Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Drie kwajongens (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Drie kwajongens
Afbeelding van Drie kwajongens Toon afbeelding van titelpagina van Drie kwajongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

Scans (37.33 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

B. Reith



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Drie kwajongens

(1922)–Jacob Stamperius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 139]
[p. 139]

Hoofdstuk XI.

Hoe ik mijn dorp verlaat en mijn vrienden zorgen, dat mijn vertrek door de dorpelingen goed wordt opgemerkt. - Op welke wijze mijn makkers de reis per diligence doen. - Ik neem afscheid van mijn ouders en mijn vrienden, van mijn woonplaats en mijn kindertijd......... en ten slotte van mijn lezers meteen.

 

Nog een drietal weken...... en toen kwam de tijd van mijn vertrek. En nu was het maar niet voor korten tijd, dat ik mijn dorpje verliet. Neen, het zou tot Kerstmis duren, eer ik vacantie kreeg en over kon komen. En dat was dan maar voor enkele dagen.

Eigenlijk zou ik thans voor goed ons dorp verlaten; ik zou er niet meer terugkeeren, dan om er mijn vacanties door te brengen. Mijn tehuis zou voortaan elders zijn. Dat was een gewichtig oogenblik in mijn leven. Thans verliet ik het ouderlijke huis en moest voortaan op eigen beenen staan. Wel zou ik ook in den vreemde niet geheel zonder toezicht zijn; maar wat ik missen zou in mijn verder leven, dat was de vaderlijke zorg,

[pagina 140]
[p. 140]

dat was de moederlijke liefde, die mijn schreden tot nu toe hadden bewaakt.

Gevoelde ik al het gewicht van dat oogenblik?

Mijn moeder en ook de zusters schreiden op den morgen van mijn vertrek. Wat hadden zij het druk gehad in den laatsten tijd en dat alles voor mij! Welk een volledige uitrusting hadden ze gereedgemaakt! Met verbazing had ik de groote kist, die door den timmerman opzettelijk voor mij was vervaardigd, zien volpakken met hemden en broeken en kousen en weet ik het al! Op 't laatste oogenblik, toen de koffer gesloten zou worden en de drie vrouwen elkander aankeken en vroegen, of er misschien toch nog iets vergeten was, toen bedacht mijn oudste zuster werkelijk nog wat en ze zei:

‘Hij heeft nog geen paraplu!’

En toen ging vader naar de kleerkast, haalde zijn nieuwe paraplu - nog maar tweemaal had hij ze gebruikt! - voor den dag en legde haar op mijn goed in den koffer.

Zoo bezat ik dus ook een paraplu! Nooit was ik zoo'n instrument rijk geweest. Ik moet hier bijvoegen, dat het nog wel eenige jaren duurde, eer ik het nut van een regenscherm genoegzaam waardeerde, om er een geregeld gebruik van te maken. En toen was de nieuwe paraplu van vader reeds oud geworden, doch meest van het hangen of liggen in de kast; want meestal liep ik al buiten in den regen, eer ik er aan dacht, dat ik een paraplu rijk was.

Welk een vreemde tijd was dat geweest, die laatste dagen vóór mijn vertrek! Ik had van vele menschen

[pagina 141]
[p. 141]

op het dorp afscheid genomen; van oude Griet, die thans bijna geheel hersteld was, en ook van Kees den veldwachter. De laatste toonde veel belangstelling, doch van droefheid kon ik niets bij hem bespeuren. Ik geloof zelfs, dat hij het verdriet wel te boven gekomen zou zijn, al waren mijn beide naamgenooten te gelijk met mij vertrokken!

Ook van het dorp met zijn omstreken had ik afscheid genomen: van de haven met zijn heerlijke zwemplaatsen, van het Reigerbosch, van velden en weiden, en ook van de Schelde, den schoonen stroom, waaraan ik in later dagen nog zoo menigmaal met stil verlangen terugdacht. Al die plaatsen had ik op een laatste wandeling met mijn vrienden nog eens bezocht.

Ook hun speet het, dat ik heenging, al toonden zij dit niet door tranen en geween. Zij hadden beloofd mij te vergezellen naar de stoomboot, waarmee ik de reis tot Rotterdam zou maken; en op den morgen van mijn vertrek waren ze dan ook tijdig present. Terwijl ik met moeder en de zusters in de achterkamer zat en nog menige liefderijke vermaning en raadgeving ontving, hoorde ik hun gelach in de bakkerij, waar zij met broer Piet aan het stoeien waren. Later bleek, dat Piet, die heel sterk was, ze beiden opgenomen en in den trog gelegd had, zoodat mijn zusters de beide jongeheeren nog flink onderhanden moesten nemen, eer zij konden vertrekken.

En eindelijk kwam het oogenblik van vertrek. De omnibus reed ratelend het dorp in en hield bij het tolhek stil. Met behulp van Piet en mijn vrienden tilde de koetsier den zwaren koffer boven op den wagen. Nog

[pagina 142]
[p. 142]

een kort afscheid, waarbij tranen meer zeiden dan woorden en toen volgde ik vader in den omnibus. Ik keek nog naar mijn makkers om, want zij zouden meerijden en vader zou voor hen de vracht betalen; doch zij waren beiden bij den koetsier op den bok gaan zitten, waardoor de man tamelijk nauw zat; want er was eigenlijk geen plaats voor drie personen.

En daar reden wij heen. Ik zat bij een raampje, dat ik spoedig neerliet. Zoo zag ik mijn lieve moeder en goede zusters nog een tijdlang, tot de zware boomen, waar wij onderdoor reden, haar aan mijn blikken onttrokken.

In flinken draf reden wij de lange dorpsstraat door.

Doch waarom kwamen zooveel menschen naar buiten en liepen den weg op en keken ons na? Was dat alles belangstelling in mijn persoontje? Kerst dacht ik het en ik werd recht vriendelijk en wuifde allen met de hand toe.

Doch zij lachten en wezen met uitgestrekten arm naar den wagen en riepen elkander op vroolijken toon, om te komen zien. Dat kon toch moeilijk met mijn vertrek in verband staan!

Daar ging juist de school uit, want het was elf uur; en onmiddellijk snelde een gansche troep jongens onzen wagen achterna, lachend en joelend en schreeuwend van belang. 't Was of het gansche dorp in opschudding geraakte! Ook de meester kwam naar buiten en begon te lachen; doch hoewel hij naar ons keek, scheen hij den groet, die ik hem toezond, niet op te merken. En allen keken naar boven, alsof er niet in maar op onzen wagen heel wat te zien was.

[pagina 143]
[p. 143]

Dat was dan toch een vreemde geschiedenis!

Ik stak mijn hoofd en bovenlijf zoover mogelijk uit het portier en met eenige moeite gelukte het mij mijn kist boven op den omnibus in het oog te krijgen.

Toen zag ik, wat zoozeer de algemeene vroolijkheid verwekte. Mijn beide makkers zaten niet meer bij den koetsier, maar stonden boven op mijn koffer! Zij hielden elkander met één hand vast, om in evenwicht te blijven, doch in de andere hand hadden zij elk hun zakdoek, waarmee zij lustig heen en weer zwaaiden. Hun jasjes hadden zij inderhaast binnenst buiten gekeerd en zoo weder aangetrokken, zoodat zij er allerwonderlijkst uitzagen.

't Was een dwaas gezicht!

Ik wenkte hen, toch op te houden met die dwaasheid. Zij stonden vrij gevaarlijk en konden gemakkelijk naar beneden tuimelen. Een oogenblik later, toen wij het dorp doorgereden waren en er op den buitenweg geen publiek meer was om hun kunststukken te bewonderen, vonden zij 't blijkbaar geraden, hun staanplaats voor een zitplaats te verwisselen. Ze gingen naast elkander op de kist zitten en gaven van hun aanwezigheid boven op den wagen blijk, door af en toe met de hakken van hun laarzen te trappelen, zoodat sommige reizigers telkens met bezorgdheid naar den hemel van het rijtuig keken.

Wat later bemerkte ik, dat Jacob van den dominee den koetsier had weten te bepraten, om hem een oogenblik de leidsels toe te vertrouwen. Jacob van den schipper had de zweep genomen en toen ging het zoo hard,

[pagina 144]
[p. 144]

als de beide omnibuspaarden zeker in geen jaren geloopen hadden.

Zoo waren wij dus spoedig en nog geruimen tijd vóór de aankomst van de stoomboot aan het Veerhuis, waar wij afstegen. Toen gingen vader en ik naar den steiger. Terwijl wij daar langzaam heen en weer wandelden, trachtten mijn makkers over de koppen der paaltjes te loopen, die tusschen de steenen van de dijkglooiing waren geplaatst.

Daar vertoonde zich in de verte een witte pluim in de lucht, de stoomboot kwam om den hoek, naderde spoedig en legde aan den steiger aan.

Nog een handdruk en een ernstig vriendelijk afscheidswoord van vader, een ‘Hoû je goed, hoor!’ van mijn vrienden en ik trad de loopplank over en was aan boord. De trossen werden losgegooid en de plank ingehaald, de kapitein op de brug kommandeerde: ‘Achteruit!’ en daarna ‘Zachtaan vooruit!’ en wij verlieten den steiger en stevenden in schuine richting voorwaats. Toen klonk het: ‘Volle kracht!’ en met geweld sloegen de breede raderen in het water om en deden het witte schuim van weerszijden hoog opspatten.

Spoedig was de afstand van den wal aanmerkelijk groot geworden. Ik bleef op het dek, zoolang ik vader en de vrienden zien kon. Af en toe wuifde ik met de hand en toen de afstand grooter werd, met den zakdoek, welk teeken door de drie achtergeblevenen beantwoord werd.

Vaders hooge gestalte zag ik nog langen tijd midden op den steiger; en toen ik hem uit het oog verloor, kon

[pagina 145]
[p. 145]

ik duidelijk mijn beide vrienden nog bespeuren, die elk boven op een hooge steigerpaal waren geklauterd en niet moede werden met den zakdoek ten afscheid te wuiven.

Doch eindelijk waren ook zij uit het gezicht verdwenen. De hooge dijk met de enkele huizen en de boomen, die ik alle zoo goed kende, trokken langs mijn oogen heen. Heel in de verte zag ik een groep zwaar geboomte, waarin ons dorpje verscholen lag. Zien kon ik het niet, want de lage houten kerktoren stak niet boven de boomen uit.

Doch door een opening in het geboomte zag ik iets wits doorschemeren. Dat was onze hooge steenen korenmolen.

Eindelijk verloor ik ook dezen uit het gezicht. De boot wendde en richtte zich naar het noorden. Wij verlieten den oever, die mij zoo goed bekend was en stoomden tusschen andere, mij vreemde, eilanden door.

Toen ik niets meer zien kon van de plek, die mij zoo lief was en waarvan ik mij thans voorgoed verwijderde, keerde ik me om, daalde de trap af en begaf mij in de kajuit.

Ik wist het: van mijn vrije, onbezorgde, gelukkige kinderjaren had ik afscheid genomen.

Ik trad het leven in!

 

En thans wil ik ook afscheid nemen van mijn lezers.

Hebben zij mij nog iets te vragen?

Wenschen ze misschien nog iets te vernemen van

[pagina 146]
[p. 146]

de verdere lotgevallen der drie knapen, waarmee ze in de voorgaande bladzijden hebben kennisgemaakt?

Veel wil ik toch niet meer van hen vertellen.

Alleen dit.

Alle drie zijn later mannen geworden, die gelukkig konden toonen, dat zij in hun jeugd nog iets anders en iets beters hadden geleerd dan dwaasheden en ‘kwajongensstreken’ uitvoeren.

Zij hebben elkander later nog menigmaal, zij het dan ook soms met jaren tusschenruimte, teruggezien.

De vriendschapsband, in hun jeugd gevlochten, is sterk genoeg gebleken, om den tand des tijds te kunnen weerstaan.

Meermalen, wanneer zij later vriendschappelijk bijeen waren, spraken zij met liefde over de dagen hunner jeugd en herinnerden elkander aan al die voorvallen, die thans op zoo grooten afstand gezien onbeteekenend en klein leken, doch vroeger zoo gewichtig schenen en hun jongenshart zoozeer hadden vervuld.

Eenige van die voorvallen heb ik hier te boek gesteld.

Want vrij mogen zij bekend worden: noch ik, noch mijn vrienden behoeven thans als mannen te blozen over wat wij als kinderen deden.

Gelukkig!

Want - en dit hoop ik van harte, dat de lezers van dit verhaal mij zullen toestemmen:

De drie ‘kwajongens’ bedreven somtijds domme, meermalen dwaze, maar nooit
slechte streken!


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken