Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend (1844)

Informatie terzijde

Titelpagina van Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend
Afbeelding van Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleendToon afbeelding van titelpagina van Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.44 MB)

Scans (23.91 MB)

XML (1.45 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

verzameld werk
woordenboek / lexicon


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk en het landleven ontleend

(1844)–J.P. Sprenger van Eijk–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina I]
[p. I]

Register der spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, van de Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend, die behandeld zijn.

  Bladz.
Alle havens (ook wel heiningen) schutten den wind 81
[Alle] beetjes helpen, alle vragtjes ligten 120
Als de bruid is in de schuit, dan zijn de beloften uit 123
[Als] het diep verloopt, dan verzet men de bakens 58
[Als het] in de kajuit regent, dan druipt het in de hut 87
[Als het] maar een halven wind wil zeilen 164
[Als het] zeil scheurt, heeft het een gat [164]
[Als] kok en bottelier zamen kijven, dan hoort men waar de boter gebleven is 92
Berg uw plunje 111
Booi is kapitein (bij verkorting kaptein) 63
Bij den wal langs, of langs het walletje heen 148
Daar is geen touw aan te beleggen 136
[Daar is] een kink in den kabel 87
[Daar is] veel over stuur 134
[Daar is] een kaper op de kust 89
[Daar] komen zoo groote schepen aan als er afvaren 120
Daar komt een luchtje 153
[Daar] men voor scheep komt, moet men voor varen 120

[pagina II]
[p. II]

  Bladz.
Daar moeten geen twee groote masten op een schip zijn 102
[Daar] verdrinken er meer in een wijnglas dan in de zee 158
Dat is een driedekker 72
[Dat is een] klouwer, een wakkere klouwer 91
[Dat is een] kabel op zolder 87
[Dat] pronkt als een vlag op een modderschuit of praam 146
De Admiraal heeft geschoten 49
[De] baken komen uit 57
[De] beste stuurlui staan aan wal 134
[De] bezem op den mast, om de zee schoon te vegen 103
[De] denkbeelden en woorden stroomen hem toe 132
[De] derde streng maakt den kabel 86
[De] een staat aan den helmstok, de andere aan den boeg 82
[De] oude schepen blijven aan land of wal 120
[De] plecht is van het schip 110
[De] wijn en de vrouwen zijn gevaarlijke klippen 91
[De] zaak wil niet vlotten 148
[De] zee is zonder water 155
[De] zee maakt gedwee 158
Die den kok bedilt, moet het rookgat uit 91
[Die] lieden worden zeer gepraamd 112
Des avonds rood, ’s morgens goed weer aan boord 67
Een glaasje op de valreep 140
[Een] goed Zeeman valt wel over boord, of, zeilt wel eens tegen een paal, of, word wel eens nat 159
[Een] mal zeeschip van een wijf 161
[Een] man over boord, een eter te minder 67
[Een] schip (of ook wel een wrak) op strand, is een baak of baken op zee 56

[pagina III]
[p. III]

  Bladz.
Een vrouwenhaar trekt meer aan dan een marszeil 164
[Een] zee van jammeren overdekte hem 154
Eerst in de boot, keur van riemen 69
Er is geen schuit zoo digt, of, er komt ligt een lek in 123
Ga niet scheep zonder beschuit 119
[Ga] uit mijn schuit, gij bederft de vracht 123
Groot schip, groot water 118
Gij moet aan dat lijntje niet trekken 101
Het anker der hoop is enz. 51
[Het anker] is doorgegaan 52
[Het] doet er weinig toe, al krijgt het waterschip een gat meer 150
[Het] gaat hem voor den wind, of ook wel voor wind en tij 150
[Het] hoofd is het roer van het schip 117
[Het] is een brander, houd af! 70
[Het is] er holtertopa 83
[Het is] een diep gaand schip 118
[Het is een] ongemakkelijk zeeschip 160
[Het is een] schip, waar men de hand aan moet houden 119
[Het is] kwalijk met hem gevaren 142
[Het is] tusschen kaai en schip gevallen 119
[Het is] van stapel geloopen 131
[Het is] doodstroom 133
[Het is] dood tij 138
[Het is] een mannetje om in een praam te zetten 112
[Het is] zijn voorland 148
[Het is] koel op zee 154
[Het] kan beter van een schip dan van een schuit 122
[Het] loopt de spijgaten uit 129
[Het] moet er onder of over 105

[pagina IV]
[p. IV]

  Bladz.
Het moet over dien boeg gaan 62
[Het moet] er op of onder 106
[Het] raakt kant noch wal 88
[Het] roer ligt er naar 116
[Het] schip moet op de helling 119
[Het schip] is gebleven met man en muis 120
[Het] tij wacht naar niemand 138
[Het] was daar sobere kompanje 93
[Het was daar] een beroerde zee 154
[Het] wel afloopen van het scheepje 122
[Het] welvaren van dezen huize 144
[Het] zeegat of armoede is hun voorland 148
[Het] ziet er uit, als of men in een kombuis komt 93
[Het] zit er niet dieper, zeide de loods, en hij peilde grond 99
Hier liggen wij met de zeilen voor den mast 164
Hoe vaart gij? 140
Hooge masten vangen veel wind 103
Houd uw roer regt 116
Hij begint aftetakelen 136
[Hij] bereikt de haven zijner begeerte 81
[Hij] bewimpelt het en - hij spreekt onbewimpeld 60
[Hij] bindt een reefje in 113
[Hij] doet het met een druil 73
[Hij doet] een noodschoot 127
[Hij] draait of legt bij 71
[Hij] dringt hem uit zijn eigen vaarwater 139
[Hij] drijft over stuur 134
[Hij] durft niet van land steken 96
[Hij] gaat onder zeil 162
[Hij gaat] er zeil op maken [162]
[Hij gaat] met de laatste schepen onder zeil [162]

[pagina V]
[p. V]

  Bladz.
Hij gaat regt door zee 156
[Hij gaat] peper halen - of om peper uit 107
[Hij gaat] met hem diep in zee 155
[Hij] geeft hem de volle laag 95
[Hij geeft] op als de zee 155
[Hij geeft] een schoot onder water 127
[Hij] gelijkt de ankers, die altijd in het water zijn, en nooit leeren zwemmen 53
[Hij] geraakt in de branding 71
[Hij] haalt zijn zeil in top 162
[Hij haalt] te veel want over hoop 149
[Hij haalt] de riemen binnen 115
[Hij] heeft het bezeild 61
[Hij heeft] den aap beet 107
[Hij heeft] de lading scheep 97
[Hij heeft] een hoofd als een boei 63
[Hij heeft] veel over boord gevaren 65
[Hij heeft] het anker achter de kat gezet 53
[Hij heeft] de fok opgezet 77
[Hij heeft] zijn grond gepeild 109
[Hij heeft] schoon schip gemaakt 121
[Hij heeft] zijne scheepjes (ook wel schaapjes en koetjes) op het drooge 122
[Hij heeft] het op stapel gezet 131
[Hij heeft] hem deerlijk toegetakeld 136
[Hij heeft] streken op zijn kompas 95
[Hij heeft] de kooi lek gevaren 145
[Hij heeft] een zee van geld 155
[Hij heeft] het zeiltje gestreken 164
[Hij heeft] zeevoeten 161
[Hij] helpt hem in den grond 78
[Hij] houdt zich aan hooger boord 68
[Hij houdt] het met pompen boven 111

[pagina VI]
[p. VI]

Hij houdt het roer 116
[Hij houdt het roer] vast [116]
[Hij houdt] zijn roer regt [116]
[Hij houdt] het roer in het water [116]
[Hij houdt] zich als of hij gek was, en laat zijn schuitje vol loopen 123
[Hij houdt] de regte streek 131
[Hij houdt] oog in 't zeil 162
[Hij] is ons eenig plechtanker 51
[Hij is] zoo vet als een Spaansch anker of als een ankerstok 55
[Hij is] een mannetje om in een praam te zetten 112
[Hij is] het hoekje te boven 61
[Hij is] een ballast (ook wel een onnutte ballast) 59
[Hij is] weer aan hooger boord 65
[Hij is] op een vreemde haven geweest 82
[Hij is] al in Jaffa 85
[Hij is] gekielhaald 90
[Hij is] een goede (ook wel bevaren) loods 98
[Hij is] uit de lijk geslagen 100
[Hij is] een regte pekbroek 109
[Hij is] een zetschipper 124
[Hij is] een goed stuurman op zee 134
[Hij is] schipper en stuurman tevens 125
[Hij is] van de plecht gerold 110
[Hij is] van zijn streek 132
[Hij is] weêr op zijn streek gekomen [132]
[Hij is] het stuur kwijt 133
[Hij is] wonderlijk toegetakeld 136
[Hij is] de tramontane kwijt 137
[Hij is] al grooter zee overgevaren 142
[Hij is] aan hooger of lager wal 149
[Hij is] door den wind 151

[pagina VII]
[p. VII]

  Bladz.
Hij is den wind kwijt 152
[Hij is] een grondelooze zee 155
[Hij is] stijf onder het zeil 163
[Hij] klampt mij aan boord 90
[Hij] komt met de naschepen 121
[Hij komt] al in mijn schuitje 123
[Hij komt] in behouden haven 81
[Hij komt] met een opgestoken zeil 163
[Hij] kroop in het kabelgat 87
[Hij] krijgt hem in zijn boot 68
[Hij krijgt] een ligter aan boord 97
[Hij] laat er zijn anker vallen 51
[Hij laat] het maar drijven, ook wel vlotten en drijven, of op Gods genade drijven 74
[Hij] laat hem op zijn eigene wieken drijven [74]
[Hij laat] alles in het riet loopen, of stuurt alles in het riet 115
[Hij laat] zich door den stroom medeslepen 132
[Hij laat] zijn tij verloopen 138
[Hij] laveert 97
[Hij] legt het roer waar hij 't binden wil 117
[Hij legt] tegen hem in den wind 153
[Hij] ligt in lij 100
[Hij ligt] het anker 50
[Hij] loopt in het lijntje 101
[Hij loopt] met een nat zeil 163
[Hij] lijdt schipbreuk 124
[Hij] maakt van zijn neus een anker 52
[Hij maakt] van een mast een schoenpen 103
[Hij maakt] de reef los 113
[Hij] mag zien, hoe hij den mast ophaalt 101
[Hij] meent, dat hem geene baren (ook wel geene zeeën) te hoog zullen gaan 58

[pagina VIII]
[p. VIII]

  Bladz.
Hij moet de fok uithouden 77
[Hij moet] het zeegat in 159
[Hij moet] roeijen met de riemen die hij heeft 115
[Hij moet] tegen wind en stroom oproeijen [115]
[Hij moet] de vlag strijken 147
[Hij] neemt poolshoogte (bij verkorting hoogte) 112
[Hij neemt] hem den wind af 151
[Hij] raakt schipper te voet 125
[Hij] raakte achter de puttings over boord 65
[Hij] reedt mede aan dat schip 118
[Hij] roeit met tien riemen, naar lager wal 116
[Hij roeit] met zijne eigene riemen 113
[Hij roeit] er aan of onder 115
[Hij] rolt van de plecht 110
[Hij] rijdt aan dat touw 136
[Hij] staat stijf aan het roer 116
[Hij] smijt hem over boord 65
[Hij] steekt hem de loef af 98
[Hij steekt] het roer in de heg 116
[Hij steekt] van wal 148
[Hij] strijkt de vlag 133
[Hij] vaart waar de groote mast vaart 102
[Hij vaart] tegen den stroom op 141
[Hij vaart] met mij in één schuitje 123
[Hij vaart] voor Schipper 124
[Hij vaart] voor wind en stroom 141
[Hij vaart] wel of kwalijk [141]
[Hij vaart] achteruit 142
[Hij vaart] in zijn zog [142]
[Hij vaart] met dubbele passen [142]
[Hij vaart] vroeg, en hij vaart laat [142]
[Hij vaart] mede als de groote mast 143
[Hij vaart] onder die vlag 146

[pagina IX]
[p. IX]

  Bladz.
Hij valt over boord 65
[Hij] verstaat geen scheeps 122
[Hij] voert bram boven bram 69
[Hij voert] de vlag 145
[Hij voert de] groote vlag; geweldig de vlag; laat de vlag geweldig waaijen; wil de vlag overal voeren 146
[Hij] volgt den stroom 132
[Hij] voert groot, of hij voert klein zeil 162
[Hij] waait met alle winden 153
[Hij] weet wel tij te kavelen 138
[Hij weet] zeemanschap te gebruiken 159
[Hij] wendt het over een' anderen boeg 62
[Hij] wendt het over alle boegen [62]
[Hij] werkt met schipperspoosjes 125
[Hij] werpt, of smijt hem over staag of stag 130
[Hij] wint het met vlag en wimpel 146
[Hij] zal de kaap niet halen 86
[Hij zal] het moeten opdokken, of ook wel uitdokken 107
[Hij zal] den mast wel ophalen 120
[Hij zal] die klip niet te boven zeilen 91
[Hij] zeilt op éénen boeg 62
[Hij zeilt] ruimschoots 163
[Hij zeilt] hem in de zijde [163]
[Hij] zet een riem of riempje onder het zeil 114
[Hij zet] alle zeilen bij, om de kust (ook wel de kaap) te halen 163
[Hij] ziet wel hoe na het bij land is 96
[Hij ziet] in den wind 151
[Hij] zit op het drooge 73
[Hij zit] aan het stuur 133
[Hij zit] aan het roer van Staat 116
[Hij zit aan] den grond, of ook wel aan lager wal 78

[pagina X]
[p. X]

  Bladz.
Hij zit anderen gedurig in het vaarwater 138
[Hij] zoude voor den mast moeten 102
Iemand op de lij smijten [Iemand] in de lij leggen, [Iemand in de lij] brengen, [Iemand in de lij] houden 100
Ik ben met hem gescheept of opgescheept 118
[Ik] heb mijn poos te roer gestaan 116
[Ik] moet het schip aan de zee overgeven 118
[Ik] stuurde hem van huis af, of zal hem op die zaak afsturen 134
[Ik] voel land en ik zie land 96
[Ik] zal dat wel kalefateren 88
[Ik zal] het weten te schipperen 127
Klein schip, klein zeil 122
Kom ik over de Hont, dan kom ik over den staart 84
Men heeft hem de voeten gespoeld 128
[Men heeft hem] afgescheept 50
[Men heeft hem] van stuurboord naar bakboord gezonden 65
[Men] is in het schuitje en moet medevaren 143
[Men] kan geen haven (ook wel rede) met hem bezeilen 61
[Men] kan aan de vlag zien, hoe de wind is 147
[Men] komt hem dwars voor den boeg 62
[Men] luistert niet naar het roer 116
[Men] moet het touwtje wat vieren 137
[Men moet] zien, hoe het gebakend is 57
[Men moet] zeilen, terwijl de wind dient 163
[Men moet] pompen of verzuipen 111
[Men moet] varen, waar men voor scheep komt 143
[Men] neemt hem op het sleeptouw 127
[Men] ziet op geen aap, als men uit Oost-Indië komt 106
Mij is al menig water over het hoofd gegaan 161

[pagina XI]
[p. XI]

  Bladz.
Na hooge vloeden, lage ebben 76
Onder het staande zeil is het goed roeijen 115
Ontzeg geene vracht eer de schuit vol is 124
Op dit kompas kan men veilig aangaan 94
Staagjes (of zachtjes) aan, dan breekt de lijn niet 100
Stille waters hebben diepe gronden 80
Tegen wind en stroom kan men niet opzeilen 152
Trek aan dat lijntje niet 100
Van de boot komt men in de schuit 68
Veel vlaggen luttel boters 146
Vuile gronden bederven de kabels 79
Wacht u voor de gijk 81
Wat doet hij in het gangboord te liggen 65
[Wat] zal de zee al opleveren 155
Werelds goed is eb en vloed 75
Wie geen want heeft naar het schip, moet te gronde gaan, of op een klip vervallen 149
[Wie] voor hond scheep komt, moet de beenen kluiven of de bonken eten 122
Wij kregen een brander aan boord 70
Zeeman geen man 159
Zoo grof als een kabel 86
Zij volgen de groote vlag 146
[Zij] hebben ze achter de ooren 80
[Zij] trekken ééne lijn 101
[Zij] zijn in het schuitje en moeten mede 123
[Zij] varen in ééne beurs 143
[Zij] zal beginnen te kielhalen 90
Zijn hoofd stuurt niet 117
[Zijn] kompas is verdraaid of van de pen 94
[Zijn] tij is verloopen 137


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken