De opkomst en bloei der Vereenigde Nederlanden
(1774)–Simon Stijl–
[pagina 363]
| |
Over de gesteldheid van Groot-Britanje.Hadden de Atheners by de opperheerschappy ter zee het voordeel kunnen voegen, welk de gelukkige ligging van een eiland geeft, ligtelyk zouden zy de wetten aan alle hunne naburen gegeven hebben. Dezelfde vloten, welke hen in staat stelden, om de bezittingen hunner vyanden te verwoesten, zouden daarenboven gediend hebben, om hunne kusten tegens allen inval van buitenlanders te bedekken. Zy zouden dat voordeel genoten hebben, zo lang zy hunne oppermagtigheid ter zee hadden weten te handhaven. Zo spreekt Xenophon; en men zou zig verbeelden, zegt de grote Montesquieu, dat hy op deze plaats hadt willen spreken van de Britsche eilanden. Inderdaad, Ga naar voetnoot(a) wy genieten alle voordeelen, zo wel | |
[pagina 364]
| |
verkregene als natuurlyke, welken Xenophon zou gewenscht hebben, om zyn vaderland onverwinlyk te maken. Dagelyks ondervinden wy het gewigt daarvan, en alles moet ons overtuigen, dat onze onafhanglykheid, onze voorspoed, en zelfs het bestaan van onze regeringe, verknogt zyn aan onze oppermagtigheid ter zee, eene oppermagtigheid, welke niet kan staande gehouden worden dan door onze dapperheid en onze liefde voor het algemene welvaren. Om de Engelschen uit den roemryken staat, waarin zy zyn, in den staat van laagheid te storten, waarin de Atheners zig bevonden, is eene lange reeks van op elkander gestapelde misdaden nodig. Deze onheilen, welken wy voorzien kunnen, en welken wy nog niet ondervinden, kunnen alleen door eenen langzamen en verborgen loop tot ons komen. Wy zyn te verligt, omtrent hetgene ons dienstig is, en omtrent al wat ons kan schaden, dan dat wy in de keuze zouden mistasten. De glans der weelde kan ons alleen verblinden, en het regte spoor byster maken. Zy allen is genoeg, om de bron der openbare deugden te besmetten. Onze vyand is voor onze poorten: laten wy op onze hoede zyn, om hem den ingang te beletten. Gelyk Groot-Britanje het voordeel heeft van de ligginge boven alle oude Zeemogendheden, zo is ook de kragt van deszelfs regeringsvorm onbetwistbaar sterker en beter samengevoegd, dan het samenstelzel, door de oude Republieken aangenomen. Vermids de uitsluitende | |
[pagina 365]
| |
magt, welke als de eerste tak der wetgevinge wordt aangemerkt, erflyk, en op het hoofd van een eenig persoon gesteld is, zo zyn we niet blootgesteld aan het gevaar, van die menigvuldige opschuddingen te ondervinden, welke te Rome de verkiezingen der Burgermeesteren veroorzaakten. Wy vervallen ook niet tot die staatkundige dwaling, welke twee hoofden aan hetzelfde lighaam geeft. Dit was het welk het grote gebrek van de gesteldheid van Sparta uitmaakte. Het Lager Huis, welks leden uit het lighaam des Volks getrokken, en door deszelfs stemgeving verkozen worden, is met al de magt bekleed, welke te Rome aan de bediening van voorstander des Volks verknogt was. Het levert dezelfde voordeelen uit, maar is niet aan dezelfde misbruiken onderhevig. Het volk heeft by ons belang by den voorspoed van den Staat, dewyl het, door deszelfs belangen te verdedigen, zyne eigen tegelyk verdedigt. Het is, gelyk te Rome, met de grootheid van het algemeen vereenigd. Alle zaken worden in ons Parlement beslist door de meerderheid van stemmen, en door deze inrigting hebben wy de staatkundige gebreken van Carthago, waar het enkele, Veto, (ik ben 'er tegens) van eenen onrustigen en misnoegden Raadsheer de gewigtigste zaak voor de regtbank bragt van een blind gepeupel, dat geen beginzelen heeft. Het Hoger-Huis is te midden van het evenwigt geplaatst, om de misbruiken der Koninglyke waardigheid, en het juk der dwingelandye, te voorkomen. Het legt een breidel aan de ongebondenheid van het volk, dat altyd bereid is, om de palen te overtreden, welken de wet voorschryft. De oogmerken van onze wetgevers hadden | |
[pagina 366]
| |
ten doel, om de algemene vryheid te bewaren, om de regten van elk lid der gemeenschap te verzekeren, om den armen en den ryken eene behulpzame hand te verlenen, en om den zwakken in veiligheid te stellen tegens de aanslagen van den magtigen. Konden wy blyven, hetgene wy sedert de laatste omwenteling geweest zyn, wy zouden altyd ontsachelyk zyn. Men moet erkennen, dat sedert dat tydperk eenigen van de gewigtigste deelen onzer gesteldheid eenige veranring beproefd hebben, niet door openbaar geweld, maar langs bedekte en verborgen wegen. Doch het gene de staatzugt van eene der drie partyen niet gedaan heeft, is door den smaak voor de verderslyke weelde te wege gebragt. De groote vermeerdering van onzen Koophandel sedert den vrede van Utrecht heeft op ons eiland het goud en den overvloed doen wortel schieten. Door ryker te worden zyn wy ook vernuftiger geworden in het nasporen van overtollige gerieflykheden. Onder de regeringen van Jakobus den II, van Willem, en van Anna, zogt de Engelsman, van buiten met bezigheid bezet, en van binnen in ontroeringe, geenzins deze schitterende beuzelingen, waarvoor de smaak ontstaat uit de loomheid van den ledigen tyd en de walgingen van den overvloed. Maar wanneer de rust hersteld was, werdt de Engelsman, die door zyne wapenen hadt weten te overwinnen, op zyne beurt door de weelde zyner naburen overwonnen. Indien wy, zonder partydigheid, den tegenwoordigen staat van Engeland vergelyken met dien van Rome en van Carthago, wanneer zy aan 't afnemen waren, zullen wy ons in eene ontrustende gelykheid bevinden met deze vervallen Republieken. | |
[pagina 367]
| |
By de grondregelen der Carthagers omtrent den koophandel hebben wy hunne onverzadelyke begeerte tot winst gevoegd. Maar wy hebben noch hunne zuinigheid, noch hunne veragting voor de weelde en verwyfdheid, overgenomen. By de weelde en verkwistinge der Romeinen hebben wy hunne veilgeving van zig zelven gevoegd; maar wy schieten verre by hen te kort in de kunst van den oorlog, en wy zullen, gelyk zy, de ongelukkige uitwerkselen ondervinden, welken de staatzugt van partyschappen in eenen Staat te wege brengt. De regeringsvorm der Romeinen was geheel en al krygskundig. Het was de kunst om aanwinningen te maken en dezelven te behouden. Onverwinlyk van buiten, ongenaakbaar binnen hunne muuren, dewyl zy verdedigd werden door eene menigte van volkplantingen, die hen tot bolwerken dienden, bezaten zy alle de hulpmiddelen, welken een volk in zigzelf behoort te vinden. De oorlogzieke geest van dit volk, waar ieder burger soldaat werdt geboren, verschafte versterkingen voor de legers, die verre af waren, en beveiligde het tegens de vreze van allen inval in hun land. De Carthagers waren meer geschikt om aanwinningen te maaken, dan om dezelven te behouden. De koophandel stapelde de rykdommen der wereld by hen op elkander, en deze rykdommen werden op hunne beurt besteld, om den koophandel te beschermen, waaruit zy gekomen waren; zy waren hunne aanwinningen verschuldigd aan den moed en het gehuurde bloed van buitenlanders, en, gelyk aan de Feniciers hunne voorouders, lieten zy bergen zilver zien als de zinnebeelden van hun vermogen. Zy betrouwden te veel op de dapperheid van | |
[pagina 368]
| |
buitenlanders, en te weinig op die van hunne onderdanen; dus, terwyl hunne vloten en hunne gehuurde legers hen van buiten gedugt maakten, waren zy van binnen zwak, en buiten staat van verdediginge. De uitkomst toonde, hoe gevaarlyk het voor een Volk zy, welk de koophandel magtig heeft gemaakt, zig op deze koopmans staatkunde te verlaaten. Eene Natie, die uit kooplieden bestaat, welken in huislyke bedieningen opgevoed, en zonder bekwaamheden en krygstugt zyn, kan het nooit tegens een oorlogvoerend Volk goedmaken. Het is omtrent twee eeuwen geleden, dat eenige horden wilde, maar welgeoeffende Tartaren, zig meester maakten van het Keizerryk China, het volkrykste land, en dat den sterksten handel dreef op den gantschen aardbodem. De gesteldheid der Engelsche regeringe, gelyk aan die van alle Staten, welke door de Gothen gestigt zyn, was in den beginne tot den oorlog ingerigt. Henrik de VII was de eerste, die, terwyl hy ten koste van den adel de eigendommen meer gelykelyk onder het volk verdeelde, voor de Natie de vrugtbare bronnen van den koophandel opende. Sedert dien tyd is de oorlogzieke geest altyd verbasterd. Maar het tydperk van onze zeemagt, zo wel als van de uitgestrektheid van onzen koophandel, moet eigenlyk onder de roemryke regeringe van Elizabeth gesteld worden. De volkplantingen, onder de vreedzame regeringe van Jakobus den eersten gestigt, strekten de takken van dezen groten koophandel nog verder uit, waarvan wy nog heden de vrugten genieten. De burgerlyke oorlogen tusschen Karel den eersten en het Parlement, deden onder ons den ouden oorlogs geest herleven. De behendige Cromwel maakte den naam van | |
[pagina 369]
| |
Engeland veel geagter in Europa, dan hy onder deszelfs magtigste koningen geweest was. De roem van onze oorlogsvloten scheen ten zynen tyde zyn laatste tydperk bereikt te hebben. Sedert de regering van dezen beroemden dwingeland heeft onze koophandel grote verbeteringen gehad, zo wel ten aanzien van het getal als van de sterkte der schepen. Maar wy kunnen ons niet vleien, van zulke bekwame noch zulke onverschrokken bevelhebbers te hebben. Deze waarheid is geen schimpscheut, tegens iemand in 't byzonder, het is eene bekentenis, welke de gebreken der Natie my afpersen. Ten tyde van Cromwel was de deugd van het algemeen in hare volle kragt. De roem der Natie was de eerste beweegreden, die eenen iegelyk deedt werken. Men stondt niet naar het bevelhebberschap, om dat men zig wilde verryken, maar om dat men het Vaderland dienst wilde doen. De roem van een vyandelyk schip in den grond geboord te hebben werdt van meer waarde geagt dan het bezit der rykdommen, waarmede het beladen was. De rykdom van den Staat bestondt in het verzwakken van zynen vyand. De onsterslyke Blak merkte eenen ring, ter waarde van vyfhonderd ponden sterling, verzeld met de dankbetuigingen van het Parlement, als eene genoegzame beloning aan, voor al wat hy in Europa en Africa uitgevoerd hadt. Zyne matigheid hadt haren oorsprong in de algemene zeden. Eene manlyke tugt, zonder woest te zyn, bestuurde de opvoeding der jeugd, de matigheid was eene algemene deugd; een eerbiedig gevoelen van den Godsdienst verzagtte de woestheid der zeelieden, en kwam hunne onmatigheid voor. De bevelhebbers zagen in de ondergeschikten niet anders dan me- | |
[pagina 370]
| |
demakkers van hunnen arbeid. Zy boezemden hun de gehoorzaamheid in door hun voorbeeld, door de liefde voor hunnen pligt, en nooit door die vreze voor kastydingen, welke een hoon is voor den moed van oorlogslieden. De weelde was zo weinig bekend in de hoogste klassen van het Volk, als de geestryke vogten zulks waren in de laagsten. De Wysgeerte, welker hulp een volk tot wyzen moest maken, heeft by ons enkel een volk van heiligschenders gemaakt. Te verheven, te veel gezuiverd, dan dat eene onkundige en onbeschaafde menigte smaak daarin kan hebben, heeft zy nuttige vooroordeelen bestreden, en hare zegeryke wapenen, terwyl zy hare overwinningen verder uitstrekken, hebben ons niet nagelaten dan het herdenken aan hare verwoestingen. Het volk, welk gelooft, is altyd goed burger. Het volk, welk over zyne pligten redenkavelt, is onophoudelyk blootgesteld aan de verzoekinge van ze te verwaarlozen. Onze Wysgeren hebben vernuftige spitsvindigheden voorgedragen, maar het misbruik van hun verstand is een vergif geweest, welk alle openbare bronnen vergiftigd heeft, en door leerlingen te maken hebben ze tegelyk kwade burgers gemaakt. Wy zien te Rome en Carthago gene vermetele schryvers zig tegens Jupiter wapenen. In China zoekt de verligte Bonze in stilte de waarheid, maar nooit verheft hy zyne stem tegens de dwaling, welke door de wet ondersteund wordt. De weelde, nog verderslyker dan de Wysgeerte, de wyl zy tot de zinnen spreekt, werdt door Karel den II by zyne herstellinge ingevoerd. Zyn staatkundig oogmerk was, om de Engelschen verwyfd te maken, ten einde om hen des te beter aan zig te onderwerpen. Dit | |
[pagina 371]
| |
middel scheen hem zekerder dan het geweld. De weelde, op den troon gezeten, verspreidde zig in de hoofdstad, welker vergiftigde lugt de gewesten besmette. Zy bragt het uitwerksel voort, welk haar invoerder zig daarvan beloofd hadt. De onverschilligheid volgde op de liefde voor de vryheid, de ontzenuwde lighamen schroomden den arbeid, de aantrekkelykheid van het vermaak werdt kragtiger, de smaak voor de wapenen werdt slaauwer. Karel de II, staatzugtig in 't midden der wellusten, hadt geen betrouwen op eene krygsmagt, uit het lighaam des volks getrokken. Dit zou geweest zyn, de verdediging zyner eischen aan hun te betrouwen, die 'er belang by hadden, om dezelven tegentestreven. Het was onder het schoonschynend voorwendsel, van lyfwagten en bezettingen te moeten hebben, dat hy vier of vyfduizend vreemdelingen kreeg, welken hy in 't vervolg tot agtduizend toe vermeerderde. Altyd oplettend in het agtervolgen van zyn ontwerp, liet hy de Nationale krygstroepen vervallen, die verwaarloosd, en daardoor zonder moed, welhaast geheel vernietigd werden. Verderflyke staatkunde voor de vryheid, dewyl, daar zy den dwingeland kragten geeft, zy den burger de wapenen ontneemt, die tot zyne verdediging geschikt waren, en dewyl zy van een dapper volk een ongeoeffend Volk maakt, dat geen moed heeft. Jakobus de II, godsdienstig zelfs tot bygelovigheid, en bestuurd door staatsdienaren, die even zwak waren als hy, was staatzugtig zonder staatkundig te wezen. Aangemoedigd door den voorspoed van zynen voorzaat, bestondt hy meer dan deze. Hoewel beladen met den haat en de veragtinge der Natie, wist hy egter het geheim van een | |
[pagina 372]
| |
magtig leger op de been te brengen, dat van hem alleen afhanglyk was. De oorlog, door den hertog van Monmouth ontstoken, scheen zyne magt aan 't wankelen te moeten brengen, het was nogthans hetgene dezelve bevestigde. De Nationale krygstroepen schenen niet geneigd te zyn, om tegens den Hertog en zyne aanhangers te vegten, die aangemerkt werden als verdedigers van den Godsdienst en de vryheid. Jakobus, zyn wantrouwen ontveinzende, uit vreze van zyne zwakheid bloot te leggen, hadt de behendigheid, van het Parlement van de nutteloosheid der nationale krygstroepen te overreden; hy deedt zyn best, om onderstand van geld te verkrygen, welk hem in staat stelde, om de nodige troepen tot zyne verdediging te onderhouden. Het denkbeeld, welk men hadt van zyne onbekwaamheid, was gunstig aan zyne oogmerken, hy verkreeg alles, dewyl men hem niet voor staatzugtig genoeg hieldt, om deze inschikkelykheid te misbruiken. Eindelyk ten tyde der omwentelinge bestondt zyn leger uit dertigduizend man. De regeringen van Willem den III en van Anna waren onophoudelyk ontrust door oorlogen van buiten, en partyschappen van binnen. Het vuur, welk ons eiland en het vaste land verwoestte, kon den moed der Natie niet weder ontvonken. Onze legers bestonden slegts uit een klein getal burgers. Wy stelden ons voornaamste betrouwen op onze bondgenoten, en op gehuurde vreemdelingen. Sedert dien tyd heeft men verschillende pogingen gedaan, om eene Nationale krygsmagt opterigten, maar ze zyn allen door de kwaadaartigheid der partyschappen verydeld. De vreze, welke wy sedert weinig jaren voor eenen | |
[pagina 373]
| |
inval gehad hebben, heeft ons niets overgelaten, dan de keuze van een van beiden, of om onze verdediging aan eene bende buitenlandsche troepen te geven, of om eene nationale krygsmagt opterigten. Eindelyk heeft, na veel twisten, de laatste party de overhand behouden. Deze inrigting, zwak in hare geboorte, zal wakkerder zyn in hare rypheid. Het is de dageraad van eenen schonen dag. Zy, die zig tegens deze inrigting gekant hebben, hebben hun gevoelen gegrond op de onnutheid van deze krygsmagt, welke, daar zy niet tot oeffeningen van den oorlog opgeleid worden, denzelven ook niet met roem kunnen voeren. Om hen op eene zegepralende wyze te wederleggen, laten wy geen toevlugt nemen tot spitsvindige redeneringen, die altyd aan tegenspraak onderworpen zyn, maar laten wy de ondervinding te hulp roepen; hetgene eertyds geschied is, is nog mogelyk. De Romeinen bevonden zig in den eersten Punischen oorlog in de onmogelykheid, om het tegens de Carthagers goed te maken. Dit moedig volk hadt generhande kennis van de scheepvaart en van het maakzel van een schip. Eene galei lydt schipbreuk op hunne kusten. Dezelve dient hun tot een model, om eene vloot te bouwen, en hoewel ze nog scheepstimmerlieden noch matrozen hadden, werden zy egter eensklaps schippers, en bestreden ter zee eenen vyand, die 'er zig de oppermagtigheid van hadt aangematigd. Dit voorbeeld leert ons, dat de standvastigheid van een regtschapen burger-volk niets onmogelyk vindt, en dat hy, die de hinderpalen vergroot, niet blaakt van de liefde voor het algemene welvaren, welk van een geheel volk zo vele helden maakt. | |
[pagina 374]
| |
Deze koele en bange staatkundigen schreeuwen van het gevaar, van wapenen in de bedorven handen te geven van een gepeupel, dat gene zeden noch breidel kent, en een leger op de been te brengen, welk uit het uitvaagzel der natie bestaat. Doch de ondervinding moet ons ook tegens dit gevaar gerust stellen. De gestrengheid der krygstugt stelt een kragtig bolwerk tegens de losbandigheid. Laten wy het oog werpen op alle de legers van Europa, die opgerigt zyn uit hetgene elke Natie het laagste en veragtelykste heeft. Wy hebben een voordeel boven alle andere Volkeren; te weten, dat onze nationale krygsmagt alleen bestaat uit den adel, uit kooplieden, en uit akkerlieden van dit Koninkryk. Het regt van eigendom geeft alleen het voorregt, om 'er by te worden aangenomen, dus zal dit leger enkel bestaan uit leden, die een byzonder belang hebben by de behoudenis van het algemene belang. Zodanig waren by de Romeinen die legers, welken Italie verwonnen, en welken voor Rome den weg baanden tot de overwinning der gantsche wereld. Ieder Romeinsch soldaat was een burger, voor zyne bezittingen bezorgd, en wiens voorspoed aan den voorspoed van het algemeen verknogt was. Dit onderscheid in de keuze der soldaten liet zyne voordeelen nooit beter blyken, dan na het bloedbad van Cannae. Ieder burger, verpligt om de wapenen ter verdediginge van het Vaderland optevatten, sloeg niet alleen zyne bezolding af, maar leverde ook in de landsschatkist al wat hy bezat. De Romeinsche Vrouwen, naaryverig op zulk eene edele belangeloosheid, verkogten hare edelgesteenten en sieraden ten dienste van den Staat. Eene moejelyke offerhande waarlyk | |
[pagina 375]
| |
voor eene sexe, die door de begeerte om te behagen beheerscht wordt! Zodanig is de gemoedsgesteltenis, welke in hachelyke en stormagtige tyden een vry en deugdzaam volk altyd zal bezielen. Het gedeelte der Natie, welk door de voordeelen van den eigendom aan een vry en vermogend land verbonden is, zal 'er altyd het sterkste bolwerk voor zyn. Zyn voorbeeld zal altyd eenen zegepralenden invloed op zyne ondergeschikten hebben. Men is bedugt, dat onze Natie dus van kooplieden eene Natie van soldaten zal worden. Maar hoe! is het niet beter, dat we allen soldaten zyn gelyk onze roemryke voorouders, dan dat we slaven worden, die voor gestrenge en trotse meesters sidderen en zig ter aarde werpen? Het was Marius, die het eerst by de Romeinen de kragt der legers ontzenuwde door troepen uit de zesde klasse te trekken, die het schuim van het volk was, en die, daar zy geen belang by het geschil hadt, ook geen moed kon hebben, om hetzelve te beslissen. Rome hieldt op van onverwinlyk te zyn, wanneer het in zyne legers meer vreemdelingen dan burgers hadt, wanneer het onverschillig was, of men Romein of buitenlander ware, wanneer de naam van soldaat, door eene onwaardige keuze veragt en schimpelyk geworden, niet meer het onderscheidend voorregt des burgers was. Het lot der oude Republieken moet ons over de onze ontrusten, ten zy wy, door hunne ongelukken onderrigt, onzen ondergang voorkomen, door hare gebreken te vermyden, en door hare misbruiken te beteugelen. Griekenland, eertyds het toneel van kunsten en wetenschappen, de vrugtbare moeder van Wysgeeren, van Wetgevers en van Helden, zugt heden verdrukt onder | |
[pagina 376]
| |
het juk der onbeschaafdheid, en kwynt in de duisternis der onkunde. Het hoogmoedige Carthago, vorstin der zee, het middelpunt van den koophandel aller volkeren, belemmert tegenwoordig de navorschingen van den reiziger, die met ongeduld zyn best doet, om het dekkleed op te ligten, 't welk hem zyne overblyfzelen verbergt. Rome, weleer meesteres der gantsche wereld, is nu niets anders dan het onedel verblyf van menschen, die zo laaghartig zyn, dat ze hunne eigen laagheid niet bemerken. Eenige lafhartige Sbirren, die door geen naaryver bezield zyn, hebben de wagt over het Capitolium, waar de Scipioos zegepraalden. |
|