Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Rook in het hoofd (1964)

Informatie terzijde

Titelpagina van Rook in het hoofd
Afbeelding van Rook in het hoofdToon afbeelding van titelpagina van Rook in het hoofd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (19.23 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Rook in het hoofd

(1964)–Kees Stempels–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]
Vuur in het hart, rook in het hoofd
spreekwoord
[pagina 9]
[p. 9]

Rook in het hoofd

[pagina 11]
[p. 11]

Hoofdstuk I / De rare lampjes

Het was de schuld van Berends, die romantische idioot met zijn te lange haren en zijn onhebbelijke behoefte om van mij een architectuurcriticus te maken. Als we samen in zijn autootje zitten gaat het altijd op dezelfde manier: eerst praten we over de mensen met wie we gaan vergaderen, dan rijden we een poosje zwijgend verder en dan passeren we een complex nieuwe woningen of een villa. Onmiddellijk komt Berends in actie: hij buigt zich over zijn stuur om naar buiten te kijken - soms zover dat de claxon in werking treedt - en wijst met zijn duim naar het bouwsel. ‘Rotzooi!’ zegt hij dan en laat meteen zijn visie volgen op de ongezonde toestand in de Nederlandse architectuur, het gemis aan een competente kritiek, het elkaar de hand boven het hoofd houden van de architecten, de waanzinnige beslissingen van de schoonheidscommissies, het geknoei in de ontwerpen, enfin het hele gedoe waarover hij zich al jaren opwindt. Terecht natuurlijk, maar is dat een reden om van mij te verlangen dat ik daarin verandering breng? Het is me te vermoeiend, ik heb wel wat anders te doen ook. Ik zou eerst serieus moeten studeren, en na een paar jaar zou ik dan nog moeten proberen leesbare stukjes te maken, om ten slotte alleen maar ruzie te krijgen. Het is wel plezierig om een ruzie-achtig toontje aan te slaan, maar dat weegt niet op tegen de vermoeienissen.

Het Bauhaus, ja natuurlijk het Bauhaus. Ik wilde dat meneer Gropius nooit had geleefd. Het Bauhaus, daarmee begint en eindigt de kunst-opvatting van Berends. Hij weet er wel wat leuks van te vertellen, maar ik moet altijd een zucht onderdrukken als het woord weer valt.

Berends wilde die avond met alle geweld dineren met uitzicht op zee. Zijn romantische lange haren denkelijk. Ik had liever in de stad gegeten, want ik zag tegen de vergadering op omdat ik niet meer wist wat er in de stukken stond, al

[pagina 12]
[p. 12]

had ik ze zelf geschreven. Dat is althans mijn idee; als je Berends hoort heeft híj ze geschreven, al staat het vast dat hij geen behoorlijke zin op papier kan krijgen. Als we in de stad zouden eten zou ik nog even tijd hebben gehad de stukken na te kijken, maar nee, Berends had zijn zinnen op de zee gezet, en hij was mijn chef.

Daar stonden we aan de boulevard, in de storm nog wel. Ik had mijn jas in de auto gelaten en kreeg het koud, maar Berends, de haren wapperend, de handen in de zakken van een van die ruige bruine pakken waarmee hij zijn slappe gestalte kracht probeert bij te zetten, daalde een trapje af dat met een hoge rug tegen de boulevard leunde en naar het strand leidde. ‘Meesterlijk, he,’ zei Berends. Hij had gelijk: het water liet een smal strookje zand over, de schuimkoppen kwamen uit een bewogen horizon op ons afrollen, onbereikbaar ver in de branding stond een scheefgezakt bordje met ‘verboden te baden naast de pieren’ en aan de hemel hingen wollige zwarte en donkerblauwe wolken die alleen ter plaatse van de zon een gat vertoonden met witte vegen en gouden randen. De golfbrekers werden geheel overspoeld en een eind verderop stoven witte massa's schuim en water over een havenhoofd. Het was nog geen herfst, maar deze storm was een voorproefje; zo'n storm die de volgende dag afbeeldingen in de krant brengt van omvergeworpen strandstoelen, door golven bestookte etablissementen en bedroefd kijkende mannen die over de restanten van iets klimmen.

Gelukkig werd het Berends al gauw te bar. ‘Je moest nou een oliejas aan hebben en laarzen, en dan een eind langs het strand gaan.’ Het speet me niet dat hij die attributen niet bij de hand had. Trouwens, als hij ze wel had gehad zou hij nog die wandeling niet hebben gemaakt: hij had steeds overtuigende uitvluchten en hij zou zeker iets hebben verzonnen waardoor ik verplicht zou zijn geweest alléén die wandeling te maken.

[pagina 13]
[p. 13]

We klommen het trapje weer op. Op de boulevard keerde hij zich nog even om, alsof hij zich niet los kon rukken, maar de gedachte aan een borrel dreef hem naar de ingang van het restaurant. In de garderobe zat een dik mensje te dommelen bij een breipatroon in een damestijdschrift; ze stond op, doch we hadden onze jassen in de auto gelaten.

Het seizoen was nog niet helemaal afgelopen, maar de eetzaal was uitgestorven, op een chef met een week gezicht en enige, in vreemde talen met elkaar kwetterende dienstertjes na. We gingen ter wille van het uitzicht aan het raam zitten, al tochtte het er. Berends moest voorzichtigheid met zijn maag betrachten en daarom duurde het even voor hij zijn keus uit de spijskaart had gemaakt. Er stonden weinig gerechten op die ik thuis kon brengen en daar ik niet voelde voor verrassingen had ik snel beslist. De chef wachtte braaf af tot Berends klaar was. Ik keek de man aan en betrapte me erop dat ik wilde glimlachen. Waarom zou ik in 's hemelsnaam lachen tegen zo'n serviele zak, dacht ik. Heb ik iets met die vent gemeen? Ik kan de spijskaart nog niet vertalen, maar ik krijg zo'n ding tenminste af en toe in handen. Ik ben wel niet geslaagd, maar ook niet mislukt.

Ondanks Berends' maag kwamen er eerst borreltjes. Het begon al donker te worden. Ik keek naar het havenhoofd waar een rood licht werd ontstoken. Telkens werd het onzichtbaar door overstuivende golven die scherp afstaken tegen de nog steeds zwart en donkerblauwe lucht.

Berends praatte, af en toe met de mond vol, af en toe zich de lippen met een servet afvegend om een teug van het bier te nemen dat inmiddels het borreltje had vervangen of om een boertje te onderdrukken. Eerst weer over het Bauhaus; ik kon tenminste ondertussen dooreten. Daarna over de architectuurkritiek en ten slotte over de zaak. Nu hij wat alcohol binnen had werden zijn benaderingen directer. De gedachte kwam in me op dat hij me wilde gebruiken om zijn ideeën over architectuur op schrift te

[pagina 14]
[p. 14]

zetten. Merkwaardig dat mijn gebruikelijke kwade trouw me niet eerder op die gedachte had gebracht. Hij zou wel zeggen wat er in het stuk moest staan en ik zou het mogen formuleren. Hij kon barsten; het was al erg genoeg dat ik dat op kantoor moest doen, ik zou gek zijn in mijn vrije tijd dat spelletje voort te zetten.

Hij sprak over de zaak dus. Laten uitrazen. Het verhaal interesseerde me niet genoeg om het te corrigeren; het begon trouwens al wat verward te worden. En toen gebeurde het: de lampjes op het terras van het naburige restaurant gingen aan. Raar gevormde lampjes, met minuscule schaaltjes en kapjes, lampjes die deden denken aan de helm van een klein riddertje dat zijn vizier op een kiertje heeft gezet.

Toen ik die rare lampjes zag wist ik ineens dat ik ze al eerder had gezien, niet bewust misschien, lang geleden in ieder geval, en ik werd er vaag weemoedig van, een halfslachtig schuldgevoel, zoals men wel eens heeft als men een dierbaar iemand verzuimd heeft de beloofde brief te sturen. Ik herinnerde me niet wanneer en onder welke omstandigheden ik die lampjes had gezien, maar ik associeerde ze met iets onaangenaams, iets pijnlijks.

Berends wilde nog langs de haven rijden om te kijken of de vissersboot, die we tijdens de maaltijd met de branding hadden zien worstelen, kans had gezien veilig binnen te lopen, maar toen we uit de auto stapten begon het te gieten. Het bliksemde zelfs, een nogal vreemd verschijnsel op zo'n koude dag. Voor we weer in de auto zaten waren we al nat. Bij het instappen wist ik echter ineens wanneer ik die lampjes eerder had gezien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken