Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Muren van glas (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van Muren van glas
Afbeelding van Muren van glasToon afbeelding van titelpagina van Muren van glas

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.82 MB)

ebook (2.91 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Muren van glas

(1993)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 177]
[p. 177]

14

Het werd april en mei. Louise zat in huis en zag het gebeuren. Vaak tikte in haar hoofd een klok die maar niet wilde ophouden als zij dat wenste. Die weer van zich deed horen als ze er niet op bedacht was.

Vanuit haar slaapkamer volgde ze de knopontwikkeling van de gouden regen. Ze kon er uren naar kijken totdat ze vergat een lichaam te hebben. Dan was er alleen nog haar hoofd met gedachten. Op die momenten voelde ze zich verlost van het harde gevoel in haar maag.

Af en toe ging ze per fiets naar het winkelcentrum om wat boodschappen te doen. Een enkele keer ging ze met de auto om een voorraad blikvoedsel in te slaan.

De spullen van haar moeder had ze als relikwieën op de kast gezet. Ze streelde over de stilstaande wekker, keek in de gebroken spiegel die met plakband bij elkaar werd gehouden, pakte de kam of een sieraad in haar handen en huilde.

Het nummer van Richard lag naast de telefoon. Op een dag zou ze hem bellen. Misschien, dacht ze dan weer, misschien. Van dinsdag tot zaterdag keek ze uit naar de post, maar ook mr. dr. Jozef Molin had om de-heer-weet welke reden niet de moeite genomen om haar brief te beantwoorden. Ze begon zich schuldig te voelen. Er waren zoveel mensen die niet meer werkten. Die schreven toch ook geen brieven aan hun superieuren. Ze herlas diverse malen de kopieën maar ze kon er geen fout of beschuldiging in vinden. Ze vond de brief mild van toon, ingehouden en vriendelijk. De vraag was niettemin duidelijk.

[pagina 178]
[p. 178]

Bij een van de bezoeken aan het winkelcentrum ontmoette ze Lucas. Hij informeerde naar haar gezondheid. Ze vertelde hem van haar correspondentie met directie en voorzitter. Waarom zou ze erover zwijgen? Iedereen mocht het weten, zei ze fel. Lucas had sinds enige tijd connecties in de staf vanwege zijn verkiezing in de ondernemingsraad. Tot haar verbazing wist hij van de brief. Hij had gehoord dat de voorzitter er niet zo goed raad mee wist.

‘Aha’, zei ze en nam abrupt afscheid.

Plotseling had ze de behoefte gevoeld om Lucas een stomp in zijn maag te verkopen. Om zijn vergaderbek aan flarden te slaan. Ik ben niet goed wijs, dacht ze toen ze weer naar huis fietste.

Fernand kwam regelmatig. Meestal zat hij tegenover haar met een geurige sigaar. Ze had twee dozen van vijftig stuks voor hem gekocht. Hij staarde vaak naar de tekst van haar moeder, ‘ik wort levent begraven’ die ze op het tafelblad had geplakt. ‘Als ik dood ben wil ik te water gelaten worden,’ zei ze, ‘die grote ruimte lijkt mij aangenaam. Dat zachte deinen onder de oppervlakte. Je lichaam niet meer te voelen. Zelfs niet als het in de netten van de vissers verstrikt raakt.’

's Nachts dacht ze aan haar foto die mee het graf in was gegaan. In het donker kon ze zich voorstellen hoe ze als portret in de gevouwen knokkels, op de buik van haar moeder lag. Ze probeerde zich te herinneren in welke jurk het lichaam nu in elkaar lag te schrompelen. De blauwe met witte kraag die haar zo goed stond? Of de groene? Had ze nog schoenen aan en ondergoed? Was het mogelijk dat er nog leven zat in minuscule deeltjes moeder?

Op een middag had ze Fernand verteld van haar mislukte plannen tijdens de optocht maar bij ieder woord

[pagina 179]
[p. 179]

groeide haar schuldgevoel. Hij had haar op een merkwaardige manier aangekeken met een blik die door haar niet te benoemen was. In de daaropvolgende weken had ook zij grotendeels gezwegen. Maar hoe meer ze als zwijgers bij elkaar zaten des te meer kreeg Louise het gevoel met hem op een afdeling in de kliniek te zitten. In afwachting. Maar waarvan?

 

De tulpen en narcissen waren uitgebloeid. Bloemen en bladeren stonden stervend tussen het onkruid dat weer omhoogkwam. Haar tuin stak ongunstig af bij de goed onderhouden perken van de familie Heiligers. Twee jaar geleden had hij van veldbrandstenen barokke muurtjes gebouwd waardoor het groen in toom gehouden werd. Om de drie dagen waren zij bezig met wieden, zaaien en planten, allemaal volgens het boek ‘Twaalf maanden tuinieren’. De buurvrouw had Louise vorig jaar al aangeraden ook zo'n boek te kopen, vooral met het oog op de verwaarlozing van de laatste jaren. Louise was zich daar wel van bewust. Vroeger, voordat de uitputting had toegeslagen, had Louise met veel plezier in haar voor- en achtertuin gewerkt. Aan de muur van haar gevel had ze zelfs een nestkastje gehangen waar pimpelmezen jaarlijks hun intrek namen. Maar door slecht onderhoud was het op een dag van de muur gevallen. Daar lag het nog, vol pissebedden en mieren, overwoekerd door winde en zevenblad. De vogeltjes hadden elders in de buurt onderdak gevonden.

Toen Louise op een zaterdagmorgen op de fiets naar het winkelcentrum ging om fruit te kopen, was Heiligers al bezig de laatste hand te leggen aan de wekelijkse wasbeurt van zijn auto. Bij de voordeur lag het tuingereedschap klaar naast een paar werkhandschoenen.

Er stond sterke wind. Achter de Belgische grens hin-

[pagina 180]
[p. 180]

gen zware regenwolken die straks ongetwijfeld Nederland zouden bereiken. Ze kwam moeizaam vooruit maar het gaf haar de gelegenheid om na te denken. De geest moest bezig blijven, getraind worden. Ze had al te lang binnen gezeten. Vaak zag ze voor zich hoe ze in een put werd getrokken terwijl ze zich aan de rand probeerde vast te houden. Dan weer was het alsof iemand haar voeten had gekluisterd aan een zware steen.

Ze dwaalde een uur door het winkelcentrum. De zaterdagse drukte had ze lang niet meer meegemaakt. De een sjouwde met tassen, de ander liep achter een gammel winkelwagentje. Iedereen leek gehaast te zijn. Behalve zij. Zij was een toeschouwer waar het leven aan voorbijging. Waarom lukte het niet de dag zinvoller door te brengen? Misschien een nieuwe studie? Omscholing? Zo kon het met haar niet verder gaan. Ze bleef lang staan voor etalages met boeken, schoenen, kleding en sieraden. Ten slotte kocht ze een kilo bananen, peren en sinaasappels en stapte weer op de fiets. De eerste druppels vielen. De wind blies nu in haar rug zodat ze in zeven minuten aan het begin van de straat was. Van daaruit kon ze buurvrouw Heiligers al zien die omhoog keek en met haar rechterhand aanwijzingen gaf. De buurman stond op een ladder. Toen ze dichterbij kwam zag ze nog net hoe de top uit de bloeiende gouden regen werd gezaagd. Ze stapte van de fiets en liep met een blik vol ongeloof naar het huis toe.

Waarom doen jullie dat, wilde ze vragen maar ze liep hen zwijgend voorbij.

‘Hij werd te hoog’, zei de buurman. Zijn vrouw hield de afgezaagde tak in haar handen. Ze lachte en speelde bruid met bruidsboeket.

‘Ik zet ze nog een tijdje binnen in een vaas. Mooi hè Louise?’

[pagina 181]
[p. 181]

De boom, opvallend zonder hoofd, leek in de bloei van zijn leven geamputeerd. Het beeld ging haar door merg en been. Haastig zette ze haar fiets in het schuurtje en vluchtte het huis in. Ze leunde tegen de buitendeur en zuchtte.

Barbaren, ging het door haar hoofd. Haar hart klopte hevig. Ze greep naar haar keel en hapte naar lucht. Ik stik, ik stik, dacht ze. De tas met fruit viel uit haar handen. Om haar lippen en in haar vingertoppen staken talloze kleine speldjes die tintelingen veroorzaakten terwijl zij paniekerig probeerde te ademen. Telefoon, dokter, ziekenhuis, dood. Ze wilde naar de kamer maar kon niet. Niet in paniek raken, dacht ze en zakte in elkaar.

Het was koel waar ze lag, ze voelde de vloertegels en rook de muffe deurmat die onder haar hoofd lag. Ze wilde eindeloos slapen, wachten totdat ze genoeg kracht had om op te staan. Er was geen enkele reden meer om de ene voet voor de andere te zetten. Ze sloot haar ogen en bleef liggen.

 

Met voorbedachten rade, zei een stem. Tergend langzaam werd de zin voortdurend herhaald totdat de woorden als de klanken van het Angelus in haar kop klonken. Met voorbedachten rade, met voorbedachten rade. Het was de clown die sprak. Ze stak haar hand omhoog om hem het zwijgen op te leggen maar hij zat te ver bij haar vandaan. Lusteloos viel haar hand weer naast haar neer. De clown verdween net zo ongevraagd als hij gekomen was. Daar was weer een klok met grote ogen die zo hard tikte dat ze het wel wilde uitschreeuwen.

Later wist ze niet of ze werkelijk had geslapen. Het was Frederik die in de kamer bij de gangdeur stond en miauwde. Ze realiseerde zich dat het ongeveer twaalf uur moest zijn. Moeizaam kwam ze overeind. Eerst bleef

[pagina 182]
[p. 182]

ze zitten en keek om zich heen. Dit was haar hal, haar kapstok met twee jassen en twee sjaals. Handtassen voor zomer en winter. Een paraplu aan de knop van de radiator en een spiegel aan de muur. Van de tien sleutels die in een bakje lagen waren er zes onbruikbaar. Deuren die nodig geverfd moesten worden. Wat stelde het allemaal voor? Schamelheid, de kroon op haar carrière.

Ze sloot weer haar ogen en leunde met haar hoofd tegen de deur. Straks zou Fernand komen. Fernand die haar geen vragen stelde, die haar niet vermoeide. Frederik bleef haar roepen en ten slotte stond ze op, hing haar jas aan de kapstok en ging de kamer binnen. De kat wilde voor haar uit lopen naar de keuken maar ze pakte hem op en drukte haar gezicht in zijn vacht. Een moment liet hij dat toe, maar wist even later uit haar greep te ontsnappen.

Ze gaf hem zijn eten en haalde daarna in de gang de boodschappentas met fruit. Bananen en enkele sinaasappels legde ze op de fruitschaal, de rest ging in de groentelade van de koelkast. Ze zette de radio aan en hoorde dat het net kwart voor een was geworden waarna de regionale omroep maar weer eens een vrolijke hoempa in de ether perste. Geërgerd draaide ze de knop om en ging bij het raam zitten. Dit was niet meer het uitzicht van drie uur geleden. Ze wist dat zich naast haar raam een drama had voltrokken. De buurman die de zaag rigoureus in het hout had gezet die met scherpe tanden krassend heen en weer was gegaan. Ze zag weer Hugo Blokland bij de Vijfharingenstraat. In de bloei van zijn leven, heldere ogen, krachtig en lang. Had er een vrouw naast hem gestaan die van hem hield? Het zweet brak haar uit. Ze had hem willens en wetens willen verwonden om wat haar was aangedaan. Was hij schuldig? Zo ja waaraan dan wel? Ze klemde haar handen om de stoel-

[pagina 183]
[p. 183]

leuning en kneep haar ogen dicht om de angstaanjagende beelden uit haar gedachten te weren. ‘Ik wil niet krankzinnig worden’, schreeuwde ze en begon te huilen. De muren met talloze gezichten dreigden op haar af te komen. De klok had grijphanden gekregen. Peter Beekman die haar brieven vol verwijten schreef. Hoe goed hij het bedoeld had en hoe ondankbaar zij wel was. Straks zou een ambulance haar ophalen en naar de kliniek brengen. Hij zou haar eigenhandig platspuiten. Mama, Mama, Frederik, huilde ze. Iemand moest haar beschermen tegen alle onheil dat op haar af dreigde te komen. Ze stond op en pakte uit een lade de oude agenda. Vastbesloten draaide ze zijn nummer maar legde vrijwel onmiddellijk de hoorn weer op de haak. De bel was een keer overgegaan. Ze liep naar boven en weer naar beneden. De tranen stroomden onophoudelijk over haar wangen. Ze moest Fernand bellen, dat ze hem nu zou ophalen bij de ingang en dat ze dan samen naar Aken zouden rijden. Ze kon het huis niet meer verdragen. Ze draaide het nummer en wachtte. De bel ging zeven keer over. ‘Met pastor Schmetz’, zei de stem. Wat deed Richard in de kliniek?

‘Ja hallo, met de pastorie, met wie spreek ik?’ Ze slikte haar tranen in en zei: ‘Ik ben het, Louise.’ Haar stem klonk krachteloos. In de hoorn was een zacht geknetter van de lijn te horen. ‘Uit Maastricht’, voegde ze er aan toe. ‘Ja natuurlijk’, zei hij en was even stil. ‘Is het niet goed met je?’ ‘Het gaat wel’, piepte ze.

‘Is er iets gebeurd, Louise?’

‘Niks bijzonders.’

‘Waarom ben je dan verdrietig?’

‘Ja waarom?’

‘En je doet nog wel zo'n prachtig werk. Dat moet je toch veel voldoening geven.’

[pagina 184]
[p. 184]

‘Ik ben afgekeurd.’

‘Ben je ziek?’

‘Wat heet ziek? Ik weet het niet. Ik ben doodmoe.’

‘Kan ik iets voor je doen?’

Ze dacht na. Kom naar me toe, lag op haar lippen.

‘Hoe gaat het met jou?’

‘Druk in de parochie.’ Mijn meisje en Loesje had hij haar vroeger genoemd.

‘Ja, dat zal wel.’ Zou ze over haar wraakplannen praten? Of, het was nog geen uur met de trein, bij hem te biecht gaan?

‘Leef je in vrede met jezelf?’

‘Van tijd tot tijd’, zei ze en na enige beleefdheidszinnen over en weer hing ze op.

Lange tijd zat ze voor zich uit te kijken. Het regende nu onafgebroken. De grijze lucht was als Fernand, kalmerend, zonder hoogte of diepte. Sinds een half uur keek ze naar hem uit. Ze deed haar ogen dicht. Af en toe hoorde ze een auto voorbij rijden of het klappen van een deur bij de buren. Ze probeerde bewust te ademen, tot diep in haar buik. Ook dat was rustgevend. Morgen zou het beter gaan. Morgen. Ze opende af en toe haar ogen maar ze vielen als vanzelf weer dicht.

Het was op de kerkklok al bijna drie uur toen ze wakker werd. Ze wist meteen dat hij niet was gekomen. Er moest een reden zijn. Was hij ziek? Verongelukt?

Het was helder als glas in haar hoofd toen ze even later in haar auto naar de kliniek reed. Ze zou open kaart spelen met het hoofd van zijn afdeling, ofschoon ze nu al wist dat ze nog geen dag later over de tong zou gaan. Moedercomplex, zou het etiket worden. Dapper voelde ze zich niet maar vastbesloten was ze wel. Bij een stoplicht draaide ze het raampje open om de zijspiegel schoon te vegen. Verderop hoorde ze sirenes loeien.

[pagina 185]
[p. 185]

Terwijl ze de grote parkeerplaats opreed zag ze bij de hoofdingang twee brandweerauto's en een ambulance staan. Snel stapte ze uit en liep er naar toe. Ze herkende al op afstand tientallen patiënten en personeelsleden die toekeken. Een politiebus met zwaailicht en sirene reed met grote vaart het terrein op. Vier agenten sprongen eruit en begaven zich onmiddellijk naar de ingang. Brandweerlieden liepen door de grote hal en de trap op. Voor de lift stond een van de portieren. Iedereen keek zo gespannen naar de ingang en de bedrijvigheden van politie en brandweer, dat Louise niet werd opgemerkt. Zelfs niet toen ze een verpleegster vroeg wat er aan de hand was.

‘Ze zeggen dat er brand is op de kamer van de directeur maar het fijne weet ik er niet van.’ Ze keek Louise niet eens aan.

‘Welke directeur?’

‘Blokland.’

‘Wanneer is dat gebeurd?’

‘Hij schijnt het zelf ontdekt te hebben.’

‘Zijn er slachtoffers?’

‘Ja.’

‘Wie?’

‘Hij.’

De adem stokte Louise in haar keel. Ze draaide zich om en zag in de verte Fernand staan. Haar eerste impuls was naar hem toe te lopen maar ze wilde precies weten wat er gaande was op de eerste verdieping. Ze liep om de brandweerauto's heen en zag Joris staan.

‘Weet jij wat er gebeurd is?’ vroeg ze toen ze naast hem stond. Hij keek haar verbaasd aan. ‘Ik kwam hier toevallig aanrijden’, zei ze.

‘Iemand heeft het bureau van Hugo in brand gestoken.’

Dat ik er zelf niet opgekomen ben, dacht ze en meteen

[pagina 186]
[p. 186]

voelde ze zich schuldig. Was dit voorzienigheid? Wat was er met Blokland? Ze wilde het niet vragen.

De politie begon de omstanders achteruit te duwen. De ambulance reed tot vlakbij de ingang.

‘Hij heeft een been gebroken’, zei Joris.

‘Geen brandwonden?’

‘Nee, hij is over een plantenbak gestruikeld toen hij wilde blussen.’

Twee broeders van de GGD kwamen met de brancard aan. Louise drong zich naar voren tot vlak bij de deur. Hugo Blokland keek haar aan en ofschoon de pijn van zijn gezicht was af te lezen glimlachte hij naar haar. Was het haar verschrikte blik die hem deed roepen dat het niet zo erg was als het leek? Of wilde hij de anderen geruststellen? De deuren klapten dicht en weldra reed de ambulance het terrein af. Louise herinnerde zich het moment dat ze met Felix Penders in de taxi hier vandaan was gereden. Ze nam afscheid van Joris en zei binnenkort weer eens bij hem langs te komen.

Fernand stond niet meer op de plek waar ze hem voor het laatst had gezien. Ze keek in alle richtingen maar hij was spoorloos. Misschien was hij alsnog naar haar huis gegaan. Ze wist niet of ze blij moest zijn dat het lot haar ontslagen had van een ernstige ingreep of dat ze opgelucht moest zijn dat er geen werkelijke drama's waren gebeurd. Waren de goden aan haar zijde? Welke betekenis deze aanslag ook mocht hebben, voor haar zou er niets veranderen. Hooguit was het een kleine troost dat zij niet de enige was die een rekening met meneer Kliniek had te vereffenen. Maar er was iemand die kordater was dan zij, dat besefte ze wel. Bij een van bosschages, naast haar auto, stond Fernand. Ze liep op hem toe. In zijn handen hield hij een doosje lucifers. Ze keek ernaar met open mond. Ja, wie lette op zo'n zwijgende figuur die

[pagina 187]
[p. 187]

nauwelijks opviel? Ze wist niets te zeggen. Fernand keek haar recht in haar gezicht. De tranen sprongen haar in de ogen. Het beeld van de clown kwam in haar gedachten. Noodweer, mompelde ze. Fernand haalde iets uit zijn rechterbroekzak en gaf het haar, samen met de lucifers. Het was een horloge.

‘Is dat van jou?’ vroeg ze. Hij knikte.

Wilde hij dat aan haar geven?

‘Ja’, zei hij. Hij zei: ‘ja.’


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken