Na al die jaren was ik een tijdlang kapot. Doodziek van de spanning om voor de Stasi te werken, doodziek van de alcohol, mijn eenzaamheid in West-Berlijn en alle verhoren waaraan ze me nu onderwierpen. Eind 1986 kwam er verandering in de situatie, ik kreeg een stipendium van de Berlijnse Senaat voor Culturele Zaken en een prijs voor het beste korte proza van het jaar.
Miep nodigde mij weer uit in Den Haag. Zij ging op vakantie en stelde haar huis tot mijn beschikking, maar voor ze wegging hadden we een paar dagen samen. Ik zat bij haar in de kamer en dacht: Nu moet ik biechten. Ik werd zó zenuwachtig. Als zij me zou laten vallen, dan had ik niks bereikt. Nou ja, uiteindelijk kwam het hoge woord eruit. Miep liep naar de keuken, kwam terug met twee glazen, een glimlach op haar gezicht en zei: “Ach, dat wist ik al.” Ik vroeg haar waarom ze dan die keren in Praag niks had gezegd en ze zei: “Wat had dat uitgemaakt, ik kon je toen toch niet helpen.” Nou, dat vond en vind ik het sjiekste en ladylikeste dat ik ooit hoorde.
Het jaar daarop zat ik in het huis van een buurvrouw van Miep, Marie Holtrop. Ik was goed aan het werk. Miep zei: “Schrijf alles op, chronologisch. Het hoeft nog niet literair te zijn, maar dan kan je straks ergens op terugvallen. Want gaandeweg verlies je details uit je geheugen.” Tegelijkertijd introduceerde ze mij bij verschillende mensen. En ze zorgde er ook nog voor dat ik op stap kon gaan in homobars.
Ik wilde eigenlijk dolgraag in Nederland blijven. Deed wat werk voor Leopold, want Miep had mij ook in contact gebracht met Liesbeth ten Houten. Maar Miep zei: “No way! Als je iets bereikt hebt in Duitsland en je komt daarna hier, kan je tegen iedereen zeggen: Ik had het al. Tegen die tijd zal ik je helpen, met alle contacten die ik heb. Maar als je het nu doet, maak ik het jou met dezelfde contacten volstrekt onmogelijk.” Nou, en dat was ook weer een belangrijke les.
Na een lang rokend zwijgen is voor een groot deel voorbereid in de gesprekken met Miep in Den Haag.
Maar misschien was haar coaching na de Wende, na de publicatie van het boek nog wel belangrijker. Iedereen viel over mij heen. Hoe had ik een literair boek kunnen schrijven over zo'n onderwerp? Nonfictie was misschien tot daar aan toe, maar dit! En ik was in één klap beroemd en berucht en iedereen wilde mij spreken. Het was in die tijd heerlijk om te weten dat er zo'n vriendin in Den Haag zat, naar wie ik elk moment toe kon gaan om weer eens lekker rustig twee flesjes Scotch te zuipen.
Toen ik weer bij haar op bezoek was, zei ze plotseling: “Ik kan er niet meer tegen om altijd Duits met je te spreken. Ik ga Nederlands tegen je spreken en wat je snapt, snap je en anders maar niet.” Ze gaf me Nederlandse kranten en boeken. Die periode leverde veel irritaties op. Op een gegeven moment vroeg ik haar: “Waar is De Posthoorn?” Ze zat aan tafel haar nagels te lakken, keek niet naar mij en zei: “Lange Voorhout.” Ik dacht, waarom scheldt deze humeurige kinderboekenmeesteres me nou weer uit? Ik vroeg het nogmaals, kreeg opnieuw “Lange Voorhout” te horen en schreeuwde in totale wanhoop: “Miep, ik ben besneden!” Nou, we hebben over de tafel gelegen van het lachen.
Behalve voor mijn werk, betekent Miep vooral veel voor mijn vorming. Ik denk heel vaak als ik voor een dilemma sta: Wat zou Miep doen? Ik had, bijvoorbeeld, op een gegeven moment twee minnaars, wist niet wat ik met ze aanmoest. Wilde ze eigenlijk wel kwijt, maar hoe en wanneer? Waarop Miep tegen mij zei: “Andreas, luister. Ik doe zoiets in alphabetical order.”
Dit wonder van common sense en fluweelzachte hardheid heeft mij, ik kan er geen ander woord voor bedenken, geholpen te emanciperen. Met haar energie en haar messcherpe, steeds perfect gelakte nagels heeft ze het pantser van een onmenselijke opvoeding van mijn ziel gekrast en ervoor gezorgd dat het lelijke kleine eendje een lelijke grote zwaan werd. Dat is niet zonder pijn gegaan, maar juist daarom heeft het gewerkt.’