Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Friesche lusthof (1966-1967)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.73 MB)

Scans (27.88 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Editeurs

J.H. Brouwer

Marie Veldhuyzen



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Friesche lusthof

(1966-1967)–Jan Jansz. Starter–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

De melodieën bij Starters Friesche Lusthof

Inleiding

Van de liedboeken met wereldlijke liederen die in het begin van de 17de eeuw in Noord-Nederland verschenen, hebben er vooral drie recht op onze bijzondere belangstelling, omdat zij behalve de teksten ook een groot aantal melodieën hebben overgeleverd. Het zijn: de ‘Druyven-Tros der Amoureusheyt’ van Pieter Lenaerts van der Goes (Goes 1602), de ‘Friesche Lusthof’ van Jan Jansz. Starter (Amsterdam 1621) en de ‘Neder-Landtsche Gedenck-clanck’ van Adrianus Valerius (Haarlem 1626) met resp. 59, 26 (in de druk van 1634: 44) en 76 uitgeschreven melodieën. Van bovengenoemde werken is dat van Valerius het enige, dat bij alle liederen de melodie in notenschrift opgetekend geeft; zowel de Druyventros als de Lusthof geven voor een groot aantal liederen de melodie waarop ze gezongen konden (moesten) worden, slechts met een naam of een versregel, de z.g. wijs-aanduiding aan, waarschijnlijk wel, omdat men die melodie toentertijd als voldoende bekend kon veronderstellen.

Bij alle drie werken valt in wijzen en wijsaanduidingen het internationale karakter van het melodiemateriaal op. Naast Nederlandse - en deze zijn in de minderheid! - vindt men hier zo goed als in ándere werken in deze tijd vooral Franse en Engelse en verder enige Italiaanse en Duitse melodieën voorgeschreven. Met de Druyventros heeft de Lusthof slechts één, en wel een Franse, melodie gemeen, nl. ‘Gelijck als de witte Swane’ = ‘Mon valet que peut il faire’, terwijl ‘De Mey die ons de groente geeft’ zeer veel overeenkomst vertoont met de melodie, die in de Druyventros wordt aangeduid als ‘Den Riderom fa fa la la’. Veel groter is het aantal melodieën, dat bij Starter èn Valerius beiden voorkomt: niet minder dan 26, te weten 11 Engelse, 11 Franse, 2 Italiaanse en 2 Nederlandse (?), waarbij de benamingen bij beiden nagenoeg dezelfde zijn; in latere verzamelingen treffen wij déze en andere melodieën zeer dikwijls aan juist met de beginregel van Starters teksten, waaruit men mag concluderen, dat diens gedichten een grote bekendheid genoten en zeer geliefd waren.

Deze internationale oriëntering is één van de kenmerkende eigenschappen

[pagina 8]
[p. 8]

van de zeventiende-eeuwse (huis)muziek; men kende veel melodieën van buitenlandse herkomst, had er smaak in en maakte er een gretig gebruik van bij het ‘spelen en zingen’, zoals men op veel muziekbundels uit die tijd gedrukt vindt; voor de liederen zal men zich het procédé zó hebben voor te stellen, dat de dichters: Starter, Bredero, Hooft e.a. reeds bij het dichten van hun tekst een bepaalde melodie in de gedachten hadden (vgl. ook J.H. Brouwer, Jan Jansz. Starter p. 56). Wáár wij ook om ons heen zien, overal treft ons dit internationale repertoire in bundels met vocale of instrumentale muziek; behalve de hier besprokene noemen wij nog: het handschriftelijke z.g. ‘Luitboek van Thysius’ ± 1630 (uitgave J.P.N. Land, 1889), ‘Der Fluyten Lusthof’, een verzameling eenstemmige melodieën met variaties door Jr. Jac. van Eyck (1646; uitgave 1957 door G. Vellekoop, in 3 delen) en het ‘Klavierboek van Anna Marie van Eyl’ (1671; uitgave Frits Noske, 1959); als voorbeeld van de verzamelingen met geestelijke liederen worden hier slechts de bundels Extractum Catholicum (1631) en Gulde Jaers Feestdagen (1635) van J. Stalpert van der Wiele genoemd.

Een tweede karakteristiek verschijnsel is het grote aandeel, dat de dansmelodieën in deze verzamelingen krijgen; de instrumentale muziek (zie de genoemde bundels) was in vergelijking met vroeger tijd een belangrijke rol gaan spelen; de dansen namen een voorname plaats in en ook de liederen schikten zich (of ... schikten zich niet, doch werden eenvoudig aangepast!) naar de danswijzen, en nieuwe melodieën werden dikwijls als dansvorm ontworpen. De Druyventros telt onder 54 wijsaanduidingen tenminste 16 dansvormen; Valerius heeft er 35 op de 76 en hij somt in zijn ‘Tafel vande Stemmen ofte Voysen’ eerst de Allemanden, Balletten, Branslen, Fransche Couranten, Pavanen en een Passamezzo op, vóórdat hij aan de indeling naar Franse, Engelse, Italiaanse en Nederlandse ‘stemmen’ begint, hoewel dan ook hieronder nog met naam en toenaam genoemde dansen schuilen: Gaillarde belle, Gaillarde Maurice e.a. Bij Starter telt men er zéker 17 en als men de Courante-achtige ‘La Durette’ e.a. meetelt, nog wel 8 meer.

Na het bovenstaande dienen wij ons bezig te houden met hetgeen op het titelblad van de eerste druk (1621) van de Lusthof staat vermeld: ‘bij alle onbekende wysen de Noten, ofte Musycke gevoeght, Door Mr. Jaques Vredeman, Musyck-Mr. der Stadt Leeuwarden’. Lange tijd heeft men gemeend, dat de genoteerde melodieën aan deze Vredeman waren toe te schrijven; men is daar terecht van teruggekomen (zo ook Brouwer, o.c. p. 52-56), omdat inmiddels van een groot aantal wijzen, mede door de activiteit van A.E.H. Swaen, de herkomst is vastgesteld (zie het commentaar bij de afzonderlijke melodieën). Bovendien kan ons het woordje ‘onbekende’ (wijzen) op het spoor helpen: bij melodieën, die men als voldoende bekend mocht veronderstellen, kon men volstaan met het geven

[pagina 9]
[p. 9]

van de wijsaanduiding; bij ‘onbekende wysen’: dat waren dus de melodieën, die minder gemeengoed konden worden geacht, noteerde men ónder de wijsaanduiding de melodie in noten; en dit heeft Jaques Vredeman voor de druk van 1621 in de eerste plaats verzorgd. In de latere drukken ontbreekt de naam van Vredeman.

Bij R. Visscher: Iets over het muziekleven te Leeuwarden in het begin van de 17e eeuw (de Vrije Fries XXVIII, 1928) lezen we, dat Jaques Vredeman muziekleraar aan de Latijnsche school te Leeuwarden was, waar hij in 1589 het burgerrecht had verkregen. In een instructiewerk noemt hij de muziek, in navolging van het oude: ‘Musica est ars cantandi’ een ‘const, die wèl leert singhen’. Daarnaast - en dit zal voor ons belangrijk zijn - was hij leider van het Collegium Musicorum daar ter plaatse ‘onder veel treffelijcke Edele personen, Doctoren en Borgeren, die haar hebben van mij laten institueeren ende noch dagelyck worden gheerudieert’. Onder het Collegium Musicorum hebben wij te verstaan een gezelschap van volwassen muziekliefhebbers, dat te Leeuwarden dus omstreeks 1600 in een eigen localiteit vocale en instrumentale muziek beoefende. Uit diverse inventarisaties blijkt, dat men wèl op de hoogte was van het internationale muziekrepertoire van die tijd; blijkbaar was Vredeman de ziel van het Leeuwarder muziekleven en kon men zich na zijn dood in 1621 beklagen, dat het Collegium Musicorum in verval raakte. Voor Starter zal het contact met Vredeman ongetwijfeld ook betekend hebben: het leren kennen van veel buitenlands liedmateriaal; materiaal, waaruit hij een keuze - en een goede keuze! - deed om er voor zijn verzen van de Lusthof gebruik van te maken, en dat daarná, veelal aangehaald juist met de beginregels van zijn verzen (zie boven) een lang leven in talloze 17de- en 18de-eeuwse liedboeken leidde.

Maar er is nóg iets: een klein aantal liederen is genoteerd mèt de melodie doch zónder wijsaanduiding; het zijn:

 

1 O Vriesland! so vol Deughden

2. 's Nachts doen een blauwgestarde kleed

3. Myn troost myn hart

4. Dat men eens van drincken sprack

5. 't Gouddradigh hayr

6. Myn waerde Ferdinande

 

Men vraagt zich af, in hoeverre men hier Vredeman als de componist dezer melodieën mag zien. Voor nr. 6 ontkent Brouwer (o.c. p. 55) de mogelijkheid, als het jaartal 1624 bij dat lied juist is, daar Vredeman in 1621 overleed. Voor nr. 4 gaat het niet op, omdat deze melodie van Engelse origine is, nl. het z.g. Engels Woddecot (zo o.a. bij Valerius); het is niet

[pagina 10]
[p. 10]

duidelijk, waarom bij deze melodie de wijsaanduiding in de Lusthof achterwege bleef, waardoor nog in een publikatie van 1950 (E. Rebling: Den lustelycken Mey, p. 99) deze ‘zeer eenvoudige, maar krachtige melodie’ aan Vredeman kon worden toegeschreven. Nr. 3: ‘Mijn troost mijn hart’ heeft zóveel gemeen met Dowlands eerste Lachrimae-pavane, dat men op zijn minst aan zeer sterke ‘inspiratie’ daardoor moet denken. Zo blijven over: de nummers 1, 2, en 5 (al lijkt ook 2 van Engelse afkomst); zouden ze van Vredeman zijn, dan heeft hij met deze melodieën eer ingelegd en zich een knap musicus betoond.

Van 4 wijsaanduidingen tenslotte was de bijbehorende melodie tot nog toe niet te achterhalen; het zijn:

 

1. Ick ben tot Amsterdam gewesen (voor ‘Wel soete hartje’)

2. De Engelsche falala (voor ‘Want suykerde wyn loopt soetjens in’)

3. 't Schaep dat voer naer Alleckmaer (voor ‘Flus was onse Truy’).

4. Wy twee syn hier alleen (voor ‘Wat drommel voel ick hier’).

 

De aanduiding ‘Engelsche falala’ is (voor óns en nú) zo vaag, dat men zich daar zonder nadere aanduiding geen bepaalde melodie bij kan voorstellen; talloze Engelse liederen uit die tijd hadden een falala-refrein, waarnaar ze ook wel ‘Ayres or Falalas’ werden genoemd. Doch ook Italiaanse Balletti (Gastoldi, b.v.) kenden zo'n falala-refrein, reden waarom (waarschijnlijk) hier uitdrukkelijk van Engelsche falala wordt gesproken. Men vindt deze wijs reeds voorgeschreven in Wellens' ‘'tVermaeck der Ieught’, Franeker 1617 (eerste druk 1612) en in een verzameling ‘Engelische Comedien und Tragedien etc’ van 1620 (zie Brouwer, o.c. p. 88); in de eerstgenoemde bundel vindt men ook aangegeven ‘Wy twee zyn hier alleen’, terwijl de tweede ook ‘Zu Amsterdam bin ich gewesen’ (Ick ben tot Amsterdam gewesen hu hu) vermeldt (zie Brouwer l.c.). Voor nr. 3 vinden wij bij Bredero enige aanhalingen.

Voor deze nieuwe uitgave van de ‘Lusthof’ werden niet alleen die melodieën opgenomen, die in de uitgaven van 1621 en 1634 voorkomen, doch tevens alle andere voor zover ze door hun wijsaanduiding te achterhalen waren; zoals gezegd, was dit bij een viertal niet mogelijk.

Ten behoeve van een voor de stem gunstiger ligging werden enkele melodieën getransponeerd, hetgeen dan steeds ter plaatse is vermeld.

Voor het overige zij verwezen naar de aantekeningen bij de melodieën zelf.

 

Marie Veldhuyzen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken