Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
...De pest voor een schip (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van ...De pest voor een schip
Afbeelding van ...De pest voor een schipToon afbeelding van titelpagina van ...De pest voor een schip

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.95 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

...De pest voor een schip

(1989)–Rosalie Sprooten–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

Het Engelse Kanaal

De geluiden van de motoren werden bij Brest donkerder en als we ter hoogte van Cherbourg waren en ik mijn ogen dicht deed, was het alsof ik op een tractor over een veldweg reed. Max had me uitgelegd dat het lag aan de onderstromen en de korte golfslag van het Kanaal. De talloze voorbijvarende schepen gaven mij een gevoel van veiligheid. Soms zwaaide ik naar mensen die vanaf het dek naar ons keken, vooral naarmate we dichter bij Rotterdam kwamen. Aan de oever kon ik de schuimkoppen van het water zien.

 

Boven ons bed hing een grote alarmbel omdat Max als marconist in noodgevallen direct bereikbaar moest zijn. Over die verantwoordelijkheid sprak hij vaak. Ik begreep wel dat als er midden op zee iets zou gebeuren, we van zijn moed en vaardigheden afhankelijk waren. Hij had een uitzonderingspositie, natuurlijk ook omdat hij na de kapitein over alle vertrouwelijke informatie beschikte, zowel van het schip als over veel privézaken van de bemanning. Dat ik niet vaker en openlijk over mijn werkverzuim werd aangevallen, had ik aan hem te danken. Het stak me zeer dat hij me nooit over zijn werk in vertrouwen nam.

Sinds er een nieuwe elektricien aan boord was, ging het alarm om de haverklap. Niet dat er dan iets ernstigs aan de hand was. Het kwam waarschijnlijk gewoon door kortsluiting. De eerste keer schrok ik vreselijk. Ik dacht meteen dat we zouden vergaan. Iedereen spoedde zich naar de plaats die hem voor noodgevallen was aangewezen. Ik wist van pure pa-

[pagina 178]
[p. 178]

niek niet meer naar welke sloep ik mij moest begeven, rende gang in gang uit trap op trap af en kwam tenslotte helemaal buiten adem bij Max terecht. Ik kon letterlijk geen woord meer uitbrengen.

‘Stil maar Wilma, het is loos alarm.’

Ik kon het niet geloven.

‘Gewoon, niets aan de hand.’

Hij pakte met beide handen mijn hoofd vast, schudde het voorzichtig heen en weer en kuste het puntje van mijn neus.

‘Geloof je me?’

‘Ja’.

Het trillen van mijn knieën hield niet op. Later kon ik me niet meer herinneren wat ik op dat angstige moment precies had gedacht. Misschien aan luchtalarm in oorlogstijd.

Vanaf die dag ging het met de bel wel vaker mis. Op den duur reageerde er niemand meer op. Aan tafel werd de elektricien meer en meer genegeerd.

Op een nacht, rond twee uur, begon het kabaal boven ons hoofd weer. Max sprong meteen op en zocht geschrokken op de tast naar de lichtknop. Even was er nog een flikkering in de lamp maar met het licht zakte ook het geluid van de motoren weg. Ik was klaarwakker van de schrik.

‘Godverdomme, de stroom is uitgevallen, sodedjuu, nota bene hier.’

Hij schoot in zijn kleren, die gelukkig over de stoel binnen handbereik hingen en holde naar de brug. Ik ging rechtop zitten en staarde wat versuft in het donker. In de verte zag ik de lichtjes van de andere schepen. De kat lag rustig in de scheve vensterbank te slapen. Op de gang klonken opgewonden stemmen. Kennelijk stond de deur naar de kaartenkamer open. Ik hoorde de kapitein en de Chief. Er moest iets

[pagina 179]
[p. 179]

ernstigs aan de hand zijn, maar vreemd genoeg was ik niet bang. Ik ging weer liggen en luisterde gespannen naar de geluiden. Overmorgen zouden we zeker in Holland zijn. Omdat we weer een paar dagen in dok moesten, had ik mijn ouders gevraagd om aan boord te komen. Ik was benieuwd of ze de reis naar Rotterdam aandurfden.

Ik weet niet hoelang ik wakker heb gelegen. Die rust vond ik niet onplezierig. Ik hoorde het klotsen van het water tegen de roestige scheepswand en dacht wat na over de toenemende dronkenschap van de eerste stuurman. Ik had de steward en de Chief over zijn ontslag horen praten.

Na een tijdje kwam met een zacht pruttelen de motor op gang. Het zakte weg na enkele minuten om weer iets krachtiger te beginnen, zoals een auto, die in de winter niet starten wil. Zo ging het vier, vijf maal. Iedere keer flikkerde ook de lamp met het geluid van de motoren mee alsof er sprake was van feestverlichting. Maar eindelijk voeren we weer. Het duurde zeker nog twintig minuten voordat Max de hut in kwam.

‘Was er weer tekort aan vis?’

‘Maak niet van die rare grapjes.’

‘Het kon toch zijn dat de heilige drieëenheid van dit schip middels verse kanaalvis haar gage wilde vergroten.’

Dat had ik niet moeten zeggen. Max, die gebukt stond om zijn schoenen weer uit te trekken stond plotseling overeind met één schoen in de hand alsof hij er mee wilde meppen. Achter hem rekte de kat zich uit op de smalle vensterbank.

‘Jij, jij...’

Ik schrok van de heftige emotie die zijn gezicht rood kleurde.

[pagina 180]
[p. 180]

‘Jij hebt geen enkel respect voor de zeevaart. Je drijft de spot met iets waar je geen verstand van hebt. Ik heb het van de eerste dag af gevoeld.’

Even was ik bang dat hij echt met de schoen zou slaan.

‘Hoe kom je erbij?’ riep ik.

Thuis kon ik af en toe van woede flink uit de band springen. Dan liet ik mij drijven op luidruchtig geschreeuw, sloeg wild met de armen om mij heen om met mijn woordenstroom mijn vader of een van mijn broers te treffen.

Zo roekeloos voelde ik mij nu ook tegenover Max. Als ik een krant had zou ik die in duizend kleine snippers scheuren. Ik had de dringende behoefte om iets te vernietigen. In plaats van op en neer te lopen door de hut, met een vuist op tafel te slaan of desnoods hard te schreeuwen, ging Max met zijn rug naar mij toe bij de kat staan en keek naar buiten. Ik vroeg mij af wat hij door zijn spiegelbeeld heen zag. Er gebeurde steeds iets tussen ons dat ik niet wilde.

‘Zolang je aan boord bent, drijf je de spot met alles en iedereen. Ik heb het wel gemerkt. Je zou recht van spreken hebben als je niet om de haverklap je werk in de steek liet.’

Hij zei het akelig rustig. Ik werd koud, van top tot teen.

‘Moet ik soms kotsend de stokvis opdienen? Zie jij dat al voor je.’

Ik schreeuwde zo hard dat mijn stem bijna oversloeg.

‘Lang voor dat moment ga jij al in bed liggen. Begrijp je dan niet dat zoiets op zee niet kan. We zijn hier op elkaar aangewezen, iedereen moet op zijn post zijn. Ik voel me ook niet altijd even prettig als het stormt, maar hoe zou jij het vinden als ik het

[pagina 181]
[p. 181]

dagenlang liet afweten?’

Ik moest toegeven dat me dat onmogelijk leek maar dat zei ik niet.

‘Nou, die kerels gaan er heus niet dood van als ze een keer zelf het bord uit de kakkerlakkennesten moeten halen. Weet je waar dit stelletje zuipschuiten op lijkt?’

Ik had nog iets willen zeggen over de vakbekwaamheid van de elektricien, over de eerste stuurman waar ik het fijne niet van wist en over zijn vreselijk beroepsgeheim, maar ik kreeg de kans niet want plotseling draaide hij zich om en viel mij in de rede.

‘Dit zijn stuk voor stuk fatsoenlijke mensen in een ongemakkelijke situatie en daar hoef jij niet op neer te zien, maar daar gaat het ook niet om. De hele kwestie is dat jij niet echt van mij houdt.’

Een tel later klonk de klap van de deur en was ik alleen. Verschrikt bleef ik enige tijd zitten. In de radiohut hoorde ik hem met een stoel schuiven. Zou hij werkelijk nu de administratie gaan doen, of naar de ontvanger luisteren waar vierentwintig uur van de dag een deel van de wereld doorklonk? Ik keek om mij heen maar er lag niets binnen handbereik dat ik tegen de muur kon kwakken. Ik voelde me verslagen en kon niet eens huilen om wat hij gezegd had. De pastoor had gelijk, ik hoorde niet in deze omgeving. De Geul en de zee, de bergen en het water, de koeien en het schip, zijn en mijn familie, er lag een wereld van verschil tussen ons. Het was bijna drie uur in de ochtend. Had ik mijn mond maar gehouden. De vermanende stem van mijn moeder was er weer. Ik klom uit de kooi, pakte de kat op schoot en ging op de bank zitten. Waarom zei hij nooit iets over de anderen die toch ook hun werk niet perfect deden? Zag hij dan niet hoe dit gezelschap in elkaar stak? Ik voelde me

[pagina 182]
[p. 182]

doodmoe. De laatste weken was ik steeds bleker en magerder geworden ondanks het regelmatige verblijf op de Canarische Eilanden. Max at minder en sliep onrustig. Soms zat hij maar wat dromerig aan zijn werktafel, dan weer werkte hij met een fanatisme waar ik bang van werd. Morgen, overmorgen, volgend jaar, over vijf jaar. Moest het zo verder gaan? De engte van dit schip, de beperktheid van de ruimte.

Woorden die tegen metalen wanden te pletter sloegen. Ik moest naar hem toe gaan om hem te troosten, maar tegelijkertijd werd ik door mijn kwaadheid tegen gehouden.

Ik pakte de kat op mijn arm en nam haar mee in bed zoals ik in mijn kinderjaren ook altijd gedaan had. Klam zweet stond op mijn voorhoofd en op mijn rug.

‘Kom maar bij me.’

Ik hield de dekens omhoog, maar zij verkoos om boven mijn hoofd op het kussen te liggen, de zwarte staart achter mijn rechteroor. Na een lange tijd wachten kwam Max eindelijk weer binnen. Ik wilde overeind gaan zitten en hem vragen niet meer kwaad te zijn, maar ik hield mij slapende. Eerst liep hij nog even door de donkere hut, bleef voor het raam staan en kwam toen voorzichtig naast mij in bed liggen. Ik voelde hoe hij zich over me heen boog.

‘Wilma.’

Het was nauwelijks hoorbaar.

Die nacht verschenen plotseling de boerenjongens in mijn droom. Ze waren verliefd, vrolijk en verlangend. Ik flirtte vrijpostig met ze en werd nu eens niet gehinderd door de opgeheven vinger van wie dan ook. De droom was een en al uitspatting van plezier en ontspanning. Met een van hen danste ik in een grote zaal vol glinsterend licht. Ik zweefde, in een jurk van paarse zijde, in zijn armen. Blote schouders,

[pagina 183]
[p. 183]

een nauwsluitend lijfje waar mijn volle borsten uitpuilden. Ik was bijna transparant van geluk. Het was alsof de ruimte om ons heen steeds groter werd en de zwaarte van iedere dag in kleine brokjes van mij af viel. Op een podium, verborgen achter een zwaar gordijn, zat het orkest. De muziek dreunde in mijn hoofd en tot in mijn tenen. Een zangeres met schelle stem zong van de stier en de koe, de reu en de teef, de beer en de zeug en tenslotte van de kater die de kat besprong. Ha ha ha, ha ha ha, ha ha ha, was het ritmisch antwoord van de drummer. Ha ha ha, zongen de jongens, de stier, de beer, de reu en de kater.

Ik werd wakker van de geluiden die uit de badkamer kwamen, rekte me uit en stootte met mijn elleboog tegen de houten rand van het bed. Ik sloot mijn ogen weer en probeerde het geluk en de vrijheid die ik geproefd had, vast te houden. Ik deed nog een poging om de jongens gezichten te geven maar Max kwam in de hut, tikte op mijn schouder en zei dat we ons verslapen hadden.

 

Aan het ontbijt kregen Selvik en de tweede stuurman ruzie met elkaar over het nachtelijk alarm. Ze gaven elkaar over en weer de schuld terwijl ik dacht dat de elektricien debet aan de storing was. Omdat het vrij heftig en in het Noors ging, verstond ik de helft niet. Max en ik hadden in zoverre vrede gesloten dat we deden alsof er niets gebeurd was. Toen die twee weg waren, vroeg ik wat er aan de hand was.

‘Wij zijn vannacht bijna geramd door een tanker.’

Hij keek recht op zijn bord, het hoofd gebogen, alsof hij nog kwaad was.

‘Hoezo?’

‘Als je midden op zee zonder lichten vaart kan dat nog wel even, maar in zo'n drukke vaart als het Ka-

[pagina 184]
[p. 184]

naal is dat levensgevaarlijk.’

‘We zijn toch niet echt in gevaar geweest?’

‘Ja zeker. Het was op het nippertje. Ik dacht dat ons laatste uur had geslagen toen ik die grote massa op onze boeg af zag komen. Als het niet zo akelig spannend was geweest, had ik het een klucht gevonden.’

Zijn gezicht klaarde op.

‘De kapitein stond in pyjama op de brug en de eerste stuurman liep nota bene met een kaarsje over het dek. Het lukte Wallin nog net op tijd om de noodverlichting te ontsteken.’

Lars Wallin, ik had het kunnen weten.

Ik moest er diep over nadenken want ik kon me nog steeds niet voorstellen dat we echt in levensgevaar waren geweest. Storm vond ik veel bedreigender. Toen ik dat later aan Max zei, kon hij zich dat weer niet voorstellen, maar hoorde hem zeggen dat ik ook niet voor de zee geboren was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken