Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Narda (1925)

Informatie terzijde

Titelpagina van Narda
Afbeelding van NardaToon afbeelding van titelpagina van Narda

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (8.51 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Narda

(1925)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

II.
De weduwe.

Langs den straatweg, bij 't inkomen van 't dorp, lag haar woning.

Het was daar, dat de oude Horbaak met zijn lange, witte knevels, in den zomer op de bank voor de deur zat te rooken; het was daar dat de buren, tegen het vallen van den avond bijeen kwamen, om te luisteren naar de oorlogsverhalen van den opperwachtmeester.

Ofschoon nu de knevelbaard dood was, kwam het buurvolk toch des avonds nog op de bank zitten, deze uit louter gewoonte, gene om een praatje te houden met de brave weduwe en haar zoon Hild, die wel juist van geen veldslagen wist te vertellen, zooals zijn vader, maar toch zonderlinge zaken verhaalde uit Latijnsche en Grieksche boeken, welke hij in de school had doorbladerd.

Zoo verhaalde hij somtijds hoe Rome, de tegenwoordige hoofdstad der Katholieke wereld, voorheen de trotsche beheerscheres van zoo vele landen, hoe Rome voor eeuwen werd gesticht en welke groote mannen, krijgshelden, dichters, redenaars, schelmen en baanstroopers daar geleefd hadden.

Twee of driemaal in de week, wanneer de liefelijke zomeravond de buren buiten hield, moest Hild verhalen van die

[pagina 17]
[p. 17]

belegering uit den ouden tijd, welke zoovele jaren had geduurd, en eindigde met het bouwen van een onmeetbaar houten paard, in welks hollen buik, de hemel weet hoeveel krijgshelden geborgen waren.

Meer dan eens gebeurde dat de klok twaalf ure door het dorp had geroepen en dat de buren nog met gapenden mond zaten te luisteren naar den jongen Hild, die wijd en breed uitlegde, hoe dat reusachtig, houten paard, met krijgers opgevuld, binnen de belegerde stad geraakte.

Nu men zat er ook recht vroolijk bij de weduwe Horbaak. De grond was er zoo zuiver en zoo opgeharkt, en in de haag aan den overkant van den straatweg, zong de nachtegaal zoo luid, dat men meer dan eens verplicht was geweest, hem met het werpen van een aardkluit, verder op te jagen, om den verteller en de toehoorders door zijn gezang niet te storen.

Willen wij, terwijl Hild op de bank bij het helder maanlicht wederom verhaalt van het reusachtig paard, en den Troijaanschen oorlog eens binnen treden bij de weduwe Horbaak.

Het eerste, waarop bij 't binnen komen het oog valt, is een wapenpraal boven de schouwplaat. Dezelve is gevormd, vooreerst uit een kolbak met staande witte pluim; uit twee sabels kruiselings over elkander gehangen en twee holsterpistolen onder de sabels vastgemaakt; onder de twee pistolen hangt het portret van den opperwachtmeester in een verguld lijstje, waaraan met een rood zijden lint zijn eerekruis is opgehangen. De pistoolloopen en de sabels glinsteren als zilver, en de kolbak met zijn witte veder is zoo zuiver gehouden, dat een Kolonel hem vrij op 't hoofd mag zetten.

Het zijn ook de wapenen, die de opperwachtmeester gegedurende zijn laatste dienstjaren gebruikte; die kolbak is het hoofddeksel dat hem zulk een krijgshaftig aanzien gaf, wan-

[pagina 18]
[p. 18]

neer hij voor den flinksten ruiter van het regiment doorging.

Dit alles wordt door de weduwe in eer gehouden, alsof Horbaak nog in wezen was en morgen op het paradeplein moest verschijnen voor den Koning.

Zij is arm, ja, maar toch stond zij voor geen geld die overblijfselen af, welke aan een beminden echtgenoot toebehoorden.

Ja, zij is arm; daarom ook zit zij, terwijl Hild daarbuiten op de bank maar altijd blijft voortvertellen van het monsterachtig houten paard, op haar kantkussen te werken. Tot laat in den nacht, wanneer de buren reeds liggen te droomen van de zonderlinge verhalen uit den Troijaanschen oorlog, zal zij haar fijne kantbouten door elkander blijven werpen, om vôôr zij gaat slapen, ten minste nog eenige centiemen verdiend te hebben.

Ja, zij is arm; daarom ook zal zij morgen, zoodra het maar licht is, haar kantkussen op de knieën hebben liggen, en voortwerken aan dat blanke, fijne spinneweb dat voor de een of andere groote mevrouw bestemd is; want het is een keurige kant, twee handen breed en kunstig geteekend.

Een enkele bloem kan zij in geen dag afwerken, zelfs niet wanneer zij slechts haar werk neerlegt, als de klok middernacht heeft geslagen. O, indien de rijke mevrouw, voor wie dit heerlijk kunstspinneweb bestemd is, eens wist hoeveel slapelooze nachten de arme werkster voor haar doorbrengt! Indien zij eens wist dat haar dagloon niet toereikend is om voor haar en haar twee kinderen het noodig brood, en niets anders dan brood, aan te schaffen!

- Is de weduwe Horbaak dan zoo arm?

- Haar kantkussen maakt haar eenig bestaan uit.

Gij ziet ook wel hoe er in haar huis uitziet: kleederen, huisraad, meubelen, alles draagt het kenmerk der armoede.

[pagina 19]
[p. 19]

Nooit echter heeft de weduwe gemord; zij is gelaten in haar lot, vertrouwt in Hem, die de Vader der weezen en ongelukkige moeders is, en hoopt op de toekomst.

De toekomst! Ja, heeft zij haar Hild niet, die eenmaal door zijn bekwaamheid een welgezeten burger in de samenleving zal worden? Dat is het denkbeeld, hetwelk zij nimmer uit haar hoofd kan wegdrijven; terwijl zij rusteloos haar kantbouten dooreen werpt, denkt zij steeds aan haar zoon, die eenmaal vaders naam, thans zoo vergeten, in goud zal doen schitteren.

Middernacht is reeds lang voorbij. Het lichtje der weduwe is uitgebrand; zij schuift haar kantkussen op zij, en gaat voor 't kruisbeeld, dat naast haar slaapstee tegen den muur hangt, nederknielen. Zij bidt voor den overleden dorpspastoor, haar weldoener, voor haar manzaliger, voor het geluk harer kinderen, voor iedereen.

Na haar avondbede gaat zij haar vinger in het wijwaterdoopen, geeft haar kinderen, die in een diepen slaap liggen een kruis, daarna een kus op het voorhoofd, en gaat slapen.

En brengt zij wel een enkelen nacht door zonder te droomen van haar Hild, die eens een voornaam heer moet worden? Geen enkelen; de beelden die haar boven 't kantkussen onophoudelijk voorbij vliegen, keeren des nachts weder. Dan ziet zij haar blonden Hild met bloemen getooid, of met een straalkrans omgeven, daarheen zweven, en hoort hem duidelijk roepen:

- Moeder, zie eens, hier is kleine Hild!

Brave moeder!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken