Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind
Afbeelding van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkindToon afbeelding van titelpagina van Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (27.43 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Illustrator

Jan Sluijters



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wim Hens. Lotgevallen van een pleegkind

(1915)–H.W. Sonnega Ez–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

XI.
Een zware slag.

In den loop van de volgende maand kwam er een brief van Wim's vader uit Brazilië. Hij meldde daarin, dat hij gezond was en goed geld verdiende, maar dat hij van de bewoonde wereld was gescheiden door landstreken, zoo groot als Nederlandsche provincies, ternauwernood bekend, laat staan bewoond. Hij dacht er nog niet aan naar Holland terug te keeren, omdat hij dan in het vaderland van de overgespaarde penningen wou kunnen leven en daartoe moest hij nog een paar ‘gelukkige’ jaartjes meemaken in de Zuid-Amerikaansche wildernis.

Intusschen stuurde hij alvast bij den brief ingesloten een sommetje geld, als eenige vergoeding voor de zorgen en onkosten, door de familie Van Bergen aan zijn jongen besteed. De brief eindigde met een ernstige vermaning aan Wim, om goed zijn best te doen in huis en op school, om zoodoende dankbaarheid te toonen aan zijn brave pleegouders. Er was ook een brief naar tante en de zusjes.

‘Vader wordt rijk,’ dacht Wim, ‘als hij zooveel geld stuurt, heeft hij al veel meer gespaard. Wie had dat gedacht? Zou hij niet meer drinken? Zouden we nu later rijk zijn, net als oom Van Bergen? De zusjes komen dan ook terug. Anders kom ik ook niet, dan blijf ik.... hier....’

Plotseling werd hij in zijn overpeinzingen gestoord, doordat

[pagina 73]
[p. 73]

tante, die hem even met zijn brief had alleen gelaten, weer binnenkwam.

‘Lees u eens, tante,’ riep Wim, ‘vader maakt het best. Er zit ook wat voor u in. Maar, als de zusjes later in Workum mogen blijven, dan blijf ik bij u, vast.’

Tante glimlachte, heel even, maar met zoo'n echte uitdrukking van teederheid, van warmte in de oogen, dat Wim op haar toeliep, de armen om haar hals sloeg en haar een paar klappende zoenen gaf.

‘Malle jongen,’ zei ze, ‘'t is zoover nog niet, om afscheid te nemen.’

Neen, 't was zoo ver nog niet en toch, deze hartelijkheid van den knaap deed haar, o, zoo goed, want ze hield veel van hem en een somber voorgevoel maakte haar dikwijls angstig voor de toekomst. Ze voelde zich zoo zwak!

In den nawinter vatte ze bovendien een zware kou en het kuchen en hoesten wou maar niet ophouden, ondanks doktershulp en alle mogelijke huismiddeltjes.

Toen het voorjaar aanbrak, raadde de dokter haar aan, eens een tijdje buiten te gaan wonen, om te genieten van de gezonde dennenlucht en de vrije beweging op het land. Hiertoe werd besloten, want haar toestand scheen hoe langer hoe minder te worden. Tante klaagde veel over pijn in den rug en in de borst; ze was dadelijk vermoeid en moest 's middags geregeld eenige uren liggen, soms den geheelen dag.

‘'k Heb een aardige woning gehuurd in Bussum,’ zei Oom, ‘vlak bij het bosch en de hei. Dat zal je daar een leventje worden, vrouwtje; goed eten, niets doen en de frissche lucht toe.’

Tante lachte weer bij oom's scherts, maar o zoo flauwtjes.

‘En Wim?’ vroeg ze.

‘Die gaat 's morgens met mij mee, of als 't moet alleen met

[pagina 74]
[p. 74]

den trein naar Amsterdam. Hij moet het laatste jaar maar op zijn oude school blijven.’

‘Dat vind ik ook,’ was tante's antwoord.

Wim vond, alles bijeengenomen, de zaak niet onaardig: tante goed aan 't opknappen, hij dagelijks een spoorreisje naar Amsterdam en op de vrije dagen in het prachtige Gooi wandelen met oom!

Het kwam anders uit; deze kleine verhuizing werd het begin van echt droevige en bewogen weken. De ellende van zijn ouderlijk huis in de steeg was hij wel niet geheel vergeten, maar ze had hem, door zijn jongen leeftijd, niet bijzonder aangegrepen; wat hij thans zag gebeuren, vervulde zijn hart met droefheid en.... rouw.

Want tante werd niet beter van de Gooische lucht: het was te laat. Al te zeer ondermijnd en uitgeput, kon het laatste redmiddel haar niet meer helpen: zienderoogen ging ze achteruit. Al heel spoedig na hun vestiging in Bussum kwam ze niet meer van het ledikant en bleef oom zoo goed als geheel uit Amsterdam vandaan, om bij het ziekbed van zijn vrouw te waken.

Wim moest zijn reisje alleen maken en dat vond hij gauw heel vervelend; tusschen den middag, als hij bij de Zwaveltjes zijn boterham at, fleurde hij meestal op, maar 's middags ging hij naar Bussum terug vol angst over den toestand van zijn pleegmoedertje.

Die toestand werd langzamerhand zoo, dat de dokter oom meedeelde, weinig hoop op herstel te kunnen geven. Thans was vervoer naar Amsterdam per auto nog mogelijk; mocht de patiente dus haar wensch te kennen geven, liever naar haar huis te willen terugkeeren, dan moest oom dat doen.

En tante vroeg het, zelfs tweemaal kort achtereen.

Het werd een treurige terugtocht: Mien had alles op de

[pagina 75]
[p. 75]

kade in orde gebracht, om de zieke vrouw te ontvangen, maar, ofschoon de oude meid zich weer thuis gevoelde in haar stadskeukentje, haar oogen waren rood van de tranen, die telkens opwelden als ze dacht aan haar ‘goeie juffrouw’.

Ruim een week later op een middag werd Wim door Mien uit school gehaald.

‘Wat is er?’ vroeg hij onderweg.

‘'t Is heel slecht met tante.’

Weldra waren ze thuis en Wim's hart klopte hoorbaar, toen hij de ziekenkamer binnentrad.

‘Goddank,’ zuchtte de zieke, ‘Goddank, dat ik je zie, Wim. Jongen, kom eens hier, geef me een hand.’

Wim deed het, hij voelde met schrik hoe mager en koud ze was.

‘Jongenlief,’ vervolgde de zieke, ‘mijn einde nadert. Denk eraan, dat wij den dood steeds, zelfs in onze jeugd, kunnen verwachten. Word een brave jongen, wees gehoorzaam en vlijtig.... Vaarwel, mijn kind, graag had ik je groot en flink gezien.... 't heeft niet zoo - mogen zijn....

De arme vrouw, overstelpt door aandoening, zonk in de kussens, Wims hand stevig vasthoudende.

De jongen, snikkende, drukte een kus op het lieve gelaat, dat zoo roerloos in de kussens lag.

Toen wenkte oom hem, achteruit te gaan en met eenige moeite kreeg hij zijn hand los uit die der zieke.....

 

Weer een week later werd zijn pleegmoedertje begraven; er was een zwak, maar goed mensch heengegaan: er werd een verlies geleden door velen, maar het was een onheil voor drie, voor oom, voor Wim en voor Mien, de getrouwe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken