Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Cancellierboeck (1931)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Cancellierboeck
Afbeelding van Het CancellierboeckToon afbeelding van titelpagina van Het Cancellierboeck

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (2.79 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Editeur

A. Kessen



Genre

proza

Subgenre

proefschrift
traktaat
vertaling: Latijn/Neolatijn / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Cancellierboeck

(1931)–Robert de Sorbon–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Hoofdstuk IV.

A. Beschrijving en Geschiedenis der Handschriften.

Hs. H = den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 H 16 (K 35).

Hs. H is geschreven in het St. Agnesklooster te Maeseyck. Van dit klooster der reguliere kanunnikessen van de Congregatie van WindesheimGa naar voetnoot1) zijn ons verschillende hss. bewaard gebleven. Twee kroniekjes (thans berustend op de Kon. Bibl. te Brussel) vermelden, dat in 1482 het klooster, dat 125 inwoners telde, verwoest werdGa naar voetnoot2), doch in 1485 werd een nieuw gebouwd ‘binnen’ MaeseyckGa naar voetnoot3). Tijdens de Fransche Revolutie is het hs. met vele andere te Maastricht gekomen, vanwaar het in 1840 met een 120-tal andere hss. naar den Haag werd gebracht, om aldaar geplaatst te worden. (Flament, Catalogus Stadsbibl. Maastricht Dl. I. Bijl. XVI, p. XL vlg.)

Het hs., gebonden in leeren band, bestaat uit 22 quinternen (papier), doch van de laatste quintern zijn 3 bladen afgesneden, zoodat er 217 fol. zijn. Het slot is afgebroken. De bladspiegel is 15 × 9.5 c.M.

fol. 1 r. en 2 r. is een begin gemaakt met enkele woorden van het C.B.; er is een open ruimte gelaten voor de beginletter O; fol. 3 is blanco. De schrijfster heeft meer hss. geschreven; van dezelfde hand en in hetzelfde dialect bevindt zich een hs. op de Universiteitsbibliotheek te GentGa naar voetnoot4). Het heele hs. is met dezelfde regelmatige, vaste en mooie hand geschreven; er zijn weinig woorden op ratuur. De lat. citaten (overigens vrij corrupt) zijn rood onderlijnd. Ieder cap. begint met een met rooden inkt geschreven titel; hoofdletters: rood en blauw; de randversieringen heeft de schrijfster waarschijnlijk zelf aangebracht. De blz. zijn met inkt of potlood genummerd.

[pagina 117]
[p. 117]

fol. 4 r. - 74 r. bevat het Cancellierboeck:

‘Dit boeck het der cancellierboeck. Onse here seghet....

Daarna komt een kort biechttractaat: fol. 74 r. - 80 r.: “Hierna volcht een ander manier van biechten.”

Verder enkele tractaatjes over het gewetensonderzoek, waaronder fol. 116 v. “der sunderen spieghel”, ghenomen uut eynre epistelen die petrus damianus schreif tot eenre grevinnen.’

fol. 122 r. begint een verklaring der 10 geboden.

fol. 142 v. - 157 v.: ‘Hiernae volcht van der becoringhen daer men in vint wie dat leyen ende gheestelic lude ende groet meysteren bedroghen werden’. Dit is Ruusbroeck's werkje ‘van 4 becoringhen’, gedeeltelijk door van Vloten uitgegeven (Nederl. Prozastukken I, 328 vlg.) met veel onnauwkeurigheden (b.v. sprect i.pl.v. spriect; gheeft voor ghieft; schadelic voor schedelic enz.). Daarna volgen weer enkele kleine tractaatjes.

fol. 181 r. - 183 v.: uittreksel uit Ruusbroeck's werkje ‘Van den XII Dogheden’.

‘Brueder iohan ruysbroec seet....’

fol. 183 v. - 206 v. uittreksels uit ‘die reden der heilighen leeres.’

fol. 206 v. - 217 r. bevat een werkje van Geert Groote: ‘Dit buecksken dat hier nae volcht dat schreif meyster Geraert der groet....’ Het is uitgegeven in Nieuw Archief v. Kist en Royaerds, Dl. II, p. 295-307.

Het hs. is geschreven in 1471.

‘Gheeynt int iaer ons heren MCCCC ende LXXI.

Op Sinte urselen dach. Bidt voer die scriversche om gods wil.’

De watermerken van het hs. zijn: eenhoorn in twee variëteiten en een gothische P met een bloem bekroond.

 

Hs. W = Weert, Franciscanerklooster, hs. 10Ga naar voetnoot1).

Houten band met bruin leer overtrokken; vernieuwde rug; koperen slot ontbreekt. 223 folio's papier; 1 perkamenten met muziek beschreven schutblad en 3 papieren schutbladen. Bladspiegel 15 × 10.5 c.M. Gedateerd ± 1475. De codex is door verschillende handen in verschillende dialecten geschreven. Tusschen het eerste en laatste tractaat constateerde ik belangrijke verschillen.

[pagina 118]
[p. 118]

fol. 1 r. ‘Dit is dat spiegel der gheystelyker volcomenheyt

Ende dat boec van der biechten

Ende van den heylighen sacrament, toehoerende den broederen van der derder orden sancti francisci der stat van maestriecht, wonende in die witmekers straet’.

Daarboven is geschreven in een latere hand: Biblioth. R.P. Beggard. Traiect.Ga naar voetnoot1)

fol. 2 is blanco; fol. 3 v. staat ongeveer dezelfde aanwijzing over de bezitters van het hs. als fol. 1 r. met de toevoeging: ‘te sinte bartholomeus ons patrons.’

fol. 4 r. - 5 v.: ‘Hier beghint die tafel vant ierste deel, als van dat spiegel der volcomenheit’ (met rooden inkt geschreven).

‘Van een sterven alre begheerten der tytliker dinghen.’

fol. 5 v.: ‘Hier beghint dat spieghel der volcomenheit. Die gracie ons heren....’ Dit gedeelte is met een zware, regelmatige hand geschreven. (fol. 4 r. - 137 v.)

fol. 137 v.: ‘Hier eyndet dat spieghel der volcomenheit.

opusculum fratris henrici Erp.

Int iaer ons heren MCCCCo ende LXVI op die octave van onser sueter vrouwen visitacie Ghescreven tot maestriecht int convent der broederen der derden regulen sinte francisci overmids die hant broeder jans van Emmerick’Ga naar voetnoot2).

fol. 138 r. Dit syn die X gheboden gods’. Dan volgen eenige uittreksels uit Kerkvaders. (S. Bonaventura, S. Bernardus).

fol. 139 v. - 141 r.: Van VI scaden die den menschen comen van vele te spreken. Dan 4 fol. blanco. Een andere hand begint:

fol. 146: Desen boeck es van den weerdigen sacrament. In den welken die poenten ghetoent syn. Ten eersten dye groete gracie ende ghenaede die daer in te halden ees....

fol. 150 r.: kleiner schrift. fol. 166: andere hand (zwaarder).

fol. 166 r. - 170 v.: over de deugden die het H. Sacrament geeft. Deze bladen hebben nogal door vocht geleden. Dan 5 folio's blanco.

[pagina 119]
[p. 119]

fol. 176 r. - 222 r.: Dit boeck heit dat boecke der beichtenGa naar voetnoot1) ende het heeft aen X capittelen. deerste van confusie.

Een clerck die te parys versproecken wort, syne confusie es licht ende cort.

fol. 222 r.....op dat wy scheir na diesen corten leven van den wysen mechtighen cancelleer ihesu cristo goedertheerliken (eerste e tot i veranderd door latere hand; corrector?) orlof hebben toe leesen ende te schouwen moeten int boecke des levens dat hy selver es mit allen heilghen in eewicheit. Amen. Et sic est finis.

fol. 222 v. en 223 r. volgt de inhoudstafel van het biechtboek.

