Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het kind met den helm (ca. 1930-1940)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

Scans (6.74 MB)

ebook (3.50 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het kind met den helm

(ca. 1930-1940)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XII.
Afgeluisterd.

Dienzelfden avond stond de vreemdeling, die wij bij Pontius in de school ontmoet hebben, met een half dozijn sterke kerels, in een klein mastbosch, hetwelk zich tot de grenzen van het gevreesde gehucht uitstrekte.

- Luistert allen wel toe, sprak hij tot zijn gezelschap, naar het overeengekomen sein; indien gij het hoort, snelt dan in allerijl toe, en doet hetgeen ik u gezegd heb. Gij ziet daar voor u die kleine woning; dat is de hut van Bruno. Indien gij mijn stem hoort, is het daar, dat gij mij zult vinden. Voor het overige houdt

[p. 135]

u zorgvuldig schuil; het is echter hoogst waarschijnlijk, dat ik u niet zal noodig hebben.

Dit zeggende, onderzocht hij zijn pistolen, voelde naar zijn lang dolkmes, sloop gelijk een schaduw den weg over, bereikte de bekende hut, en ging tegen den muur liggen. De voorbijganger zou hem genomen hebben voor een daar neergerolden boomstam.

Binnen in huis hielden eenige personen een druk gesprek:

- Wat er van zij, sprak iemand; ik ben blijde, dat ik toch weer eens in ons gehuchtje terug ben; oost west, thuis best.

- Ja, antwoordde de stem eener vrouw, op spottenden toon; wanneer men zulk een thuis heeft, weet ik niet of het elders niet beter is.

- De honger is hier pijnlijker dan op een ander, hernam de mannenstem; en hier is men toch thuis, en daarbij minder in gevaar om aan de galg te geraken, dewijl ons niemand in den weg durft staan.

- Roep dit niet al te hard, Bruno, sprak de vrouw; wij zijn sedert eenige jaren aan het kapittel des ongeluks, jongen, en geen wonder! Ik had er wel voor gevreesd; maar het moest zoo; wat gedaan is, blijft gedaan... Terus, zegt gij niets?

- Ik, zei deze, het hoofd opheffend; ik luister naar u, en dacht terzelfdertijd aan iets anders.

Bruno en Kaat schoven dichter bij.

- Weet gij wel, ging hij voort; dat die kar met brood ons fortuin geladen had?

- Een schoon fortuin! Wat zwart roggebrood!... spotteden Bruno en Kaat.

- Denkt gij, vroeg Terus, na een poos stilzwijgen; dat men het inzicht heeft zelf de ‘Prove’ te Postel te gaan halen?

- Iedereen wil en zal naar 't Godshuis, antwoordde

[p. 136]

Kaat; - en men heeft gelijk; oud gebruik, oud recht!

- Om het even, zei Terus; indien men dit doen wil, zeg ik nog eens, dat die kar met brood ons fortuin geladen had. Gij verstaat mij niet? Luister: op Witten Donderdag gaan de dorpen zelven hunne ‘Prove’ halen; dat staat vast. Wat dunkt u, indien wij onze mannen hier en elders eens gingen opzoeken, en hun zegden: naar Postel op Witten Donderdag! Naar Postel al wat beenen heeft.

- Ik begin u te verstaan, zei Kaat met het hoofd knikkend.

- Ik niet, bromde Bruno; wat kan men te Postel gaan maken?

- Luister dan maar, hernam de listige Hellenender; alles naar Postel en wat een keel heeft om te schreeuwen, te razen en den boel in de war te brengen! Waar alles in de war is, valt er gewoonlijk iets af voor eerlijke lieden zooals de Hellenenders.

- Nu begin ik ook te begrijpen! zei Bruno, wild lachend.

- Aan iedereen in het oor gefluisterd: die paters van Postel zijn leugenaars en bedriegers; zij hebben uw ‘Prove’ verminderd, en brengen u wat ellendig roggebrood te huis, terwijl zij u later op een droogje zullen heenzenden. Indien wij zoo ons vuurtje goed aansteken, zal Postel nooit zooveel volk bijeen gezien hebben; dat verzeker ik u.

- Dat geloof ik ook, zei de zwarte vrouw.

- Wij gaan daar den boel in de war brengen, ging Terus voort; en dat kennen wij van ouds; en van de wanorde gebruik maken, is niet moeilijk. Terwijl eenigen hier of daar een schuur in brand steken, terwijl anderen de glazen inslaan, of den wijnkelder plunderen, zullen wij onze zaken wel afdoen. Ik ken het Godshuis van boven tot onder. Men behoeft mij slechts te vol-

[p. 137]

gen, en ik zal u geleiden naar een klein kamertje, onder het dak, dat, zoo men mij heeft verzekerd, gevuld is men gansche vaten louter zilvergeld en dukaten!

Bruno en Kaat weerhielden een schreeuw van verbazing.

- Dit alles doen wij even gemakkelijk als ik het u zeg, vervolgde Terus; de omstandigheden zullen ons buitengewoon gunstig zijn, want het volk is verbitterd tegen het Godshuis.

- En geen wonder, viel hem Kaat in de rede; waarom moeten zij de ‘Prove’ verminderen; - de ‘Prove’ behoort aan den arme, aan ons!

- Kom, kom, zeide Terus; wat scheelt ons toch de ‘Prove’? Daar zit de knoop niet.

- Wel gezegd, Terus, zei Bruno; neen, daar zit de knoop niet.

- Wel, wel, mompelde Kaat; een kamer met goud en zilver gevuld! Welke gierigaards! En te denken dat wij, eerlijke lieden, zoo arm zijn.

- Na regen komt zonneschijn, zei Terus; laat mij dat varken eens in het zout leggen, en ik geloof dat u de hammen wel zullen bevallen.

Bruno wreef zich in de handen van voldoening, en sprak:

- Kaatje, dan laten wij ons huis opwitten, de ruiten inzetten, de deur verven, en leggen een nieuw pannen dak.

- En dan voortaan, zei Kaat spottend; als ouderwetsche brave christenmenschen geleefd.

- En ik, zei Terus; verlaat voor altijd ons oud grondgebied, en ga naar het buitenland.

- Zijt gij dan bang? vroeg de Zwarte.

- Wie durft er een Hellenender aanraken? vroeg Bruno.

Terus schudde ongeduldig met het hoofd.

[p. 138]

- Ik voor mij geloof, dat het binnen kort hier niet pluis gaat worden; zie, dat geloof ik.

- Ha, ha! lachten Bruno en zijn Zwarte weerhelft.

- Lacht zooveel gij wilt, ging hij voort; er is mij daar iets door het oor gevlogen van een nieuwen Drossaard, die eerstdaags hier in de streek in zijn ambt gaat treden.

- Een nieuwe Drossaard? vroeg Bruno; sapperdonders! dien...

- Dien wij even bang zullen maken, als de Dingbank, viel de vrouw hem in de rede.

- Dat zal hier van afhangen of de toekomende Drossaard een hart achter zijn ribben heeft liggen.

- Pft... spotteden Bruno en zijn onverschrokken weerhelft.

- Mogelijk bedrieg ik mij; des te beter, hernam Terus, zonder op hunne bewegingen acht te slaan; maar dat er roet in de melk valt, geloof ik vast, en ik voor mij, ga mij terstond, indien deze Postelsche tocht gunstig afloopt, onder de bescherming stellen der Bataafsche Republiek. Wilt gij liever de kans afwachten en aan een Spaansche galg hangen, - blijf dan.

- De Boschenaar heeft in alles een zwaar hoofd, lachte de Zwarte.

De vreemdeling, wien wij aan de deur verlaten hebben, had het gesprek der beruchte stroopers van voor tot achter afgeluisterd. Langzaam richtte hij zich tegen den muur omhoog; zijn oogen vonkelden in zijn hoofd, zijn hart klopte geweldig, en zijn dagge trilde in zijne vuist.

- Waarom niet terstond de hut omringd? dacht hij bij zich zelven, en met dat schuim een einde gemaakt? Niets gemakkerlijker... maar stil! hoor ik daar in de verte geen gerucht? Hiermede schoof hij, zich buigend, langs het kreupelhout, en was in eenige seconden in het mastbosch, dat hij zooeven verlaten had.

[p. 139]

- Daar zijn er eenigen, fluisterde hij de mannen, die er stonden te wachten, in het oor; volgens het gesprek te oordeelen, waren zij met hun drieën.

- Neen, 't is het oogenblik niet om hen op het lijf te vallen; doch weest verzekerd dat zij allen in het net vliegen.

Het gedruisch dat de vreemdeling in de verte had gehoord, naderde.

- Laat ons heengaan, fluisterde hij; 't is bijna of er verscheidene mannen naar het gehucht komen; - langs hier, 't is geen zaak de kerels in het gezicht te loopen.

Daarop verdween hij met zijne mannen in de richting van het dorp.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken