Voor jong Nederland. Deel 2
(ca. 1925)–Caspert van Son, A. van Son– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
Wat verstrooidheid is weet ieder, zoowel het kind dat op school, denkend aan andere dingen dan de les, niet oplet, als de geleerde, die zoo door zijn studie wordt in beslag genomen, dat hij voor niets daarbuiten aandacht heeft. Vooral professoren schijnen het monopolie van verstrooidheid te hebben en er bijzonder in uit te blinken. Talloos zijn de anecdoten, die ten opzichte van dezen werkelijken of vermeenden karaktertrek, over hen in omloop zijn. De merkwaardigste is wel deze: Een zeer vergeetachtige professor had iederen ochtend de grootste moeite om zijn kleeren bij elkaar te zoeken. Dit kostte hem veel tijd en bovendien gaf het dikwijls aanleiding tot een kibbelpartij met zijn huishoudster, daar hij van haar altijd wou weten, waar hij zijn goed had gelaten. Om een eind aan dezen onhoudbaren toestand te maken, besloten ze een lijst in de slaapkamer op te hangen van de plaats, waar elk kleedingstuk moest worden geborgen en dus weer vandaan kon worden gehaald. Deze lijst werd aldus ingericht:
Dit laatste had de huishoudster er bij gezet, want ze was er niet zeker van dat professor zou weten, wat hij met zichzelf moest doen, als hij het lijstje had afgewerkt. 's Avonds van den eersten dag, dat de nieuwe maatregel in werking trad, ging alles uitstekend; professor werkte zijn lijstje af en sliep weldra den slaap des rechtvaardigen. Den volgenden morgen ging het opzoeken en terugvinden eveneens van een leien dakje. Maar toen professor bij den laatsten regel gekomen was en in het leege bed keek, mompelde hij: ‘Het plan is toch niet zoo praktisch als ik gedacht had, nu moet ik weer gaan zoeken’. |
|