gruwelijkheid van het kwaad dat zoo godtergend aanhield en de straf over het dorp zou trekken.
Opeens kwam Mieneka te Verdure's buiten. Nu sprong iedereen nader, men schormde rond het wijveke om nieuws te vernemen.
De ontsteltenis stond op Mieneka's wezen.
- Menschen, ik kan 't niet meer uithouden, - 't is te wreed!
Zij gaf geen acht op degenen die haar bij de kleeren vasthielden, zij wilde weg.
- Hij ligt daar te brieschen als een verdoemde, zegde zij. 't Is Jantje, ja zeker is 't Jantje. Hij ligt op sterven en hij kan niet sterven: de duivel laat hem niet los! De pastoor is hem aan 't belezen, maar hij spuwt naar hem. Gebeden, wijwater, Sint-Jans-evangelie, de paaschkeers, niets kan er helpen. Hij roept om verdoemd te worden. Hoor, hij is nog altijd bezig - laat mij gaan, menschen, 't is om er den eeuwigen schrik van in 't lijf te houden. Ik heb den gruw in mijn bloed. Ge zoudt moeten weten hoe hij afziet: zijn aanzicht is blauw en de oogen puilen uit zijn hoofd.
- Het verstilt, zegde de schoenmaker, die met zijn hoofd tegen de voordeur te luisteren lag. Ik hoor niets meer tenzij zuchten en kermen. Geen vloeken meer.
- 't Is toch jammer van zijn ziele, zei iemand.
- Hoe mag dat op hem gevallen zijn? - een heilig ventje?!
- Niemand is daar vrij van, dat kan den heiligsten man overvallen.
- En zal God hem dat aanrekenen? Hij weet toch niet wat hij doet!