Het laatste gedeelte van genoemden codex, dat van een andere hand is dan de overige gedeelten, is vrij slordig geschreven. Verschillende woorden staan op ratuur. Dit is ook het geval met de lat. citaten; het vermoeden is echter gewettigd, dat laatstgenoemde soort doorhalingen van de hand van den corrector zijn. Deze veranderde ook verschillende typische dialectische eigenaardigheden in schrijftaalvormen. Ten slotte zij nog opgemerkt, dat het hs. langen tijd te Maastricht is geweest, blijkens twee er in voorkomende namen, waarvan een met straatnaam er bij.

 

Hs. B1 =. Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 2047.

Vermeld als nr. 2415 in de Catalogue des Mss. de la Bibliothèque Royale de Belgique (J. van den Gheyn, 1903), T. III, p. 473.

Hs. perkament, met vernieuwden band, met inscriptie: Regio Bibl. Regia; Afmetingen: 21 × 14 c.M. Bladspiegel 15 × 10.5 c.M. De bladen zijn met potlood genummerd. Aantal 1 + 80 + 1. Op het ic schutblad staat:

desen boeck hoort toe het convent van lelyendael.

Het klooster Leliendael bij Mechelen, van de kanunnikessen van de orde van S. Norbertus, is gesticht te Hombeeck in de 13e eeuwGa naar voetnoot1). Tijdens de Reformatie werd het klooster herhaaldelijk

[pagina 120]
[p. 120]

bij gedeelten verwoest. De bewoners zagen zich genoodzaakt te vluchten; na de Pacificatie werd het klooster gerestaureerd.

Hs. B1, van ± 1540, is tot fol. 3 r. in een zwaarder schrift geschreven; fol. 3 r. - 16 v. is fijner. Op enkele plaatsen is de inkt verbleekt en zijn de woorden bijna geheel verdwenen (fol. 39 v., 40 r. en v. enz.)

Het heeft meer doorhalingen dan hs. H. De latijnsche citaten zijn rood onderlijnd; hoofdletters met rood gemarkeerd. De afkortingen, vooral wat de lat. citaten betreft, zijn talrijker dan in H.

fol. 1 r.: Job librum scribat ipse qui indicat.

Wi begheren alle te coemne te hemelrike ende soe wie daer comt es meester in diviniteit ende sal lesen in die grote bibele int boec des levens.

Het hs. bevat alleen het z.g. Cancellierboeck.

Expl. fol. 80 v.: Nu bidden wi.... dat wi nae dit cortte leven moeten van dien wisen cancellier Jhesu Cristi orlof hebben te lesene metten saleghen int boec des ewiches levens amen. bidt voer alle die ghene dies te doene hebben ende sunderlinghe sprect enen pater noster voer den ghenen die desen boec scref want hys te doene heeft ende eenen pater noster ende ave maria voer dieghene dien heeft doen scriven.

 

Hs. B2 = Brussel, Koninklijke Bibliotheek, II 2252.

Nr. 2216 van den catalogus (zie: hs. B1). Dit hs. bevat het eerste gedeelte van het C.B., n.l. de hoofdst. II-VI.

Hs. papier, klein octavo; bladspiegel: 14 × 10.5 c.M.; 204 fol. + 2 schutbladen. Houten band met bruin leer overtrokken. Het koperen slot is afgebroken. Waarschijnlijk geschreven tusschen 1485 en 1495; op zijn vroegst 1480. Er zijn vele afkortingen. Bijna geen enkel lat. citaat van het C.B. komt erin voor. De hoofdletters zijn voor een deel met blauwen inkt geschreven. Er zijn vele verschrijvingen en herhalingen en het geheel maakt wel een slordigen indruk.

fol. 1 r. - 117 v. bevat Thomas à Kempis: De Imitatione Christi (mnl.), liber III.

fol. 117 v. - 137 r.: uittreksels uit Kerkvaders.

fol. 137-150: de cap. II-VI van het C.B.:

Nota. Van rouwe om die sonden. Begheerlike ende mit aernste staet nu te weten den ghenen die hem versien willen ende vredelic

[pagina 121]
[p. 121]

studeren int boec der consciencien, waer dat hyt lesen sal of wyt hoeren sal....

fol. 150 v.: si (de biecht) maeckt (in hs. staat: maken) den mensche die vore die biechte was dat onreyne vat dat wesen mochte een woeninghe der heiligher drievoudicheit gods.

Daarna volgt een klein biechttractaat: ‘der gheesteliker luden biecht. Ic come te biechten gode van hemelrycke....’

Verder bevat het hs. fol. 169 r. - 176 v. Een suverlike capitteel uut Cantica Canticorum. fol. 177-183: Van een leringhe die den mensche doen dat swighen mynnen’ en verschillende andere mnl. tractaten over theologische onderwerpen.

 

Hs. B3 = Brussel, Koninklijke Bibliotheek, 3026-3030.

Catalogus nr. 2369 (a.w. T. III, p. 441). Houten band met bruin leer overtrokken, bevattende 336 folio's (papier) + 2 perkamenten schutbladen. Bladspiegel 14.5 × 9.5 c.M. J. van der Gheyn (a.w.) beschrijft de watermerken: ‘tête de boeuf à la croix de S. André.... lettre P fleuronné.... la tour à trois créneaux et l'inscription: nay, d'une fabrique de Tournay.’

De codex is door verschillende handen geschreven, op verschillende tijden, omstreeks 1470Ga naar voetnoot1).

De eerste hand schreef fol. 1 r. - 112 v., waarin fol. 1 r. - 91 v.: Een tractaet van der professien der regularissen. Enen hoghen wech willic u wysen....

Verder nog twee andere tractaatjes van dezelfde, regelmatige hand. fol. 111 v. vond ik vermeld: Item dyt boec hoert toe den ionfrouwe bockaerts wonende in cloester te vorst. Item bit voer diet screef want sy aerm van duchden bleef. Ave Maria.

De 2e hand schreef fol. 113 r. - 125 v.; dit gedeelte bevat o.a. enkele gebeden en een drietal exempelen.

De 3e hand schreef fol. 125 v. - 147 v.o.a. een uittreksel uit de Revelationes santae Brigittae. ‘Dit es die passie ons heeren, alse hyse Sinte Brigitten openbaerde.’

Het 4e gedeelte loopt van fol. 148 r. - 336 r. en bevat o.a. een tractaat van Gerard van Vliederhoven: ‘van den vier utersten’; verder fol. 162: ‘Brueder Jan van ruysbroec bediet ons van den heyleghen sacrament.’

[pagina 122]
[p. 122]

fol. 331 v.: oratio: ‘O lieve heere.... Ic dyn aerme snoede deerne gruete dy wonde heyleghe die op dyn ghebenedide schouderen stont....’

fol. 336 r.: lof ende danc den hemelschen vader ende voer hem wilt bidden van minnen om ihesus wille, die dit screef want hy arm van duechden bleef.

In het 4e gedeelte, fol. 214 r. - 246 r. komt het 2e gedeelte van het C.B. voor, n.l. de hoofdst. VI t/m. IX. (behoudens het gemaakte voorbehoud; cf. Hfdst. II, § 5).

fol. 214 r.: Hier na volghen die X ghebode met corten bediedenessen, nochtan mach men verstaen alle dies noot es....

fol. 246 r.: Nu bidden wy onsen heere dat hy ons gheve int boec der consciencien alsoe wiseleec te studeerne.... dat wy na dit corte leven moeten vanden wisen cancellier ihesu christo oorlof [mueghen] hebben te lesene metten saleghen int boec des ewichs levens amen. God verleene ons sinen peys ende na dit leven dat ewelike leven amen.

Dit (4e) gedeelte, waarvan genoemde fragmenten van het C.B. deel uitmaken, is vrij slordig geschreven; er komen vele herhalingen en verschrijvingen in voor. Bovendien heeft de afschrijver, zooals we reeds gezien hebben, de verschillende gedeelten van het C.B. niet in de juiste volgorde gecopieerd.

Ten slotte, wat bovengenoemde aanduiding: ‘int cloester te vorst’ betreft, hiermee is waarschijnlijk bedoeld: Vorst (Forest) bij Brussel en niet Vorst bij Turnhout. Eerstgenoemde plaats had een oude Benedictinessen abdij, gesticht door Godfried van Bouillon.

 

Lüb. inc. = Göttingen, Universiteitsbibliotheek: Spiegel der Dogede. Gedrukt in 1485 te Lübeck: fol. 287 a: Mille quadringentissime octuaginta retentis. In quinto christi pro laud[e de]cus isti. Hoc opus arte mei: im[pressum] bartholomei Gothan de Gentis et in ur[be Lü]beck residentis.

Door Barth. Gothan werden nog andere boeken gedrukt, o.a. de S. Brigittae de Suecia Revelationes coelestesGa naar voetnoot1).

De incunabel is bijzonder fraai bewerkt en goed bewaard gebleven; hij bevat een 26-tal houtsneden; bovendien zijn er op

[pagina 123]
[p. 123]

verschillende plaatsen randversieringen. De Speigel der Dogede bevat 4 boeken, zooals de inhoudstafel fol. 3a aangeeft.

Het 1e boek handelt o.a. over de schepping der engelen en den zondeval van Adam enz.

Het 2e boek: ‘is van dem hillighen Pater noster dat ihesus cristus.... synen yungeren leerde....’ enz.

Het 3e boek ‘is dat bock der samwitticheit edder der consciencien unde is ghedelet in IIII bockschen’.

(Inhoudstafel fol. 6 r.): Dat veerde bochsche (van het 3e boek) dat to dem boke der consciencien horet, dat is dat rechte fundamente, de rechte grund unde is to malen nutte, dar vynstu int erste alsus wo dat bock is vorsammelt uth velen boeken unde is ghedeelet in neghen deele effte capittele (CCX).

fol. 210 v. begint het C.B. aldus: ‘Int erste vyndestu wo dyt bock hier na is vorsammelt uth velen boken der hillighen schrift unde ys ghedeelet in neghen deele efte capittele. Annunctia populo meo scelera meorum. Unse here secht dorch den propheten, dat men syneme volke ere sunde schal kundighen....

fol. 254 v.: Nu wylle wy bydden.... dat wy.... schouwen mothen dat bock des levendes dat he sulven is unde myt allen hillighen leven in ewicheyden. Amen. Deo gratias.

Ten slotte is het 4e boek of gedeelte van de Speigel der Dogede een sterfboek: (fol. 264 r.) ‘wo du wol sterven leren schalt, gheheten eyne kunst aller kunste myt eren behorlyken beden unde heft an sik XXIIII capittel....’

B. De vertalingen van Rob. de Sorbon's De Tribus Dietis in andere mnl. hss. en hun verhouding tot de hss. van het Cancellierboeck.

§ 1. Inleiding; inhoud der hss.

Ten onzent bestaan verschillende hss., die een afzonderlijke vertaling bevatten van het werk van Rob. de Sorbon: De Tribus Dietis. Het zijn de volgende hss.:

1o.Hs. 73 E 24 (vroeger V 23), Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Gedateerd 1455 voor het gedeelte dat bedoelde vertaling bevat.
fol. 77a-84c: ‘Dat Boeck van den drien mylen’. Van Vloten

[pagina 124]
[p. 124]

gaf hier eenige uittreksels van (Verzameling v. Nederl. Prozastukken, p. 200 vlg.; soms vrij onnauwkeurig).
2o.Hs. 70 H 5 (vroeger X 28), Koninklijke Bibliotheek, Den Haag; geschreven in den loop der 15e eeuw.
3o.Hs. I G 5, (= hs. Moll 49), Universiteitsbibliotheek, Amsterdam. Waarschijnlijk uit de eerste helft der 15e eeuw. Het jaartal 1415 (fol. 19 r.) is niet geheel betrouwbaar. fol. 144 r. - 173 r.: ‘Hier beghinnen die drie dachverde.’
4o.Hs. 145, Universiteitsbibliotheek Leuven.
5o.Verder vermeldt Dr. Tinbergen (a.w. p. 86) als nr. 78 van den Deventer catalogus een tractaat, dat begint: ‘Ne descendas in Aegyptum’, zooals de andere hss. en in de voetnota van zijn reeds genoemd werk p. 86: (6o) hs. Würzburg ch. q, 145.

Ten slotte bestaat er nog een incunabel (Campbell 300), die genoemd werk bevat: ‘Hier beghint een nuttelike cort boecksken, inhoudende drie cap. roerende of slutende op III dachvaerden...’ Het werd gedrukt bij Jan Andrieszoon te Haarlem in 1486.

Inhoud der hss. Het ook onder den naam Iter Paradisi bekend tractaat van Rob. de Sorbon bevat de drie ‘dachvaerden’ of dagreizen: ‘berou, biechte ende genoech doen’, die ieder mensch afleggen moet, om in den hemel te komen. Iedere ‘dachvaerde’ omvat drie ‘mylen’.

De 1e myle van de 1e ‘dachvaerde’ bestaat hierin, dat de zondaar bedroefd moet zijn, dat hij door zijn zonden is veroordeeld ‘totter galghen der hellen’; de 2e mijl: dat hij ‘de eeuwige glorie’ verloren heeft. Ten derde zal de zondaar berouw hebben, dat hij door zijn zonden God vertoornd heeft. Om deze drie redenen samen moet de zondaar berouw hebben.

De 2e ‘dachvaert’ is de biecht. Hierbij legt de schrijver uit, hoe men moet beginnen te biechten (biechtformule). De duivel heeft vier valsche advocaten gehuurd, om den zondaar van de biecht terug te houden: de eerste is valsche schaamte; de 2e is ‘geveynsde heilicheit’; deze zegt: ‘ic begheer dyn eer’; de 3e ‘voerspreke is hope lange te leven: du bist ionc, du hebst vuel dagen voerhanden’; de 4e is ‘onrecht anxt’; deze zegt ‘vrient, ic en woude den raet aldusdanichs biechters niet volgen, twaer dy al te swaer.’

De 2e dagreis omvat ook drie mijlen: 1o. is ‘geheelheit der

[pagina 125]
[p. 125]

biechten’; de 2e bestaat hierin, dat de biecht vrijwillig geschiedt, de 3e dat de zondaar biecht met vertrouwen. Eerst als deze twee dagreizen zijn afgelegd, komt de biechteling tot de 3e: ‘genoech doen’. De eerste myle van deze 3e ‘dachvaerde’ is, ‘dat men die werclude te wercke sette’, d.w.z. ‘dyn evenkersten, die du sculdich bist te vergaderen in dyns heren scuere.’

‘Dander myle is dat men die sunde bitterlyc bewenen sal’, zooals Maria Magdalena deed, en de goede moordenaar.

‘Die derde myle van dese dachvaert is dattu ganselyc vergeven suls allen den genen die tegen u misdoen’. Wanneer de zondaar zijn vijanden moeilijk kan vergeven, moet hij bedenken, dat hij tegenover God meer misdaan heeft dan eenig ander mensch tegenover hemzelf. Ook is in het ‘dulden’ veel meer verdienste gelegen dan in het doen van goede werken. Om in den hemel te komen moet ieder mensch deze drie ‘dachvaerden’ afleggen; dat ligt opgesloten in de woorden: ‘en dael niet neder in egipten, mer ruste dy int lant, dat ic di wisen sel ende wees daer pelgriim. Ic sel mitti wesen ende di gebenedien.’ Met deze woorden van het incipit eindigt de mnl. vertaler zijn werk.

§ 2. De onderlinge verhouding der mnl. hss. ‘van den drien Dachvaerden.’

Alvorens over te gaan tot de verhouding tusschen genoemde mnl. hss. en de hss. van het C.B., zij hier eerst het volgende over de onderlinge verhouding van de hss., die ‘van den drien Dachvaerden’ bevatten, medegedeeld.

Bij vergelijking bleken bedoelde hss. geen tekstverschillen te vertoonen, die - althans voor ons doel - van belang zouden kunnen zijn. De hss. zijn nauw met elkaar verwant en berusten, voorzoover ik heb nagegaan, op éénzelfde bron. Hier volgen enkele voorbeelden.

Hs. 70 H 5, Den Haag. Hs. I G 5, Amsterdam.
En dael niet neder in Egypten, mer rust int lant, dat ic u wisen sel ende wes pelgrym aldaer. Ick sel mit di wesen ende di ghebenedien. Dit syn ons Heren woerden tot Ysaac den patriarke. Ysaack is alsoe En dale nyet neder in egypten meer rust in lant, dat ik dy wysen sel ende wes pelgrim aldaer. Ic sel mytti wesen ende dy ghebenedyen. Dyt syn ons heren woerde tot ysaac den patriarch. Ysaac is also wel te

[pagina 126]
[p. 126]

veel te segghen als een vroechde of als een blyscap. segghen als een vroechde of een blyscap.
 
Hs. 73 E 24, Den Haag. Hs. I G 5, Amsterdam.
Die sunde doet den mensche drie quade. Dierste dat die mensche ghebonden wort ter galgen der hellen te gaen; als S. Pauwels seit: dat loen der sunden, dats die doot; want also scier als die mensche sundicht, so is hy verordelt ter galgen der hellen ende heeft den bast om den hals; als David spreket: dien reep der sunden heeft my ombevangen. Die sonde doet den mensche drie quade. Dat eerste quaet is dat die mensche overmids den sonden verbonden wort ter galgen der hellen. Als S. Paulus seit, dat loen der sonden is die doet. Want also schier als die mensche doetlike gesondigt hevet, so is hi veroerdelt totter galgen der hellen ende hevet den bast om sinen hals; als David die propheet seit: die repen der sonden hebben my omme bevanghen.
Die ierste valsche voerspreke is onrechte scaemt; dat is dat hem een mensche scamet te seggen, dat hy hem niet en scaemde te doen. Want dat gevalt dicwyl, dat die sonder int begin van synre biechten van sceemten niet gespreken en can ende peynset in hem selven: alle dyne gebuere ende alle die di kennen, houden dy voer enen gueden mensche ende en vermoeden gheen quaet van dy. Hoe soudestu vermogen aldus quade dingen van di selven te spreken. Die eerste advocaet is onrechte scaemte. Want het gevallet, dat die sondaer in dat begiin siinre biechten van scaemten niet spreken en can ende penset in hem selven: alle diin gebuer ende alle die di kennen, houden di over enen goeden mensche ende en vermoeden gheen quaet in di. Hoe soutstu dat vermoegen, aldus quadelike dingen van di selven te seggen.

De exempelen van de mnl. hss. stemmen met elkaar overeen, een enkele uitzondering daargelaten, zooals het exempel van het varken in hs. 73 E 24 fol. 80a, hetwelk niet in hs. I G 5 voorkomt.

‘Alsoe maect oeck die oncuysheit vanden mensche een vercken.

[pagina 127]
[p. 127]

Al hadde een vercken enen guldenen rinc in syn oer hangen, het ginghe daer mede liggen inden slike of in een ander onreynicheit....’

Hetgeen in de volgende §§ betreffende hs. I G 5, Amsterdam (afgekort als: hs. A) zal medegedeeld worden, geldt dus ook voor de andere mnl. hss. die ‘van den drien Dachvaerden’ bevatten, aangezien ze blijkens het voorafgaande zeer nauw met elkaar verwant zijn.

§ 3. Hun verhouding tot De Tribus Dietis.

Wanneer wij de redactie van De Tribus Dietis, zooals Chambon ze heeft uitgegeven volgens de door hem genoemde hss. c, d en eGa naar voetnoot1), vergelijken met de redactie van de mnl. hss. van de Drie Dachvaerden, dan wijken deze o.a. in het begin aanmerkelijk van hun lat. bron af. De lat. paraphrasen van De Tribus Dietis, die in verschillende hss. bewaard zijn gebleven, wijken ook in het incipit van de mnl. vertaling af. Een dezer hss., no. 14883 van de Bibl. Nat. te Parijs, heeft echter verschillende exempelen gemeen met den mnl. tekst, die in de andere lat. hss. niet voorkomen. Doch het door Chambon genoemde hs. a (Parijs, Bibl. Nat. 16505 fol. 160 r. - 173 v.) heeft hetzelfde incipit als de mnl. hss.

Redactie C (hss. c, d, e), Chambon p. 35. Hs. a (Parijs, 16505), fol. 160 r. Hs. A (I G 15, Amsterdam) fol. 144r
Justus cor Suum tradidit ad vigilandum diluculo ad Dominum qui fecit illum. Unde clamat Apostolus: Hora est jam nos de sompno surgere; sed quidam differunt in tantum quod dies incalescit et calor solis acute apprehendit eos, vel preveniuntur. Ne descendes in Egyptum, sed quiesce in terra cum dixero tibi et peregrinare ibi eroque tecum et benedicam tibi. Verba sunt Domini ad Iaac, qui interpretatur risus vel gaudium. En dale nyet neder in egypten meer rust in lant, dat ik dy wysen sel ende wes pelgrim aldaer. Ic sel mytti wesen ende dy ghebenedyen Dyt sin ons heren woerde tot ysaac den patriarch. Ysaac is also vel te seggen als een vroechde of een blyscap.

[pagina 128]
[p. 128]

Ook in de exempelen blijkt de mnl. tekst het dichtst bij het Parijsche hs. a te staan, hoewel het lat. hs. 14883, dat in het incipit echter van het mnl. hs. A afwijkt, de exempelen van het lat. hs. a, die in de andere lat. hss. ontbreken, gemeen heeft met de mnl. hss., waarvan, zooals gezegd, hs. A als voorbeeld wordt genomen.

Hs. 14883. Hs. a (fol. 161 r.) Hs. A (fol. 171 r.)
Notandum quod per tria exempla apparet quod brevis est via haec. Primum exemplum tale est. Ecce quidam captus est in latrocinio ita manifesto, quod non potest negare; judicatus est, ligatus, oculis bandatis ducitur ad suspendium: obviat ei rex quaerens: Amice quo duceris? Quomodo est tibi?.... Ecce dicam quam brevis est haec via per tria exempla. Primum est tale. Ecce homo qui captus est in latrocinio manifesto; judicatus est, ducitur ad suspendium. Obviat ei rex, quaerens: Amice, quo duceris? Quomodo est tibi?. Die cortheit des weghes mogen wi merken bi drien exempelen. Dat erste is of een rechter to seide ende beloefde enen man, die ter galgen gewijst waer: Vrient hebbe alleen berouwe om dyn mysdaet ende laet dy leet wesen....

In beide lat. hss. volgt dan een kort gesprek tusschen den koning en den dief. Hs. A bekort hierin, zooals gedeeltelijk ook uit de vergelijking van het bovenstaande blijkt. Verder hebben het lat. hs. a en het mnl. hs. A de daaropvolgende exempelen ook met elkaar gemeen.

Hs. a. Hs. A.
Secundum exemplum est: ‘Ecce homo dives, qui omnia bona sua amisit; incidit enim in latrones et spoliatur omnibus bonis suis, factus pauper et nudus; obviat ei rex, dicens... Dat ander exempel is of en mensche berovet waer van alle sinen goede ende dan een groet here tot hem seide....

[pagina 129]
[p. 129]

Tercium exemplum est: Ecce clericus qui diu servivit uni episcopo, qui debebat ei providere in primo beneficio vacaturo; delinquit iste clericus et peccat in dominum suum, propter quod iratus est contra eum.... Dat derde exempel: hadde een clerc sinen here vertoernt, die hem die eerste open beneficie gheloeft hadde, ende mochte hi dan weder tot siinre vrienscap comen mittien dattet hem leet waer het soude hem licht wesen te doen....

Ook voor andere passages staat hs. A het dichtst bij het lat. hs. a. Zoo ontbreekt de volgende passage in de hss. van De Tribus Dietis:

Chambon p. 42, noot 2 (hs. a) Hs. A fol. 152 v.
Precipue hanc dietam scire debent illi, qui debent esse magistri aliorum, scilicet predicatores et curati; sine hac sciencia nihil valent, immo nocent.... Ende sonderlinghe siin dese schuldich te weten, die meesters ende predicaers ende prochipapen over ander lude willen wesen. Sondaer dese const syn alle ander consten niets waert..

Hs. A loopt parallel met hs. a voor een gedeelte, dat in de lat. hss. van De Tribus Dietis niet voorkomt, doch wel in de lat. hss. van De Consciencia.

Hs. a (cf. ook Chambon p. 24, 25). Hs. A fol. 15.
Multi multa sciunt et se ipsos nesciunt. Querunt Deum per exteriora et relinquunt interioria sua. Sed quid prosunt littere erudicionis Prisciani, Aristotelis, Yustiniani, Graciani, Galieni, Ypocratis et sic de aliis, in pellibus ovinis et caprinis nisi deleas de libro consciencie tue litteras mortis? Bernardus: veel lude kennen veel, mer hem selven en kennen si niet. Si soeken gode in den uuttersten dingen ende haer inreste laten si; alle die letteren der consten, die Prescianus ende Aristoteles ende Plato ende Galienes ende alle die philosophen, die in die scapes velle gescreven hebben en baten di niet, het en si dattu die letteren der doet uut den boeke diinre consciencien plaemste.
  (Hs. 73 E 24 fol. 79b.: - dattu die lettren der sonden uut plaens mit claerre biecht.)

[pagina 130]
[p. 130]

Zooals de mnl. tekst aangeeft, is deze passage inderdaad van S. Bernardus; cf. Migne, Patrologie latine CLXXXIV, p. 508. Hetzelfde geldt voor het volgende:

De Consciencia (en hs. a), Chambon p. 25. Hs. A fol. 152 v.
.... quia melior et laudabilior et sapientior es, si te ipsum cognoscas et in libro consciencie tue legere scias, quam si, te neglecto, cognosceres cursus siderum, fundamenta terrarum, vires herbarum, complexiones hominum.... enz. .... want kenstu di selven so bistu wiser ende beter ende lofeliker, dan oftu kenste den loep der sterren ende dat firmament (moet zijn: fundament) der eerden ende die cracht der crude ende die complexien der lude....

Besluit. Uit het voorafgaande volgt, dat de mnl. hss., die ‘Van den drien Dachvaerden’ bevatten, het lat. hs. a (Parijs, Bibl. Nat. 16505) hebben gevolgd, blijkens het incipit en blijkens de parallelplaatsen, welke òf in de andere hss. van De Tribus Dietis ontbreken òf slechts in de hss. van De Consciencia voorkomen. Tusschen den mnl. tekst en het lat. hs. a bestaan echter nog de volgende verschillen. 1o. Enkele passages zijn in het mnl. weggelaten, zoo b.v. die, welke aldus begint (Chambon p. 47): Sed notandum quod Diabolus.... et sic liberabitur in curia Misericordie (Chambon, p. 48).

2o. Na het exempel van den leerling, die zijn meester ‘eert.... ende minnet.... sonderlinghe wanner hi hem goede lessen leset’ (Chambon, p. 59), nemen de mnl. hss. een andere wending. Het slot ‘Van den drien Dachvaerden’ (hs. A fol. 171 r.-173 r.) verschilt van het lat. hs. a en van de andere lat. hss. De mnl. teksten bevatten nl. nog een passage over de drie graden van ‘liden’; van dit laatste gedeelte is De Tribus Dietis dus niet als bron te beschouwen.

Hs. A (evenals b.v. hs. 73 E 24, Den Haag) eindigt met de woorden, waarmee het begon - en ook hier wijkt het dus af van het lat. origineel.

(fol. 173 r.) ‘ende dael niet neder in egipten, mer ruste dy int lant, dat ic di wisen sel ende wees daer pelgrim. Ic sel mitti wesen ende di gebenedien, welker benedictie u ende my gonne die vader, die soen ende die heilige gheest.’

[pagina 131]
[p. 131]

Wat de wijze van vertalen betreft, zij ten slotte nog opgemerkt, dat deze vrij nauwkeurig is; de mnl. redactie bekort, door het samenvoegen van zinnen en het weglaten van lat. citaten. Bovendien heeft de vertaler verscheidene exempelen met eigen woorden omschreven.

§ 4. De verhouding van De Drie Dachvaerden tot de mnl. hss. van het Cancellierboeck en hun beider verhouding tot De Tribus Dietis.

Bij een vergelijking van hs. A met den mnl. tekst van het C.B. zien we, dat zij in de gedeelten, die aan De Tribus Dietis ontleend zijn, in redactie van elkaar verschillen.

De Tribus Dietis. Hs. A. Hs. H.
Primum malum est quod obligat hominem ad mortem, sive suspendium Inferni. Unde Apostolus: Stipendia peccati mors; unde peccator jam est in porta Inferni. Ps.: Appropinquaverit usque ad portas mortis, nec distat plus quam per spacium duorum digitorum; quia, si de gula sua ad mensuram duorum digitorum scinderetur, in momento fieret in Inferno descensus. Juxta illud ducunt in bonis diebus suis, et in puncto ad Infernum descendunt.. Sapiens: Funiculis Die sonde doet den mensche drie quade. Dat eerste quaet is, dat die mensche overmids den sonden verbonden wort ter galgen der hellen. Als S. Paulus seit: dat loen der sonden is die doet. Want also schier als die mensche doetlike gesondiget hevet, so is hi veroerdelt totter galgen der hellen ende hevet den bast om sinen hals. Als David, die prophete seit: die repen der sonden hebben my omme bevanghen. Salomon seit oec: een yeghelic is omghestrict mitten repen synre sonden Ten eersten moet der sunder hebben smerteliken rouwe, dat hy overmits synre sunden hem heeft verbonden tot den eweliken pynen der hellen; want sint Paulus spriect: dat loen der sunden is die ewighe doet. - lat. cit. - Alsoe schier als der mensche duet wetentlike doetsunde, soe is hy voer die poert der hellen ende der eweliker doet. Psalmus: appropinquaverunt usque ad portas mortis. Dan heeft die sunder dat seyl om syn kele, gelyc eynen dief, die mitter pro-

[pagina 132]
[p. 132]

peccatorum suorum unusquisque constringetur. Item Ps.: Funes peccatorum circumplexi sunt me. ende dese syn also sterc, dat se geen mensche breken mach. vantsen of mit der dieften is bevaen ende den men leyt ter galgenwart.
  S. Augustinus sprect in den boec siinre bichten Ic was ghebonden niet met enighen vremden yser, meer mit mynen yseren wille, die myn gemoede gevangen hielt....  

Uit het voorafgaande volgt, dat de beide mnl. bewerkingen van De Tribus Dietis ieder hun verschillende redactie hebben. De hss. ‘Van den drien Dachvaerden’ staan in zooverre dichter bij het origineel, dat zij meer lat. citaten van hun bron hebben overgenomen dan de hss. van het C.B. Daarbij voegen ze er soms nog een bij, blijkens het bovenstaand dictum van Augustinus, dat niet in De Tribus Dietis voorkomt.

De Tribus Dietis (Chambon p. 39). Hs. H fol. 18 r. Hs. A fol. 149 v.
Tercium malum ex peccato proveniens est ira et offensa Dei. Odit enim Dominus peccatum tanquam inimicum mortalem, quod ipsum Christum occidit, et in tantum odit peccatum quod primos angelos, propter peccatum, dejecit in Infernum.... Ten derden male moet die sunder hebben smerteliken rouwe ende groet, dat hy overmids synre sunden heeft verbolghen ende verwarcht onsen here god. Onse here haet die sunden, als een duet synen viant, want die sunden soe boese ende soe swaer syn, dat hy aen den cruce sterven moest om onse sunden. Sunden deden den eersten Dat derde quaet dat die sonde den mensche doet dat is, dat hi vallet in der gramscap goods. Ende in dese derde mile gaet men aldus voert; hebstu ghedient enen groeten biscop, dat is cristo onsen here, die groete beneficien te geven hevet. Als S. Paulus seit: Cristus is bestaende een bisschop der toecomender goede ende hem is open

[pagina 133]
[p. 133]

  enghel vallen uut hemelryc in den gront der hellen.... een groete proeven ende een grote werdicheit....

Uit deze parallelplaats blijkt, dat H, als representant van de hss. van het C.B., dichter staat bij De Tribus Dietis dan hs. A, dat hier een invoeging heeft. Het voorafgaande samenvattende mogen we dus besluiten, dat de tekst van het C.B., die in jongere hss. is overgeleverd dan de vertaling van De Tribus Dietis (hs. A is uit de 1e helft der 15e eeuw; hs. 73 E 24, Den Haag, werd beëindigd in 1455 (cf. fol. 101), althans voor wat het gedeelte betreft, waarvan Van den drien Dachvaerden deel uitmaakt), onafhankelijk is van de mnl. hss., die alleen bedoeld tractaat van Rob. de Sorbon bevatten.

1o. Zooals uit hfdst. II blijkt is De Tribus Dietis in de hss. van het C.B. op een bijzondere wijze met De Consciencia verbonden.

2o. De hss. die het C.B. bevatten en de hss., die een afzonderlijke vertaling zijn van De Tribus Dietis verschillen verder nog van elkaar door a) andere zinswendingen en constructies, b) andere invoegingen en verkortingen; c) Hs. A heeft meer dicta dan H. d). Bovendien is beider begin en slot geheel verschillend.

Onze conclusie luidt dus, dat de beide groepen van hss. elkaar niet beïnvloed hebben.

C. De Inhoud van het Cancellierboeck.

Wanneer wij het Cancellierboeck een biechtboek noemen, dan is dit niet in de eerste plaats op grond van de twee tractaten van Rob. de Sorbon, die erin zijn opgenomen. De Consciencia en De Tribus Dietis, die handelen over het laatste oordeel en over den weg naar den hemel, bevatten geen zondengroepeeringen, die bij voorkeur den inhoud van biechtboeken uitmaken en volgens welke 's menschen gedragingen gerangschikt en beoordeeld worden. Het is het middengedeelte van het C.B., dat de 10 geboden, de 7 hoofdzonden en de 7 werken van barmhartigheid bevat, hetwelk het C.B. vooral tot een biechtboek stempelt.

De naam Cancellierboeck is ontleend aan de vergelijking van

[pagina 134]
[p. 134]

Christus, als Cancellier bij het laatste Oordeel, met den Cancellier der Parijsche Universiteit. Zooals Rob. de Sorbon in zijn tractaat schrijft, zal iedereen bij het laatste Oordeel ondervraagd worden in het liber Consciencie. De vergelijking van het geweten met een boek, waarin men zal ondervraagd worden, komt reeds bij Bernardus voorGa naar voetnoot1). De mensch, die examens moet afleggen in dit liber Consciencie, is te vergelijken met den student der Universiteit, die ‘oerlof begheert’, d.w.z. die door een laatste examen zijn ‘licencia legendi’ tracht te verkrijgenGa naar voetnoot2). Het zou zeer dwaas zijn, wanneer deze juist dat boek niet las, waarin hij wist, dat hij door den Cancellier zou worden ondervraagd. Nog veel dwazer is de mensch, die zijn geweten vergeet te onderzoeken, zoodat hij er niet over zal weten te antwoorden tegenover ‘den groeten Cancellier van hemelryck.’ In hoeveel gunstiger omstandigheden bevindt zich niet de student, die, als hij bij de ondervraging niet zou weten te antwoorden, na een jaar mag terugkeeren, terwijl dit den mensch bij het laatste Oordeel niet mogelijk is. Bovendien kan de eerste door giften of diensten het uitgesproken oordeel ongedaan makenGa naar voetnoot3). (Chambon p. 5: Preterea, data sentencia revocatur aliquando per preces aliquorum, vel per dona.... enz.)

Wanneer den student ‘oerlof ontsegt’ wordt, weten dit slechts vijf of zes examinatorenGa naar voetnoot4), doch bij het laatste Oordeel wordt

[pagina 135]
[p. 135]

de zondaar ten aanschouwe van allen geweigerd en met ijzeren roeden naar de hel geslagen. De Parijsche Cancellier dwingt niemand examen af te leggen, want de studenten kunnen zulks doen, wanneer zij willen, maar bij het laatste Oordeel is uitstel van ondervraging onmogelijk.

Ook volstaat het, wanneer de student 5 of 6 vragen goed beantwoordt; bij het laatste Oordeel moet men van al zijn daden en woorden, ja zelfs van het zwijgen, rekenschap afleggen. In De Consciencia wordt dan verder uitgeweid over de drie soorten van zwijgen; dit wordt in het C.B. overgenomen. Ook ondervraagt de Cancellier te Parijs niet altijd ‘in propria persona’, maar hij laat het soms door anderen doen. Hoe geheel anders zal dat zijn op den Oordeelsdag, wanneer de menschen zullen verschrikt zijn voor Gods toorn. Dwaas zijn daarom zij ‘die voel meer micken te studeren in menigherhande ghenuechten ende onlede van eertryc’; hiervan worden verschillende voorbeelden gegeven.

Dit vormt het 1e cap. (in hs. H), waarvan de titel aangeeft, dat het handelt over de manier, waarop de zondaar zijn geweten onderzoeken zal.

‘Van den rouwe om die sunden’ is het 2e cap. De mensch moet weten, waar hij het liber Consciencie moet lezen. Dit moet hij doen in de biecht. Doch alvorens de schrijver hier verder over uitweidt, zegt hij, dat daarvoor noodig is een goed berouw; hiermee gaat hij over tot De Tribus Dietis. Het verband met het voorafgaande wordt hierdoor echter niet verbroken en de compilator heeft een logische volgorde betracht.

De zondaar moet berouw hebben, dat hij 1o. de straffen der hel verdiend, 2o. ‘die ewelike glorie van hemelryc’ verbeurd en 3o. God door zijn zonden vertoornd heeft. ‘Dese drierhande rouwe’ is noodig om ‘te ontdoen den boeck der consciencien.’

In het 3e cap. betoogt de schrijver, dat men dikwijls biechten moet; hiermee gaat de compilator weer terug tot De Consciencia.

Zooals een ‘clerc’ te Parijs geen goed student is, die slechts twee keer in de week naar de lessen gaat, zoo is hij een nog veel slechter ‘scolier’, die slechts eenmaal in het jaar gaat biechten. Wanneer een ‘clerc’, die slechts een enkele maal ‘overloepende

[pagina 136]
[p. 136]

of haestighe lessen’Ga naar voetnoot1) gevolgd heeft, gevangen genomen wordt, wordt hij herkend, noch bevrijdGa naar voetnoot2) door een ‘meyster’ te Parijs. Zoo zijn er ook veel lieden, die het ‘boeck der consciencien’ slechts vluchtig inkijken ‘mit haestighen ende ruekelosen overloepen’. Zij zullen niet verlost worden van den ‘proost der hellen’. Veel menschen kennen verschillende ‘consten’, maar zichzelf kennen zij niet.

Wanneer een ‘clerc’ zoo weet te antwoorden, ‘dat die meyster van groeten naem swygen moet’, is dit voor den student zeer eervol; hij, die ijverig studeert in het ‘liber Consciencie’, zal daarom ook goed weten te antwoorden voor den grooten Cancellier. Die te Parijs examen moet afleggen en slechts bij een weinig befaamd meester lessen zou volgen, is wel zeer dwaas. Nog veel dwazer zijn zij, die ‘eynen onconstighen confessoer, die van den selven onghemaec siec is’, als zij zijn, verkiezen boven een wijzen biechtvader. Judas heeft ook zoo gehandeld, door zich schuldig te bekennen tegenover Joden en Farizeeën. Hoe kan een ‘clerc’ een goed student zijn (in den mnl. tekst staat: ‘een goet meyster’; doch de bron zegt te recht: ‘nota quod vix potest esse bonus clericus, qui....’), die slechts bij één meester de lessen gevolgd heeft; dit is ook het geval met den biechteling, die slechts pleegt te biechten bij één priester, dien hij dan vaak slechts heel weinig kent. Hij moet zich niet door angst laten weerhouden.

Hiermee gaat het C.B. weer over tot De Tribus Dietis. Ook hier is deze overgang gemotiveerd en komt de compilator bijna als vanzelf tot deze kwestie.

Waarom moet de biechteling zoo bevreesd zijn, als hij weet, dat ‘nye schryn noch ander vat alsoe vast besloten en was, als syn (= confessoer) mont’? De zondaar moet zich niet schamen

[pagina 137]
[p. 137]

voor zijn biechtvader, die hem na de zondenbelijdenis des te meer zal liefhebben.

In het 5e cap. wordt medegedeeld ‘wat totter rechter biechten behoert’. Zij moet zijn ‘gheheel’, niet ‘somme ghesacht ende somme achterghelaten’, ‘willens niet bedwonghen’ en ‘ghetrouwe, dat is dat die mensche betrouwen sal.’ (De Tribus Dietis).

De biechteling moet met de juiste woorden zijn zondenbelijdenis inleiden en beginnen met zich voor God schuldig te bekennen.

Daarna wordt in de cap. VI, VII en VIII uiteengezet, welke zonden men in het liber Consciencie moet lezen. Daar de 10 geboden en 7 hoofdzonden van verschillende biechtboeken vergelijkenderwijze in het 2e hfdst. van Jacobs' Diss. besproken worden, hoeven we er hier niet nader op in te gaanGa naar voetnoot1). In het laatste en 9e cap. krijgen we een uiteenzetting van de manier, waarop de zondaar ‘die sunden beteren sal ende ghenoech doen.’

Dit is de 3e ‘dachvaerde’ van De Tribus Dietis. Een manier waarop men voldoening kan geven, bestaat hierin ‘sunden in anderen luden te letten.... ende sunderen te bekeren’, vooral wanneer men zijn medemenschen ‘heeft ghetoghen tot sunden’. De biechtvaders moeten bij het geven van penitentie rekening houden met den aard der zonde: een biechteling, die gestolen heeft, kan eerst geabsolveerd worden, wanneer hij beloofd heeft het gestolene terug te geven. Ook moet de zondaar de zielen, die hij van God heeft weggetrokken, tot Hem trachten terug te brengen. Verschillende exempelen worden van De Tribus Dietis overgenomen, om te bewijzen, dat dit alles noodzakelijk en niet zoo moeilijk is. Wanneer de biechteling bedenkingen maakt, dat hij tot uitboeting van zijn zonden lang in het vagevuur zal moeten blijven, wordt hem het exempel voorgehouden van ‘den man die voel coerns is ghewassen ende als der oechste komt’, veel werklieden aanwerft om hem te helpen. Zoo zal de zondaar de hulp van andere christenen vragen. Zulks kan op drie manieren geschieden: nl. door zijn medemenschen tot de deugd op te wekken, 2o. de gebeden van anderen te vragen en 3o. de deugd in andere menschen te ‘beminnen’ uit liefde tot God. Wachten wij tot den winter ‘dats als die doet comt....

[pagina 138]
[p. 138]

soe sullen wy niet hebben dan die doet, beide hier ende ginder in der hellen, in die ewighe pijn.’

‘.... Der ander wech van ghenoech te doen ende te beteren die sunden’, bestaat hierin, dat wij degenen vergeven, die ons misdaan hebben, gedachtig het Evangeliewoord: ‘Dimittite et dimittemini.’ Wanneer de zondaar hiertegen bezwaren heeft, doordat hij moeilijk zijn vijanden, die hem zwaar misdaan hebben, kan vergeven, moet hij bedenken ‘dat eyn yeghelic sonder ghetal ende sonder ghelyc meer mysdaen heeft teghen onsen here dan einich mach misdoen teghen eynen anderen.’

Wanneer men zijn zonden wil beteren en men bespot wordt: ‘hy is reynaert een munnic ghemaect’, moet men dit alles verdragen om zijn zondenschuld uit te boeten.

De derde manier van voldoening is ‘mennigherhande’. ‘Dat eerste is bitter rouwe van den sunden.’

Die ander manier.... ‘dats te magheren den lichaem’. De mnl. tekst heeft verschillende voorbeelden van personen (deze vbb. komen in De Tribus Dietis niet voor), die door vasten groote gunsten van God hebben ontvangen. ‘Die derde manier van desen derden weghe die sunden hier te beteren ende den veghevuer tontghaen, dat is ynnich ghebet’, vooral wanneer dat gebed ‘gheschoert’ wordt met tranen. Zij, die niet vermurwd kunnen worden, moeten het lijden van Christus overdenken.

‘Die vierde manier’ is aalmoezen te geven.

Het Cancellierboeck eindigt met de bede, dat God de menschen de genade moge geven, om ‘wyslick.... te studeren.... int boeck der consciencien.... dat wy nae dit corte leven moeten van den hoghen Cancellier Jhesu Cristo oerlof hebben te lesen mitten salighen int boeck des ewich levens’.

 

Een laatste opmerking nog over de volgorde van deze mnl. compilatie. In De ConscienciaGa naar voetnoot1) komt een aanwijzing voor, die niet in den mnl. tekst te vinden is. Het liber Consciencie wordt verdeeld in drie deelen:

1o. proemium dicitur contricio; 2o. confessio, cujus sunt XXIV libri, secundum distinctionem preceptorum contra que forte peccavit et ad que quilibet Christianus obligatur; similiter VII peccata mortalia et VII opera misericordie.... 3o. recapitu-

[pagina 139]
[p. 139]

lacio.... sic satisfaciens finaliter debet commendare memorie peccata sua et pro illis debet satisfacere.’

De volgorde nu, in de lat. tekst opgenoemd, is grootendeels hetzelfde als in het C.B. Het is daarom niet zoo onwaarschijnlijk, dat deze woorden voor den compilator een aanwijzing zijn geweest voor het samenstellen van zijn werk; afgezien dan van de mogelijkheid, dat andere biechtboeken hierin als voorbeeld zouden hebben kunnen gediend.

Dat, ten slotte, de mnl. tekst niet een vertaling is van een lat. werk, dat door Rob. de Sorbon zelf is gecompileerd, meenen we uit hfdst. II, §§ 2-5 te mogen besluiten; bovendien zijn ons geen hss. bekend, die een dergelijke lat. compilatie bevatten, terwijl de paraphrasen, in hfdst. II, § 4 nader behandeld, niet van dien aard zijn, dat Rob. de Sorbon als de maker ervan te beschouwen is.

De compilatie, zooals deze in onzen mnl. tekst is overgeleverd, is dus van jongere hand, doch de meest karakteristieke gedeelten, nl. De Consciencia en De Tribus, zijn het werk van Rob. de Sorbon, terwijl de compilator misschien ook voor de rangschikking der ingevoegde tractaten over de zonden bij genoemden schrijver is te rade gegaan.

Wijze van uitgave.

Als teksths. wordt hier H genomen. Dit is het oudste en meest nauwkeurige. Het staat om redenen, die in het voorafgaande uiteengezet zijn, dichter bij de mnl. vertaling (X) van de (lat.) compilatie dan b.v. hs. W, waarvan de uitbreidingen van jongeren datum zijn.

De tekst is, behoudens de volgende wijzigingen, diplomatisch weergegeven.

1o. Klaarblijkelijke verschrijvingen en corrupte plaatsen worden in den tekst verbeterd, door [ ] aangegeven en - met uitzondering van de corrupte lat. citaten - in de voetnota's opgegeven. Dit hs. heeft overigens weinig foutieve lezingen, met uitzondering van de lat. citaten.

2o. De interpunctie is gemoderniseerd en de eigennamen worden met hoofdletter geschreven.

3o. De afkortingen zijn opgelost.

[pagina 140]
[p. 140]

4o. Woorden op ratuur worden slechts aan den voet der blz. vermeld. De varianten der andere hss., die uiteraard in een prozawerk als het Cancellierboeck vrij talrijk zijn, worden slechts vermeld, wanneer zij in beteekenis verschillen van de desbetreffende plaatsen in hs. H. Overigens zij voor de varianten van grooteren omvang verwezen naar hfdst. II. De dialectische en woordgeographische verschillen, in hfdst. III meer uitvoerig besproken, worden slechts bij uitzondering opgegeven; de talrijke varianten van W blijven buiten beschouwing.

Tenslotte, daar de tekst van het C.B. verder geen moeilijkheden biedt of onduidelijke plaatsen bevat, meende ik me, onder verwijzing naar de algemeene hulpmiddelen als Mnl. Wrdb. e.d., tot slechts enkele verklarende aanteekeningen (aan den voet der blz.) te mogen beperken.

voetnoot1)
J. Acquoy, Het Klooster Windesdeim en zijn invloed.
voetnoot2)
Door soldaten van den bisschop van Luik, Jan van Horn.
voetnoot3)
M. Wolters, Notice hist. sur la ville de Maeseyck, p. 57 vlg., Gand 1855.
voetnoot4)
W. de Vreese, De Hss. van Jan van Ruusbroeck Dl. I, p. 221.
voetnoot1)
Hierop werd mijn aandacht gevestigd door Prof. De Vreese.
voetnoot1)
Over het Beggaardenklooster te Maastricht, zie van Geusau: Public. de Limbourg t. 31 (1894), 41-43.
voetnoot2)
De namen van ‘clerici Begardi’, zijn, voor zoover mogelijk, vermeld in: De Maasgouw (1914), p. 78, door P. Doppler.
Hierbij wordt genoemd een zekere Johannes de Emmerick, met het jaartal 1469. Dit is wellicht dezelfde als voornoemde schrijver.
voetnoot1)
Hs. I F 7 van de Universiteitsbibl. te Utrecht (vroeger Amsterdam) bevat een biechtspiegel onder den titel: Dat Spieghel der biechten. (fol. 34 r. - 68 v.) Dit tractaat is echter niet verwant met hs. W of met een andere redactie van het C.B. Wel constateerde ik verwantschap van hs. I F 7, met een Brusselsch hs. van het Tondalus Vis. (zie: Verdeyen, Endepols, Dl. I, p. 138 vlg.), dat ook tot titel draagt: Dat Biechtboek. (fol. 192 r. - 247 v.).
voetnoot1)
A. Goovaerts, Bulletin du cercle archéol., litt. et artist. de Malines t. III (1892), 205 vlg.
voetnoot1)
Zie verder: W. de Vreese, De Hss. van Jan van Ruusbroec's Werken, hs. Tt.
voetnoot1)
Holtrop, Catal. Librorum saeculo XV impressorum, Bibl. Regia Hagana p. 480, nr. 860.

voetnoot1)
Chambon, a.w. Introd. XXI en p. 35 vlg.

voetnoot1)
Migne, Patrologie latine, CLXXXV, 520.
voetnoot2)
H. Rashdall, The Universities in the Middle Ages, Vol. I, p. 448: ‘When he (student) had completed five or six years of study from his Matriculation, had “heard” all the books prescribed by the Faculty and had attained the age of twenty, he was free to present himself for the Chancellor's Examination.’
Dit examen bestond uit verschillende gedeelten: n.l. een examen ‘in communibus’ (waaronder de Kanselier), een examen voor de ‘temptatores in cameris’ of ‘in propriis’ en ten slotte de collatio, die vaak onmiddellijk aan het verleenen van het licenciaat voorafging.
Dit alles geldt mutatis mutandis voor andere faculteiten dan de theologische, terwijl b.v. Bologna en Oxford ook in andere opzichten verschilden.
voetnoot3)
Na het examen waren bijzondere feestelijkheden, vaak met dans en zang, en waarbij gebak en wijn werden geserveerd. Kanselier en examinatoren kregen hiervan ook hun deel.
Cf. Chartul. Univ. Paris, T. II, App. p. 683 van Denifle en Chatelain, (als Dl. II van Denifle's Die Entstehung der Universitäten des Mittelalters), waarin aan de hand van authentieke stukken zulks wordt aangetoond.
voetnoot4)
Ch. Haskins, American Historical Review, 1904, p. 1-28, citeert o.a. uit De Consciencia, om een vluchtige schets te geven van ‘The University of Paris in the sermons of the thirteenth century.’
Ch. Haskins, The Rise of the Universities (New York 1924) geeft p. 54 een en ander over de examens aan de middeleeuwsche Universiteit. Dit werkje is vrij beknopt en bijna als resumé te beschouwen van het degelijke, groote werk van H. Rashdall. (3 bdn.)
voetnoot1)
H. Rashdall, a.w. Vol. I, p. 209 en p. 426, 427:
‘The distinction between them (i.e. ordinary and extraordinary or cursory lectures) was namely one of time: the ordinary lectures were those delivered by Masters during certain hours of the morning or “legible” days; .... and always for the authorised teachers of the Faculty: extraordinary or cursory lectures might be delivered (except on certain holidays) at any time at which no ordinary lectures were going on, by either Master or Bachelor.’
voetnoot2)
De jurisdictie der Parijsche Universiteit berustte bij 1o. het Bisschoppelijk Hof. 2o. ‘The châtelet as the Court of the Provost of Paris’ (H. Rashdall, a.w. p. 411); deze behandelde de civiele processen en 3o. Gedelegeerden van den Apostolischen Stoel voor bijzondere gevallen.
voetnoot1)
Cf. ook J. Daniels, Tschr. 22, p. 45 vlg.: ‘Bijdrage tot de mnl. gebodenliteratuur’; hierin worden plaatsen van het C.B. vergeleken met gedeelten uit een hs., dat o.a. een verhandeling over de 10 geboden bevat.
voetnoot1)
In Chambon's uitgave, p. 32 en 33.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken