij leest een brief, dien men hem zooeven heeft overhandigd, en naarmate hij denzelven doorloopt, trekken de rimpels van zijn voorhoofd dichter ineen. Zijn dreigend oog blikt door de menigte, en houdt stil op Otto Richardi die, met de voldoening van een oud speler, de dobbelsteenen dooreenwerpt.

Zoodra hij den wenk van den bevelhebber gezien heeft verlaat hij zijn plaats, en nadert den graaf.

- Ritmeester, zegde deze hem stil in het oor; ik ben niet tevreden over uw gedrag, gedurende de afwezigheid van mijnheer Van Delf.

Otto Richardi die wel gevoelde dat de Generaal op de ontsnapping der drie gevangenen ging neerkomen, had zich op dit verwijt sedert eenige dagen voorbereid; hij begon zich te verontschuldigen met zijn gewone behen-

[pagina 140]
[p. 140]

digheid, waarbij zijne lage kuiperij bij zijn opperhoofden hem steeds, met goeden uitslag, ter hulp kwam; doch Varax belette hem voort te spreken.

- Weet gij, vroeg hij, wie die kerel was met zijn lidteeken over het aangezicht, en dien men Annaboa noemde?

Richardi zag den generaal bedremmeld aan.

- Een Hollander, mijnheer, sprak hij, op bitsen toon; een stoutmoedige Hollander, die hier brieven van de grootste aangelegenheid heeft onderschept.

Richardi stond sprakeloos en bevend voor den generaal: de gewone woorden van verschooning kwamen niet uit zijn mond.

- Ik heb u, voor de tweede maal, dus vervolgde Varax, van den staat van eenvoudig wachtmeester verheven tot dien van Ritmeester... Gij hebt door uwe nalatigheid getoond, dat gij mijne bescherming niet naar waarde hebt weten te schatten... Ik had u, als plaatsvervanger van kapitein Van Delf, een eerepost toevertrouwd, dien gij niet met eer vervuld hebt.

Bleek en ontsteld ging Richardi zich verontschuldigen, toen er een groote beweging in de feestzaal plaats had.

Een officier der ruiterij kwam met overhaasten stap binnen gedrongen; zijne laarzen waren met modder bedekt en zijn harnas nauwelijks zichtbaar onder een dikke laag slijk. Zonder er zich aan te storen, dat hij met zijne doornatte laarzen den zuiveren vloer bemorste, en met zijn slijkerige kleederen de schoone Mechelsche kanten, en de zijde der edele jonkvrouwen en hare gouden borduursels aanraakte, ging hij recht naar den generaal, die met een paar officieren, hem in een zijvertrek voorging, en de deur achter den ruiter sloot.

- Welk nieuws? vroeg Varax; op mijn woord, indien het leger der Bataafsche Republiek aan de deur stond, zoudt gij er niet anders uitzien.

[pagina 141]
[p. 141]

- Dit kwam ik u juist boodschappen, heer Graaf, antwoordde de officier.

- Verklaar u; wat zegt gij daar?

- Zooals ik de eer heb u te zeggen.

- Dat het leger...?

- Van prins Maurits in aantocht is.

- En wie heeft dat nieuws gedroomd? vroeg de Graaf, terwijl hij ongeloovig met het hoofd schudde.

- Men heeft de ruiters van het Staatsche leger gezien, heer Graaf, zei de officier op vasten toon.

- Wie?...

- Ik zelf, antwoordde de ruiter, beleefd het hoofd buigende.

- En wat hebt gij gezien, mijn dappere ruiter?

- Een grooten hoop paardenvolk, hetwelk de kleine brug, op den weg naar Ravels, bezet houdt.

- Voorzeker eene bende stroopers, die op hunne gewone brandschattingen uitgaan?

- Voor zooveel mij de duisternis toeliet, heb ik het aantal op verscheidene vaandels geschat, heer Graaf.

- Onmogelijk! zei Varax, met het hoofd schuddend.

- Het is zoo, waagde de luitenant eerbiedig; zelfs beweert men, dat 't geheele dorp Ravels wemelt van krijgsvolk.

- Maar welk doel kan de vijand hebben? Of wil die onbezonnen Maurits ons bang maken.

De officier hief, zonder te antwoorden, den schouder op.

- Neen, dat is onmogelijk! ging Varax voort; in alle geval, zeg aan Ritmeester Richardi, dat hij zijn vaandel terstond doe opzadelen en de aangeduide plaats ga verkennen.

De luitenant ging de deur uit, om het gegeven bevel te volbrengen.

- Geen genade voor die benden, morde Varax, in

[pagina 142]
[p. 142]

het heengaan; die onder den naam van krijgsvolk, werkelijk niets anders zijn dan baanstroopers... Wat denkt gij, mijn waarde Trevico en Sultz? ging hij voort, zich tot de twee officieren wendend, die stilzwijgend zijn gesprek met den officier, en het gegeven bevel hadden aangehoord.

- Zooals gij zegt, antwoordde de graaf van Sultz, een stroopbende; wat spreekt die officier van krijgsvolk?...

- Wie weet? zei de graaf van Tervico, op bedenkelijken toon.

- Maar, mijn beste Trevico, vroeg Varax; hoe kunt gij toch aannemen, dat een leger zich met zulk een weder in beweging stelt? De onstuimige dooi, de diep doorweekte grond alleen zijn een beletsel... Daarbij liggen de troepen in de Hollandsche vestingen, op een aanzienlijken afstand van elkander... En wat meer is, de graaf van Hohenlohe, zooals men mij gisteren bericht heeft, is op reis naar Duitschland.

De graaf van Sultz knikte toestemmend met het hoofd. Trevico, de bevelhebber van de ‘Napelsche furie’, zooals men zijn regiment heette, stond beweegloos naar den vloer te staren; het was gemakkelijk te zien, dat hij niet deelde in de overtuiging zijner vrienden.

- Maar, mijn goede Trevico, zei Varax; denk er toch eens aan, dat wij met een nieuweling in de krijgskunde te doen hebben.

- Een ondernemend en stoutmoedig nieuweling, meende de Napolitaan.

- Er is verschil, merkte Sultz op, tusschen de belegering eener vesting en een slag in open veld; de jonge Nassauër zal er tweemaal aan denken, eer hij een oud, geoefend leger aanvalt.

- Dat zal hij, antwoordde Trevico; ook zijn vader dacht tweemaal, driemaal of meer.

[pagina 143]
[p. 143]

- Wilt gij dan volstrekt dat die jonge veldheer als en uitzinnige losbol zijn leger blootstelt, om zonder slag of stoot, in het slijk der Kempen te worden afgemaakt? vroeg Varax.

- Neen, antwoordde de Napolitaan; ik wil slechts zeggen dat, ofschoon ik niet geloof aan een inval der Staatschen, het raadzaam is niet te spotten met dien ondernemenden nieuweling; dien stoutmoedigen Hollander vertrouw ik niet.

- Kom, kom, denken wij er niet meer aan, zei Varax, terwijl hij in de groote zaal ging; Richardi zal ons de zaak terstond komen ophelderen ...laat ons de vroolijkheid van het feest niet storen door onmogelijke veronderstellingen.

De vreugde, eenige oogenblikken onderbroken, - keerde weldra in de feestzaal terug; de tonen der snaren ruischten wederom even vroolijk, de bekers werden opnieuw gevuld, en 't spel hernam zijn vorige levendigheid.

Van buiten bleef de storm door de oude beuken huilen en telkens bulderend zijn kracht beproeven tegen de muren van het kasteel.

Reeds verscheidene malen, had de heer Van Balacon, dien avond door het venster van een zijvertrek, zijn oog geworpen op het donkere park, en peinzend geluisterd naar de onstuimige natuur; en zoo dikwijls de koude regen tegen de ruiten kwam kletteren, was het hem koud aan het hart geworden.

Sedert den dag, dat wij den Spaanschen veldheer voor de hut van Wartje Nulp hebben zien stilhouden, was er een geheime onrust in zijne ziel geslopen. Zijn anders opgeruimd karakter was sedert dien tijd, in een sombere droefgeestigheid gevallen, en gestadig neigde zijn hoofd moedeloos naar zijn borst; het was alsof hij leefde in de pijnlijke verwachting van een of ander on-

[pagina 144]
[p. 144]

geluk. Dien avond had hij alle pogingen in het werk gesteld om zijn fier voorhoofd glad te houden; om op zijn gelaat de gewone uitdrukking van kalmte terug te brengen; om uit zijn hart die ongekende onrust te verbannen, maar te vergeefs, onophoudelijk bracht hem zijn verbeelding terug voor die nederige hut, wier vreedzame bewoners hij met zoo weinig menschlievendheid had behandeld.

Sedert eenige dagen, dat hij de overtuiging had gekregen van de laffe boosaardigheid van zijn gunsteling, Otto Richardi, en van de ongelukken, die een vreedzame, onschuldige familie had moeten verduren, verweet hem zijn hart, dat hij een onvergetelijke onrechtvaardigheid begaan had. En dan zag hij daar voor zich hoe de oude Rombout zijne gekromde gestalte omhoog trok, en op een plechtigen toon, dreigend zijn voorzegging uitsprak.

Wie was die grijze heibewoner met zijn geheimzinnig voorkomen, evenals dat van een profeet des bijbels, die hem in zijn verbeelding altijd op de heide terug riep, om hem getuige te doen zijn van dien zonderlingen blik, welke in zijn oog brandde, en hem dien dreigenden donder te doen hooren van bloed, moord en verdelging? Op wien doelde de schrikwekkende bedreiging van dien armen, onbekenden man.

Wanneer de edele graaf die vragen bij zich zelven opwierp, wilde er een spottende glimlach op zijn lippen komen, trachtte hij die sombere denkbeelden, dat doodsch voorgevoel, als een kinderschrik van het lijf te schudden, maar te vergeefs; Rombout stond altijd dreigend voor hem, de hand uitgestrekt over de heide, welke bedekt bleef met een stroom van menschenbloed.

Het was reeds laat in den nacht geworden; het feest duurde nog altijd voort. Op dit oogenblik kwam er een ruiter, met lossen toom, de Patersstraat binnengerend, hij

[pagina 145]
[p. 145]

sprong voor de brug van het kanaal van zijn paard en stormde met het ontzettend geroep: ‘de vijand! de vijand!’ de feestzaal binnen.

Eenige minuten later, bevond zich geen enkele gast meer in de vertrekken van het Kasteel; de lichten waren uitgedoofd, de bekers en speelborden lagen door het overhaaste vertrek der genoodigden, verbrijzeld op den grond; in een oogwenk was het oude slot van een schitterend feest overgegaan tot de akelige stilte eener bedreigde veste. De ophaalbrug was omhoog getrokken, de lont brandde bij het geschut, en de schildwachten, van kop tot teen met ijzer bezet, stonden op post.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken