Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 1 (1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 1
Afbeelding van De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (226.05 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De scheerslijper. Uit de kerkvervolging in de laatste dagen der voorgaande eeuw. Deel 1

(1881)–Jan Renier Snieders–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

VIII.
Een blauw scheen.

Schuins tegenover, bij den eerlijken Wolf Klumpp ging het zoo niet. Het was alsof Gods zegen voor altijd van de smis was verdwenen. Wolf, voor eenige jaren de welvarende smid van het dorp, had thans bijna geen werk meer; hij stond doorgaans alleen in de smis, en werd slechts, wanneer er bij uitzondering een drukke dag kwam, geholpen door een straatjongen, die den blaasbalg moest trekken, en daarvoor een stuiver daags kreeg. Gelukkig nog dat Klumpp een welgesteld man was, en hij behalve voor zich zelven en voor Gitta, voor niemand anders het brood moest verdienen. Bezat hij zijn huis en smis, land en bosch niet? Ja, dat hebben wij reeds vroeger gezegd; en in gewone tijden, zou hij daaraan bijna genoeg gehad hebben, om zonder werken te leven.

Doch men vergete niet dat men in een benauwden tijd leefde, en het geld schaarsch was - men vergete niet dat wij in ons verhaal tot in het fransche schrikbewind zijn genaderd, toen men wel papierengeld, maar geen klinkende munt meer zag.

Reeds was Wolf verplicht geweest hier en daar bij zijn vrienden en oude kennissen geld op te nemen, en zou zich weldra in de noodzakelijkheid bevinden een stuk land, zijn huis of bosch, en dat wel misschien aan een spotprijs te verkoopen. Een onbescheiden buurman, aan wien hij dit voornemen had toevertrouwd, had zich daar-

[pagina 87]
[p. 87]

van een woord laten ontvallen, en dat woord was Barn Elshout, bij toeval, ter ooren gekomen.

Kort daarna ontmoette Barn Elshout zijn ouden baas op het akkerpad, en wandelde met hem op naar het dorp. Na eenige oogenblikken over weer en wind en wit en zwart te hebben gesproken, vroeg Barn of het waar was wat men in het dorp vertelde.

- Eerst zou ik moeten weten wat men in het dorp zooal vertelt, meende Wolf.

- Ja, dat spreekt van zelf, zei Barn.

- Nu, wat is het? vroeg Wolf.

- Dat gij uw huis te koop hebt....

Wolf antwoordde hierop niet terstond; hij dacht bij zich zelven, dat Barn een onbeschaamde kerel zijn moest om hem dat te durven vragen.

Hij bleef een oogenblik op den weg stilstaan, keek zijn ouden knecht strak in de oogen, en zei kortaf:

- Mijn huis is niet te koop en ook nooit te koop geweest.

- Neem niet kwalijk, dat ik u die vraag deed; ik weet iemand die wel trek had om het te koopen.

- Om het even, ik heb niets te koop.

- Neem niet kwalijk; 't is niet gezegd om u te kwetsen; wij zijn en blijven toch altijd vrienden.

- Nooit heb ik iemand, wie het ook zij, vijandschap toegedragen, en ofschoon gij ook smid zijt, in mijn buurt woont, en bijgevolg een mededinger voor mij zijt, heb ik er nooit aan gedacht u te benijden of u kwaad te wenschen.

- Zoo denk ik ook juist over u.

- En al had ik letterlijk geen slag meer te werken, zou ik daarom een ander nog niet benijden, wanneer het hem beter gaat dan mij.

- Dat is de taal van een rondborstig, eerlijk man.

- Voorheen heb ik veel geld gewonnen, en dewijl

[pagina 88]
[p. 88]

ik maar één kind heb, hoop ik wel aan mijn ouden dag te komen, in het geval dat ik zelfs volstrekt geen werk meer had.

- Ja, gij hebt een klein huishouden.

- En menschen, die zich weten te behelpen, hebben niet veel noodig.

Barn Elshout plaatste zich eensklaps recht vóór Wolf, legde hem vertrouwelijk de hand op den schouder, en zegde hem vriendelijk:

- Buurman, ik moest u iets vragen, mag ik dat?

- Zeker, waarom niet?

- Blijft gij opzichtens zekere zaak nog altijd van hetzelfde gevoelen?

- Opzichtens welke zaak? vroeg Klumpp, die hem misschien wel begreep, doch hem vragend aanzag.

- Opzichtens den verkoop van iets, dat....

- Van iets, dat?....

- Dat duizend dukaten moest opbrengen, volledigde Barn, terwijl zijne scheeve oogen nog scheever in zijn hoofd kwamen staan.

- Ho, ho! spreekt gij van Gitta? vroeg de smid verwonderd.

- Ja, van Gitta, antwoordde Barn, en hij stamelde er bij; dat hij reeds veel geld had gewonnen, en.....

- En dat gij de duizend dukaten in de schuif gereed hebt liggen, nam Wolf hem uit den mond.

- Dat is te zeggen, ik bezit reeds een ronden stuiver.

- Ja, gij hebt veel geluk gehad, en dat misgun ik u niet; maak er een goed gebruik van; want laat u dat van mij gezegd zijn, er is niets in de wereld dat zoo gemakkelijk tusschen de vingeren wegschuift, dan geld.

- Ik heb altijd gewerkt en gespaard om eenmaal te kunnen koopen, wat ik zoo gaarne in mijn bezit zou hebben.

[pagina 89]
[p. 89]

- Kom, laat ons met open kaarten spelen, Barn Elshout, zei Wolf hem vlak in de oogen ziende.

- Gaarne, zeer gaarne.

- Gij hebt een oog op mijne dochter.

- Dat moet noch voor u, noch voor haar ooit een geheim zijn geweest.

- Voor mij niet, dat beken ik; wat mijne dochter aangaat, dat is wat anders; het is moeilijk een andermans gedacht te kennen; doch ik raad u ten beste aan haar niet meer te denken.

- En de reden, Wolf Klumpp?

- Luister eens, wanneer zich een kooper bij een boer aanbiedt om een stuk vee te koopen, zegt deze: ‘ik verkoop niet.....’

- Ook geeft hij daarvan dan wel de reden op.

- ‘Ik verkoop niet, omdat de prijzen voor het oogenblik wat al te laag staan naar mijn zin..... omdat ik de volgende jaarmarkt wil afwachten..... omdat ik er belang bij heb te behouden wat ik bezit..... omdat..... Ja, omdat.....’ maar met een meisje is dat heel iets anders.

- De vergelijking is niet juist, Wolf Klumpp.

- Dat is ze ook niet; ook wilde ik u slechts aan 't verstand brengen, dat gij mij zoudt verplichten op de zaak niet verder aan te dringen.

- Hebt gij iets tegen mij, Wolf Klumpp?

- Volstrekt niets, Barnabas Elshout.

- Ja wel; maar dat zal er nooit bij u uitkomen.

- Doe mij het genoegen van al die zaken nooit meer te spreken.

- Is dat uw laatste woord?

- Zeker, dat is gemeend; en laat ons daarom geen kwade vrienden worden.

- Ik weet wel waarom het is, zei Barn hem starlings aankijkend.

[pagina 90]
[p. 90]

- Kom, laat ons van wat anders praten; wat zou het helpen over de zaak nog langer te onderhandelen?

- 't Zal u later misschien berouwen over dit alles niet beter te hebben nagedacht,..... Waaraan heb ik het verdiend als een gemeene kerel behandeld te worden?

- Dat het mij later zal berouwen niet beter te hebben nagedacht, kan waar zijn, Barn Elshout; want wie weet wat er in de toekomst nog kan gebeuren? Doch dat ik u als een gemeene kerel behandel, is iets wat gij zoo maar gelieft te zeggen; ik voor mij heb daar zelfs nooit aan gedacht.

- Ja, ik weet wel waarom het is, herhaalde Barn, kwaadaardig op zijn lippen bijtend; ja, ik weet het, en gij weet het ook.

Daarop keerde hij zich om, en verwijderde zich langs een zijweg. Dien avond, het was een zondag, ging hij vroeg naar de herberg, gebruikte ontzettend veel bier en daarop veel brandewijn, en was weldra dronken.

Was het te verwonderen dat hij, eenmaal in dien staat van opgewondenheid gekomen, aan zijn kennissen verhaalde welke ontmoeting hij dien namiddag had gehad?

- Hij doet er slecht aan, zei Wolf des anderendaags; dat alles uit te brengen; doch daar hij het zelf doet, blijft het ook voor zijne rekening.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken