Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Versbouw en ritme in de tijd van '80 (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Versbouw en ritme in de tijd van '80
Afbeelding van Versbouw en ritme in de tijd van '80Toon afbeelding van titelpagina van Versbouw en ritme in de tijd van '80

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.80 MB)

Scans (11.62 MB)

ebook (5.73 MB)

XML (0.86 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Versbouw en ritme in de tijd van '80

(1934)–Garmt Stuiveling–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 216]
[p. 216]

Hoofdstuk XIV.
De vernieuwing van het vers.

De richting onzer tegenwoordige rhythmiek leidt er toe, dat het vijfvoetige iambenvers ook bij ons een artistieke constructie zal worden, met volkomen vrijheid in de caesuur, uit iamben, trocheën, spondeën en pijrrhichiën opgebouwd.
ALBERT VERWEY, 1885.

Uit de onderzoekingen van het ritme der afzonderlike auteurs is reeds gebleken, dat in het algemeen de tijd van '80 ritmies gekenmerkt wordt door een qualitatief en quantitatief stijgende mate van afwijkingen van het metriese schema der vijfvoetige jambe. Enkele belangrijke vragen echter zijn uiteraard niet of slechts terloops ter sprake gekomen, omdat zij niet op één auteur betrekking hebben, maar op de samenhang en de onderlinge verhouding van allen. Alleen een strikt chronologiese groepéring der geanalyseerde gedichten kan inzicht geven in de juiste gang van de gehele ontwikkeling, en aantonen door welke werken van welke kunstenaars de verschillende phasen dezer ontwikkeling worden gemarkeerd. Als laatste taak blijft dan nog over om na te gaan, uit welke oorzaken dit proces ontstond en welke factoren van invloed zijn geweest op het verloop ervan.

De samenvatting van de aparte resultaten in chronologiese volgorde vindt men in de tabellen van pag. 220 en 221. De jaartallen zijn die van de publicatie, met uitzondering echter van de Mathilde-cyclus, Persephone, Okeanos en de twede reeks sonnetten van Winkler Prins; bij deze vier was het wenselik of noodzakelik de data van ontstaan te gebruiken. Op pag. 222 vindt men de belangrijkste getallen nog een samengevat, terwijl de grafiese voorstelling op pag. 224 en 225 deze samenvattende tabellen aanschouwelik weergeeft.Ga naar voetnoot1)

Als algemene conclusie volgt uit het totale overzicht, dat men ook wat versbouw en ritme betreft terecht van een beweging kan spreken. Er is, natuurlik met de onvermijdelike individuële uitzonderingen, een voortdurende stijging van het aantal en van de hevigheid der ritmiese

[pagina 217]
[p. 217]

variaties; de lyriek is in dit opzicht de epiek duidelik vóór. De tijd tot 1885 is vrij gelijkmatig; de jaren 1885-1887 zijn bewogener; de jaren 1888-1890 zijn het in veel sterker mate, en de periode van 1891-1895 overtreft alle vorige. De tendentie gaat van metriese gebondenheid naar ritmiese vrijheid; in de versbouw van al de kunstenaars, met uitzondering slechts van Winkler Prins en, in een veel later stadium, van Boeken, kan men deze tendentie constatéren.

Minder duidelik en met meer schommelingen, maar toch als algemene richting zeker merkbaar, is de toeneming van het aantal onderbrekingen en enjambementen. De twee strekkingen gaan echter niet parallel: het geringst aantal normale, niet-onderbroken, niet-geënjambeerde regels vindt men in 1887 bij Verwey in sonnetten, die, naar de accentvormen gerekend, grotendeels metries zijn; en, omgekeerd, gaan de uiterste vormen van ritmiese afwijking (polymetrie) bij Gorter in 1891 en H. Roland Holst in 1895 samen met ongeveer normale verhoudingen wat betreft onderbreking en enjambement.

Het niet parallel gaan van deze beide tendenties is m.i. voornamelik een gevolg van een principieel verschil. Aan de ontwikkeling van vijfvoetige jambe tot polymetries ritme is geen natuurlike grens gesteld: een poëzie van uitsluitend tiensyllabige vierheffingsverzen laat zich best denken en een trochaeïese poëzie eveneens. Maar toenemende onderbreking, en toenemende dubbel-onderbreking vooral, zou leiden tot een belangrijke verkorting van de gemiddelde ritmiese golf, d.w.z. tot verbrokkeling van de poëzie. Een stijging van het aantal enjambementen zou dit effect niet teniet doen; integendeel: een van de weinige steunpunten van het vers, het rijm, werd daardoor ernstig ondermijnd. De verandering in de accentenreeks moet men beschouwen als het loslaten van één norm en het naderen tot een andere norm; bij onderbreking en enjambement zijn echter geen verschillende normen aanwezig, maar slechts een practiese minimum- en maximum-grens. Beneden de minimumgrens loopt het vers gevaar saai te worden en eentonig door de constante aanwezigheid van een rust na elke regel en de even constante afwezigheid van een geleding middenin;Ga naar voetnoot1) boven de maximumgrens leidt de verhouding tussen syntactiese eenheid en versregel-eenheid niet meer tot een ritmiese spanning, maar tot een breuk. Emants' Lilith (1879)

[pagina 218]
[p. 218]

en Verwey's Spaansche Reis (1893) naderen voor mijn gevoel tot deze twee grenzen.

In dit laatste werk is ook de bouw van het sonnet het sterkst gewijzigd.Ga naar voetnoot1) Het opheffen van de scheiding tussen de kwatrijnen heeft daar bij een overwegend aantal gedichten plaats, evenals het opheffen van de volta tussen kwatrijnen en terzinen. Deze aantasting van de oude voorschriften voor het sonnet, is in Verwey's werk een steeds voortgaand proces geweest: de eerste tekenen daarvan vertonen zich al in de vroegste sonnetten, hoewel daar de volta nog intact is. Deze ontbreekt reeds in enkele sonnetten van 1887; in de bundel Van het Leven grijpt Verwey echter in dit opzicht naar een strengere regelmaat: er is vrijwel geen enjambement 4:5 en in 't geheel geen enjambement 8:9 aanwezig. Maar bij de Spaansche Reis komt de tendentie naar vrijheid versterkt terug: bijna tweederde der sonnetten enjambeert van regel 4 naar 5, en een even groot aantal van regel 8 naar 9. Het rijm 4:5 echter blijft in overwegende mate bestaan.

Wat dit rijm betreft, komen de twee dichteressen, die overigens elkaars antipoden zijn, enigszins overeen: uitsluitend in haar beider werk treft men het rijm van de vierde en vijfde regel in minder dan de helft der gevallen aan. Haar mannelike collega's hebben blijkbaar de noodzaak van een rijmbinding tussen de kwatrijnen sterker gevoeld dan zij.

 

Uit de grafiek op pag. 224 en 225 is niet slechts gemakkelik vast te stellen, dat de tijd van '80 ritmies gekenmerkt wordt door een steeds groter vrijheid ten opzichte van het vijfvoetig jambiese metrum, maar ook ziet men daaruit onmiddellik welke publicaties in dit proces van beslissende betekenis zijn geweest.

Het zijn Verwey's sonnetten van 1885-1888, Van de Liefde die Vriendschap heet, en vooral zijn Cor Cordium (1886); daarna de sonnetten van Boeken (1888-'89), dan die van Gorter (1891) en tenslotte die van Henriëtte Roland Holst (1893-'95). Al de andere auteurs volgen de algemene ontwikkeling langzamer na: Kloos schrijft in 1888 een vrijer ritme dan daarvoor, maar minder vrij dan Verwey in 1886; Kloos schrijft in 1893 (in de scheldsonnetten) verzen, die zeer sterk afwijken van de jambiese norm, maar minder sterk toch dan

[pagina 219]
[p. 219]

Boeken's verzen van 1888-'89 of Gorter's van 1891. In veel hoger mate geldt dit verschil voor Van Eeden, om van Hélène Swarth en Winkler Prins maar te zwijgen. Wanneer men de verstechniese vernieuwing als iets essentieels beschouwt van de Beweging van '80 - en ik meen bewezen te hebben, dat ze dit is - dan zijn Winkler Prins en Hélène Swarth ‘overgangsfiguren’, en is Frederik van Eeden meer een door de Tachtigers beïnvloede, dan zelf een Tachtiger. Deze conclusies sluiten geheel aan bij het oordeel, dat m.i. op grond van de literair-historiese gegevens over deze figuren gevormd moet worden.

In de verstechniese vernieuwing van 1885-1895 kan men duidelik twee phasen onderscheiden: vóór 1888 en daarna. Vóór 1888 wordt het jambiese metrum door trochaeïese elementen gewijzigd en lenig gemaakt; na 1888 wordt het principieel aangetast door vierheffingsverzen. In het eerste stadium is Albert Verwey onbetwistbaar de stimulérende kracht; in het twede blijft hij achter bij Boeken, Gorter en Roland Holst. Ik spreek hier over verstechniek; men moet dit vooral niet verwarren met schoonheid en kunstwaarde. Iemand kan een geniaal vernieuwer zijn van de versbouw, zonder een groot en gaaf dichter te wezen; iemand kan een geniaal dichter zijn, zonder zelf ook maar één nieuwe versvorm te scheppen. Niet het verstechniese middel op zichzelf, doch de wijze waarop een dichter het gebruikt, het tot organies deel maakt van zijn poëzie, het opneemt en onder doet gaan in de totaliteit van zijn vers, is beslissend. In zuiver aestheties opzicht stel ik de vroege sonnetten van Kloos zeker boven die van Verwey, en van hen beide de jeugdpoëzie boven hun later werk. Maar nogmaals: wanneer een literair-revolutionaire beweging als belangrijk onderdeel van haar arbeid ook principiële wijzigingen brengt in de verstechniek, dan moet men het leiderschap betreffende dit belangrijke onderdeel toekennen aan hen, die het inderdaad hebben gedáán. De verstechniese vernieuwing van '80 is het werk van Verwey, Boeken, Gorter en Henriëtte Roland Holst; maar deze laatste verhevigt eigenlik slechts Gorter's ritmiese vormen en Verwey's aantasting van de strenge sonnettenbouw: zij is een synthese, en in haar werk eindigt bovendien de ontwikkeling. Of Boeken's poëzie veel invloed heeft uitgeoefend, lijkt me discutabel. Voor de vernieuwing van ons vers blijven derhalve Verwey en Gorter als de groten over.

[pagina 220]
[p. 220]

Overzicht van aantal en plaats der onderbrekingen en der enjambementen per 1000 versregels, tussen 1879 en 1895.Ga naar voetnoot1)

Verzen zonder onderbreking Hiervan met
enjambement
1879 Van Lennep 372 42
1879 Emants 654 36
1880 Kloos 386 11
1880 Perk 431 19
1881-'85 Kloos 486 54
1883 Emants 542 66
1883 Van Eeden 529 38
1883 Verwey 579 86
1884 Kloos 488 100
1884 Swarth 417 37
1884-'85 Verwey 410 38
1885 Winkler Prins 560 26
1885-'88 Verwey 375 50
1885-'88 Swarth 431 26
1886 Verwey 316 42
1886 Van Eeden 429 24
1887 Verwey 245 71
1888 Kloos 379 32
1888-'89 Winkler Prins 491 34
1888-'89 Boeken 507 125
1889 Verwey 357 20
1889 Gorter 288 63
1890 Van Eeden 394 79
1890 Van Eeden 515 41
1891 Boeken 550 122
1891 Gorter 560 90
1893 Kloos 300 54
1893 Verwey 282 82
1893 Van Eeden 398 84
1893-'95 Holst 457 102

Eén onderbreking na syllabe Totaal aantal
verzen
met één
onderbreking
Hiervan met
enjambement
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1879 Van Lennep 4 22 42 82 108 80 66 22 18 444 126
1879 Emants 6 32 18 130 18 58 8 12 4 286 56
1880 Kloos 27 22 43 76 98 76 22 27 16 408 76
1880 Perk 22 55 55 126 58 63 24 11 3 417 61
1881-'85 Kloos 21 54 25 132 54 61 21 4 11 382 75
1883 Emants 6 28 18 72 46 94 42 42 32 380 142
1883 Van Eeden 10 10 58 142 48 38 58 19 10 394 97
1883 Verwey 14 39 61 54 75 43 54 11 7 357 118
1884 Kloos 18 41 24 68 103 62 59 21 15 409 138
1884 Swarth 17 34 37 163 80 46 23 11 9 420 51
1884-'85 Verwey 5 38 52 124 95 100 57 48 5 524 219
1885 Winkler Prins 14 14 23 209 43 9 9 3 3 326 14
1885-'88 Verwey 4 43 46 121 104 79 43 29 14 482 175
1885-'88 Swarth 9 29 14 151 117 31 69 17 3 440 66
1886 Verwey - 34 38 137 179 87 53 11 4 544 251
1886 Van Eeden 12 48 24 107 202 36 36 12 - 476 119
1887 Verwey 10 71 82 224 92 61 82 20 - 643 245
1888 Kloos 50 25 18 104 71 104 43 18 - 432 86
1888-'89 Winkler Prins 9 17 23 157 114 29 29 31 6 414 63
1888-'89 Boeken 18 32 32 93 89 50 50 39 7 411 175
1889 Verwey 28 38 54 173 125 56 18 3 - 495 130
1889 Gorter 4 37 33 108 126 106 119 41 23 597 389
1890 Van Eeden - 15 10 79 128 74 103 34 5 448 207
1890 Van Eeden 15 19 8 177 113 34 53 11 4 432 79
1891 Boeken 21 32 16 69 53 138 37 11 11 386 132
1891 Gorter 21 79 60 105 55 40 21 10 14 405 148
1893 Kloos 32 46 25 93 93 75 64 68 14 511 257
1893 Verwey 14 36 46 157 107 64 46 36 25 532 350
1893 Van Eeden 13 35 31 84 75 66 106 40 18 469 261
1893-'95 Holst 19 71 38 131 98 40 40 45 5 495 236

Meer dan één onderbreking na syllabe
1 2 3 4 5 6 7 8 9
1879 Van Lennep 26 32 52 60 64 60 60 38 16
1879 Emants 32 10 10 38 8 16 4 6 2
1880 Kloos 22 60 22 65 54 103 38 82 33
1880 Perk 28 49 35 53 31 56 27 33 7
1881-'85 Kloos 29 43 39 43 36 29 25 32 4
1883 Emants 6 24 22 20 12 22 24 20 10
1883 Van Eeden 19 10 10 29 29 29 10 19 10
1883 Verwey 11 18 18 4 21 18 25 11 7
1884 Kloos 12 32 29 38 29 21 15 29 12
1884 Swarth 49 26 34 60 66 23 31 31 14
1884-'85 Verwey - 19 19 24 10 29 14 24 5
1885 Winkler Prins 26 31 14 91 23 20 23 11 3
1885-'88 Verwey 4 39 11 39 36 50 29 57 21
1885-'88 Swarth 29 26 11 54 46 49 29 11 9
1886 Verwey 11 76 15 49 42 42 23 23 4
1886 Van Eeden 12 24 48 24 71 24 24 - -
1887 Verwey - 20 61 31 10 61 31 20 -
1888 Kloos 14 61 32 82 36 75 32 46 11
1888-'89 Winkler Prins 14 23 20 43 26 14 23 20 20
1888-'89 Boeken 7 32 14 36 29 18 25 14 4
1889 Verwey 20 51 43 59 61 49 38 5 8
1889 Gorter 4 27 28 34 31 50 20 28 11
1890 Van Eeden 25 20 44 49 39 30 84 30 10
1890 Van Eeden 4 8 8 26 8 23 15 19 8
1891 Boeken - 26 5 37 16 21 11 5 -
1891 Gorter 10 7 10 19 7 12 12 5 2
1893 Kloos 21 50 46 54 43 54 50 61 36
1893 Verwey 43 32 25 79 57 71 21 36 46
1893 Van Eeden 13 40 35 58 35 40 53 27 -
1893-'95 Holst 12 24 10 14 7 14 7 12 2

Totaal aantal
verzen
met meer dan één
onderbreking
Hiervan met
enjambement
1879 Van Lennep 184 40
1879 Emants 60 10
1880 Kloos 207 33
1880 Perk 153 16
1881-'85 Kloos 132 50
1883 Emants 78 30
1883 Van Eeden 77 -
1883 Verwey 64 14
1884 Kloos 103 29
1884 Swarth 163 23
1884-'85 Verwey 67 29
1885 Winkler Prins 114 14
1885-'88 Verwey 143 79
1885-'88 Swarth 129 14
1886 Verwey 140 53
1886 Van Eeden 95 12
1887 Verwey 112 71
1888 Kloos 189 57
1888-'89 Winkler Prins 94 26
1888-'89 Boeken 82 43
1889 Verwey 148 36
1889 Gorter 115 77
1890 Van Eeden 158 54
1890 Van Eeden 53 11
1891 Boeken 64 21
1891 Gorter 35 19
1893 Kloos 189 100
1893 Verwey 186 146
1893 Van Eeden 133 62
1893-'95 Holst 48 17

[pagina 221]
[p. 221]

Overzicht van aantal en plaats der ritmiese afwijkingen per 1000 versregels, tussen 1879 en 1895.Ga naar voetnoot1)

4-heffingsverzen Omzetting Accentverschuiving
1e jambe 2e jambe 3e jambe 4e jambe 5e jambe V P A
1879 Van Lennep - 132 6 10 14 - 18 22 58
1879 Emants - 102 8 46 10 - 2 10 38
1880 Kloos - 130 16 27 11 - 11 33 60
1880 Perk 1 91 8 17 13 - 21 45 53
1881-'85 Kloos - 114 4 7 - - 11 29 79
1883 Emants - 98 6 16 4 2 14 4 20
1883 Van Eeden - 125 - - 10 - 38 19 67
1883 Verwey 4 146 4 18 - - 39 32 25
1884 Kloos - 118 3 6 9 - 29 21 41
1884 Swarth - 94 3 9 3 - 6 31 46
1884-'85 Verwey - 195 5 14 14 5 19 14 71
1885 Winkler Prins - 94 - 40 3 - 43 26 31
1885-'88 Verwey - 161 18 18 7 - 32 14 96
1885-'88 Swarth - 129 - 17 3 - 26 29 34
1886 Verwey 8 232 30 34 27 - 30 19 95
1886 Van Eeden - 321 36 36 12 - 71 12 143
1887 Verwey - 153 20 31 61 - 41 41 184
1888 Kloos 11 157 - 18 29 - 32 57 121
1888-'89 Winkler Prins - 117 3 31 11 - 49 23 40
1888-'89 Boeken 65 182 14 43 25 - 64 32 114
1889 Verwey 10 186 15 38 31 - 74 41 204
1889 Gorter 14 244 28 16 40 17 60 33 72
1890 Van Eeden 5 207 15 10 25 5 34 10 177
1890 Van Eeden - 282 8 53 8 - 34 23 180
1891 Boeken 26 212 21 32 42 - 21 11 53
1891 Gorter 105 267 93 69 33 2 60 38 83
1893 Kloos 32 182 11 29 18 - 43 61 182
1893 Verwey 21 389 54 64 57 - 54 64 57
1893 Van Eeden 9 230 27 40 40 4 49 31 97
1893-'95 Holst 154 286 121 67 55 2 60 45 107

Overbetoning op syllabe Onderbetoning op syllabe
1 3 5 7 9 2 4 6 8 10
1879 Van Lennep 140 32 48 36 16 16 96 88 102 8
1879 Emants 184 34 42 40 10 16 48 52 86 -
1880 Kloos 82 49 27 60 38 5 120 168 71 -
1880 Perk 166 60 49 50 43 85 129 150 130 5
1881-'85 Kloos 161 57 32 39 25 14 57 150 111 14
1883 Emants 164 22 44 44 54 20 96 86 94 4
1883 Van Eeden 125 48 - 29 29 10 135 97 154 -
1883 Verwey 89 18 46 11 32 43 107 146 200 4
1884 Kloos 144 29 21 26 56 - 109 250 100 6
1884 Swarth 160 37 57 14 31 11 46 117 129 -
1884-'85 Verwey 119 57 52 52 43 29 133 176 100 14
1885 Winkler Prins 174 54 60 54 51 31 74 46 154 -
1885-'88 Verwey 136 71 43 89 93 54 104 164 96 14
1885-'88 Swarth 200 80 83 60 60 51 40 220 111 11
1886 Verwey 118 91 34 46 65 8 68 255 118 15
1886 Van Eeden 190 83 12 12 24 - 83 155 95 -
1887 Verwey 153 122 122 51 61 41 112 92 102 -
1888 Kloos 114 100 50 39 54 54 107 229 104 7
1888-'89 Winkler Prins 143 49 54 51 49 20 89 131 100 3
1888-'89 Boeken 150 57 43 39 61 4 89 132 93 14
1889 Verwey 196 148 82 84 87 10 51 135 102 -
1889 Gorter 126 46 41 32 57 2 90 172 149 26
1890 Van Eeden 182 99 79 94 84 - 94 138 79 15
1890 Van Eeden 105 109 56 56 68 - 26 139 64 -
1891 Boeken 143 69 32 58 26 - 106 159 85 -
1891 Gorter 43 45 26 19 43 10 119 136 93 67
1893 Kloos 146 125 43 68 93 32 104 150 154 -
1893 Verwey 118 79 79 86 61 7 39 86 121 -
1893 Van Eeden 150 84 22 31 58 4 66 88 142 9
1893-'95 Holst 90 71 40 40 45 12 74 150 114 17

Afwijkende versregels
I II III IV
1879 Van Lennep 218 26 8 -
1879 Emants 138 54 10 -
1880 Kloos 212 33 22 -
1880 Perk 188 30 15 -
1881-'85 Kloos 214 7 11 -
1883 Emants 130 20 6 -
1883 Van Eeden 221 - 19 -
1883 Verwey 214 18 14 -
1884 Kloos 156 18 26 -
1884 Swarth 177 14 - -
1884-'85 Verwey 252 38 24 -
1885 Winkler Prins 177 37 11 -
1885-'88 Verwey 221 39 43 -
1885-'88 Swarth 180 20 20 -
1886 Verwey 312 57 38 8
1886 Van Eeden 452 71 60 -
1887 Verwey 265 41 112 -
1888 Kloos 318 36 25 4
1888-'89 Winkler Prins 223 46 3 -
1888-'89 Boeken 282 43 54 14
1889 Verwey 329 51 105 -
1889 Gorter 311 49 72 6
1890 Van Eeden 340 44 49 -
1890 Van Eeden 406 49 60 4
1891 Boeken 243 48 42 5
1891 Gorter 262 50 93 45
1893 Kloos 354 39 61 4
1893 Verwey 418 36 114 18
1893 Van Eeden 288 71 80 -
1893-'95 Holst 293 40 100 64

[pagina 222]
[p. 222]

Samenvatting van de wijzigingen in versbouw en sonnettenvorm per 1000 regels, tussen 1879 en 1895.Ga naar voetnoot1)

Onderbreking (o.) en Enjambement (e.)
Geen o. wel e. Eén o. geen e. Eén o. wel e. Meer dan één o. geen e. Meer dan één o. wel e.
1879 Van Lennep, Hyperion 42 318 126 144 40
1879 Emants, Lilith 36 230 56 50 10
1880 Kloos, Rhodopis 11 332 76 174 33
1880 Perk, Mathilde 19 356 61 137 16
1881-'85 Kloos, Sonnetten 54 307 75 82 50
1883 Emants, Godenschemering 66 238 142 48 30
1883 Van Eeden, Geest des Lichts 38 297 97 77 -
1883 Verwey, Persephone 86 239 118 50 14
1884 Kloos, Okeanos 100 271 138 74 29
1884 Swarth, Sonnetten 37 369 51 140 23
1884-'85 Verwey, Sonnetten 38 305 219 38 29
1885 Winkler Prins, Sonnetten 26 312 14 100 14
1885-'88 Verwey, Sonnetten 50 307 175 64 79
1885-'88 Swarth, Sonnetten 26 374 66 115 14
1886 Verwey, Cor Cordium 42 293 251 87 53
1887 Van Eeden, Finis 24 357 119 83 12
1887 Verwey, Sonnetten 71 398 245 41 71
1888 Kloos, Kind en God 32 346 86 132 57
1888-'89 Winkler Prins, Sonnetten 34 351 63 68 26
1888-'89 Boeken, Sonnetten 125 236 175 39 43
1889 Verwey, Van het Leven 20 365 130 112 36
1889 Gorter, Mei 63 208 389 38 77
1890 Van Eeden, Ellen 79 241 207 104 54
1890 Van Eeden, Ellen-Sonnetten 41 353 79 42 11
1981 Boeken, Afrodite 122 254 132 43 21
1891 Gorter, Sonnetten 90 257 148 16 19
1893 Kloos, Sonnetten 54 254 257 89 100
1893 Verwey, Spaansche Reis 82 182 350 40 146
1893 Van Eeden, De Broeders 84 208 261 71 62
1893-'95 Holst, Sonnetten 102 259 236 31 17

Metriese afwijkingen Sonnetten met
I II III IV vier heff.- vzn. Rijm 4:5 Geen rijm 4:5 Enj 4-5 Enj 8-9
1879 Van Lennep, Hyperion 218 26 8 - -        
1879 Emants, Lilith 138 54 10 - -        
1880 Kloos, Rhodopis 212 33 22 - -        
1880 Perk, Mathilde 188 30 15 - 1 40 31 1 1
1881-'85 Kloos, Sonnetten 214 7 11 - - 61 11 7 -
1883 Emants, Godenschemering 130 20 6 - -        
1883 Van Eeden, Geest des Lichts 221 - 19 - -        
1883 Verwey, Persephone 214 18 14 - 4        
1884 Kloos, Okeanos 156 18 26 - -        
1884 Swarth, Sonnetten 177 14 - - - 34 37 - -
1884-'85 Verwey, Sonnetten 252 38 24 - - 62 10 19 -
1885 Winkler Prins, Sonnetten 177 37 11 - - 71 - - -
1885-'88 Verwey, Sonnetten 221 39 43 - - 64 7 14 -
1885-'88 Swarth, Sonnetten 180 20 20 - - - 71 3 3
1886 Verwey, Cor Cordium 312 57 38 8 8        
1887 Van Eeden, Finis 452 71 60 - -        
1887 Verwey, Sonnetten 265 41 112 - - 71 - 20 20
1888 Kloos, Kind en God 318 36 25 4 11 39 32 14 -
1888-'89 Winkler Prins, Sonnetten 223 46 3 - - 69 3 3 -
1888-'89 Boeken, Sonnetten 282 43 54 14 65 36 36 14 4
1889 Verwey, Van het Leven 329 51 105 - 10 71 - 3 -
1889 Gorter, Mei 311 49 72 6 14        
1890 Van Eeden, Ellen 340 44 49 - 5        
1890 Van Eeden, Ellen-Sonnetten 406 49 60 4 - 45 26 - 4
1981 Boeken, Afrodite 243 48 42 5 26        
1891 Gorter, Sonnetten 262 50 93 45 105 71 - - -
1893 Kloos, Sonnetten 354 39 61 4 32 39 32 36 21
1893 Verwey, Spaansche Reis 418 36 114 18 21 57 14 46 46
1893 Van Eeden, De Broeders 288 71 80 - 9        
1893-'95 Holst, Sonnetten 293 40 100 64 152 14 57 19 17

[pagina 223]
[p. 223]

De verstechniese ontwikkeling tussen 1879 en 1895 heeft een continu verloop, en de verschillende phasen van dit proces blijken niet slechts uit het werk van ènkelen, doch van àllen. Een verklaring van deze feiten is maar op twee wijzen mogelik: òf er is bij de Tachtigers een zeer sterke onderlinge beïnvloeding geweest, òf er hebben op hen allen gelijke of gelijksoortige krachten ingewerkt, die aan hun werk zoveel overeenkomstige trekken gaven. M.i. is beide het geval. Wanneer jongere kunstenaars begonnen, namen ze ongeweten de techniek van hun onmiddellike voorgangers over; maar wat deze daarin voor nieuwe elementen hadden aangebracht, was voor die jongeren geen moeizaam verworven resultaat, doch een gegeven begin. Verwey vond de techniek van Perk en ook van Kloos gereed, en vervormde die op zijn persoonlike wijze; Boeken en Gorter konden dat doen met de versbouw van Kloos en Verwey; Henriëtte Roland Holst deed het met die van Verwey en Gorter. Ieder stond zo op de schouders van een ander, en reikte gemakkelik verder dan deze. Doch de resultaten, die hij won, werden ook gemakkelik weer opgenomen door deze eerderen, omdat het bijna steeds resultaten waren, die pasten in hun eigen systeem, al zouden zij misschien zelf ze nooit hebben bereikt.

Toch is deze onderlinge beïnvloeding zeker niet voldoende om de hevigheid van het proces te verklaren, en nog minder het ontstaan ervan. Er zijn inderdaad geheel andere krachten geweest, die echter alle in één richting werkten en mòesten werken.

Bij vrijwel alle Tachtigers kan men invloed aantonen van de Engelsen: Keats en Shelley.Ga naar voetnoot1) Het ritme van het eerste document, Van Lennep's Hyperion-vertaling, is door Keats natuurlik niet slechts beïnvloed, maar gewekt. Voor Kloos en Verwey, voor Van Eeden en Gorter heeft de poëzie van deze engelse dichters behoort tot het hoogste, wat de kunst aller landen en aller eeuwen heeft voortgebracht. Op hun eigen poëzie heeft deze buitenlandse schoonheid natuurlik ingewerkt, bewust of onbewust: men merkt het aan visie en beeldspraak en versmotieven; het is ook merkbaar in de verstechniek, daar alle vrijheden der Tachtigers zowel in Keats' Hyperion als in Shelley's Epipsychidion te vinden zijn.

[pagina 224-225]
[p. 224-225]


illustratie

[pagina 226]
[p. 226]

Bij Verwey kan men in de sonnetten Van de Liefde die Vriendschap heet, ook reminiscenties van Shakespeare verwachten. Zijn studie over Shakespaere's sonnet is méér dan een wetenschappelike beschouwing: het is een bezinning op eigen mogelikheden door middel van onderzoekingen in eens anders kunst.

Minder algemeen en minder langdurig is de invloed geweest, die uitging van de duitse en franse lyriek. Perk noemt een aantal namen, en zijn beheersing van de sonnetvorm vooronderstelt inderdaad een nauwgezette studie van het werk der genoemde dichters. Ook Kloos is in het begin sterk afhankelik geweest van de duitse literatuur, Heine en von Platen, zó zeer, dat hij immers zijn vroegste sonnetten in het duits geschreven heeft. Verschillende van de ritmiese vrijheden bij Perk en Kloos kan men bijv. in enkele sonnetten van Heine aantreffen:

 
Im Hirn spukt mir ein Märchen wunderfein -


illustratie

of:

 
Stolz und gebietend ist des Leibes Haltung -


illustratie

Het eerste voorbeeld heeft een accentverschuiving, het twede een omzetting en op de zesde syllabe onderbetoning.

Ook het lezen van de klassieke Nederlanders, Vondel, Bredero, Hooft, moet hier worden genoemd. De zeventiend'eeuwse alexandrijn varieert het jambiese metrum in veel sterker mate, dan het voorschrift of liever: de aesthetiese communis opinio omstreeks 1880 aan de dichter toestond. Vooral Verwey heeft van onze Goudeneeuwers geleerd, en in een iets later periode ook van de Vroege-Renaissancisten. Het is niet te gewaagd, om bij een vers als:

 
uw blank-zeilende wolk, zwerk zwart en rouwigGa naar voetnoot1)


illustratie

de constatéring, dat hier ‘de werking van de z-, w-, en r-klank door de alliteratie en het ritme gesteund wordt op een wijze die aan zestiende-eeuwse renaissance-poëten doet denken’Ga naar voetnoot2) uit te breiden tot het aannemen van een rechtstreekse beïnvloeding.

Uiteraard kan de klassieke, latijnse en griekse, poëzie slechts een factor van betekenis zijn geweest bij de klassiek-geschoolden. Wel was

[pagina 227]
[p. 227]

Kloos in de klassieke letteren candidaat, en Boeken zowel als Gorter doctor, maar met enige waarschijnlikheid is alleen bij Boeken in zijn versbouw hier en daar invloed vast te stellen.

 

Al deze zeer verschillende krachten onderging men waarschijnlik grotendeels onbewust. Sommigen echter gaven zich duidelik rekenschap van ritmiese verschillen, en vooral bij Van Lennep en Verwey leidde dit tot een scherp inzicht in metriese verschijnselen. Speciaal bij Verwey kan men ook een experimenteerlust waarnemen, een speurzin naar nieuwe mogelikheden, een ontdekkingsdrift naar onbekend gebied, dat achter de ijsgordels der metra kon liggen. Het scherpe theoretiese inzicht en de experimenteerlust ontbreken zowel bij Kloos als bij Van Eeden; theoreties inzicht is ook van Boeken niet bekend, terwijl de opvattingen, waarvan Hélène Swarth heeft blijk gegeven, sterk negatief gewerkt moeten hebben op de techniese vrijmaking van haar eigen poëzie, die dan ook in het vernieuwingsproces zonder belang is, hoe groot de waarde uit aestheties en literair-histories oogpunt ook moge zijn.

Het schijnt vreemd, dat uit zo heterogene krachten een continuë beweging kon ontstaan, die zo duidelik in één richting verliep. Maar, afgezien van het feit, dat de invloed der vroegere nederlanders en der engelsen parallel ging, is de verklaring gemakkelik: de starre beperktheid van het beginpunt liet slechts een ontwikkeling in één richting toe. De streng metriese vijfvoetige jambe was niet ànders te variëren, dan door gebruik te maken van trochaeiese elementen, eerst op de plaatsen in de aanhef van een versregel, daarna ook midden in. Iedere afwijking méér deed het metrum leniger en losser worden. Toen zodoende na enkele jaren een ongekende beweeglikheid verkregen was, ontstond ook de mogelikheid om af te wijken naar een niet meer vijftoppige norm: in versregels met zeer sterke overbetoning kan men een toenadering tot een zes-heffingen-vers zien, terwijl de overgang naar het vrije vier-heffingenvers gemakkelik werd gemaakt door een veelvuldige onderbetoning. De alleenheerschappij van de jambiese vijfvoet, ‘het groote metrum van na de Renaissance’Ga naar voetnoot1), was gebroken, zonder dat dit in de bewuste bedoeling van de oorspronkelike Tachtigers had gelegen. In de literatuur na 1895 - Boutens, Leopold, Adama van Scheltema, maar ook van

[pagina 228]
[p. 228]

sommige Nieuwe-Gidsers: Verwey en Gorter - vindt men de grootste verscheidenheid van versvormen; die van Boutens zijn weer veel strenger metries, maar niet vijfvoetig en evenmin steeds jambies; die van Adama van Scheltema bevatten bewust vaak elementen van de vrije volksritmen.

 

De nederlandse literatuur had tijdens de Renaissance de jambe tot het heersende metrum gemaakt; door vele overgangsvormen was de middelnederlandse poëzie en de rederijkerskunst geworden tot de alexandrijn van Vondel en de andere zeventiend'-eeuwers.Ga naar voetnoot1) Bij hen is de jambe nog een norm, geen voorschrift, een variabel metrum, geen dwingende dreun. Maar de jambiese tendentie zet zich door en dit langdurige proces eindigt eerst bij zijn natuurlike einde: in de volkomen verstarring van de onpersoonlike tiktak-maat der achttiend'-eeuwers. Verschillende pogingen om daaruit los te komen - Kinker, BilderdijkGa naar voetnoot2) en vooral StaringGa naar voetnoot3) - hadden niet tot een algemene bevrijding geleid. Pas de Beweging van '80 heeft de jambiese ontwikkeling, die zich over meer dan twee eeuwen van nederlandse verskunst uitstrekt, binnen twintig jaar in omgekeerde richting afgelegd. Als de jambe het verstechniese kenmerk is van de Renaissance, zou men de Beweging van '80 een Contra-Renaissance kunnen noemen. Hierdoor alleen reeds moet er - ook zonder directe beïnvloeding - een zekere overeenkomst bestaan tussen de latere phasen van de Beweging van '80 en de vroegere phasen van de Renaissance: Perk en Kloos kan men vergelijken met de zeventiend'-eeuwers, Verwey met Van der Noot, wiens werk hij in 1895 uitgaf, en zelfs de na-tachtiger Henriëtte Roland Holst met de voor-renaissancistiese Hadewijch, van wie zij, toen zij haar eerste verzen schreef, nog niets gelezen had. Zolang geen exacte en statistiese onderzoekingen tot onze beschikking staan, blijft dit alles echter niet meer dan een indruk.

 

De ommekeer in de versbouw is slechts één factor van de literaire vernieuwing. De strijd tegen de traditionele beeldspraak, de haat tegen de retoriese taal, de hartstocht voor de hevige visie en de directe uiting,

[pagina 229]
[p. 229]

het trotse pleidooi voor de dichterlike roeping en tégen het dichterlike tijdverdrijf - al deze andere factoren zijn in het totaalbeeld onmisbaar en hangen ten nauwste samen. Voor het ontstaan van dit ontzaglike en bijna eruptieve proces geeft de eerder vermelde reeks van invloeden en voorbeelden geen voldoende verklaring. Welke kracht stuwde al die verschillende kunstenaars, dat zij steeds sterker zich gingen verzetten tegen het metrum en tegen de prosodiese voorschriften, terwijl toch, de gehele achttiende en negentiende eeuw door, bijna al de talenten - waaronder in aanleg zeker voortreffelike - zich deemoedig hadden geschikt en rustig de dwang verdroegen? Waarom leefde juist omstreeks 1880 in geheel een generatie van jonge artiesten de wil tot bevrijding, die enige vroegeren slechts incidenteel hadden gevoeld? Hoe ontstond algemeen die onstuimige opstand tegen het conventionele, nadat decenniën lang die opstandigheid in enkelingen belichaamd was geweest?

Dit algemene kan niet anders verklaard worden, dan uit een algemene oorzaak. Wanneer men niet gelooft aan louter toeval, en het spreken over mysterieuze geestelike samenhangen geen verklaring, slechts een verschuiving van het probleem acht, moet men komen tot de erkenning, dat het de maatschappelike verhoudingen waren, die de artistieke bewegingen aan het eind der negentiende eeuw deden ontstaan, en die een voortdurende stuwkracht zijn gebleven. Het wezen van de Nieuwe-Gids-beweging wordt alleen benaderd, als men de verandering der literaire vormen beschouwt in onmiddellik verband met de sociale veranderingen, die tezelfdertijd plaats vonden. De kulturele ommekeer, waarvan de Beweging van '80 een belangrijk onderdeel vormt, was in het Nederland van omstreeks 1880 een maatschappelike noodzakelikheid. Maar op grond van wélke maatschappelike feiten was zij dat?

Reeds vroeg zijn over een sociologiese verklaring van de Nieuwe-Gids-beweging heftige discussies gevoerd, waaraan vooral Gorter, Henriëtte Roland Holst, Van der Goes, Verwey en Adama van Scheltema hartstochtelik hebben deelgenomen. ‘In hoeverre - luidt het - was die beweging laatste uitlooper van een groot verleden, en in hoeverre een vroegtijdig verschijnsel van wat we ook nu nog als toekomst zien?’Ga naar voetnoot1) Het merkwaardigste van deze belangrijke polemieken is wel, dat de socialisten tot verschillende, deels zelfs tegenstrijdige conclusies kwamen, en dat geen

[pagina 230]
[p. 230]

der schrijvers een exact en systematies onderzoek heeft gedaan in het rijke feitenmateriaal - een tekort, dat Verwey hun terecht verweten heeft.Ga naar voetnoot1) Tegen de marxistiese mening, dat de Nieuwe Gids slechts burgerlik zou zijn geweest - groot-burgerlik volgens Mevrouw Roland HolstGa naar voetnoot2), klein-burgerlik volgens Frank van der GoesGa naar voetnoot3) - plaatste Verwey zijn opvatting, dat de Nieuwe Gids ‘ook de sociale kracht van deze tijd (had) voorgewerkt’;Ga naar voetnoot4) een opvatting, die op grond van de feiten zeker te verdedigen is. Want het maatschappelike verzet slaat uit talloze bijdragen van de oudste Nieuwe-Gids-jaargangen nóg op als een levende vlam. Aanvankelik radicaal-democraties, werd het in weinig jaren positief socialisties van inhoud; het élan en de kundigheid, waarmee gestreden werd, maken de bekoring en de waarde van menige aflevering uit.

De discussie over de sociale achtergrond moest vruchteloos blijven, daar men de Nieuwe-Gids-beweging beschouwde als een een-voudig proces, uit één oorzaak ontstaan. De Beweging van '80 en de Nieuwe-Gids-beweging echter zijn niet één, maar twee. Wel veroorzaakt hun tijdelik samengaan, dat de verschillende krachten, waaruit zij ontsprongen, moeilik te scheiden zijn; maar ook in de toenmalige maatschappij vonden gelijktijdig verschillende veranderingen plaats, die gezamenlik in één realiteit tot uiting kwamen: een deel der bourgeoisie werd van klein-burgerlik kapitalisties; de kleine luyden werden door Dr. Kuyper religieus-politiek georganiseerd; en tegelijk begon door Domela Nieuwenhuis de socialistiese bewustwording der proletariërs. In diepste wezen waren deze veranderingen één, maar hoe tegengesteld aan elkander toonden de uitingsvormen zich!

[pagina 231]
[p. 231]

Niet met een grove schematiséring, doch met een nauwgezette analyse van de grote samenhangen alleen kan het mogelik zijn achter de wijziging der kunstopvattingen de zich wijzigende maatschappelike werkelikheid te ontdekken. Het zou kunnen blijken, dat de tegenstellingen tussen de marxistiese literatoren onderling, en hun verschillen met Verwey, slechts gevolg waren van een telkens ander subjectief aspect, en dat in een objectieve beschouwing al deze aspecten een relatieve geldigheid behouden. De uiteenlopende tendenties in de Nieuwe Gids, die geleid hebben tot de breuk en de débacle, zijn zó evident, dat men alleen reeds op grond daarvan tot heterogene maatschappelike oorzaken moet besluiten.

voetnoot1)
Met uitzondering van de laatste vier kolommen, die enkel op de sonnetten betrekking hebben.
In de grafiek is het elfde jaartal van links ten onrechte 1884; dit moet zijn: Verwey 1885.
voetnoot1)
Vgl. de Catsiaanse alexandrijn!
voetnoot1)
Vgl. de desbetreffende vier kolommen op pag. 222.

voetnoot1)
Daar alle cijfers berekend zijn, is het door afronding mogelik, dat de totalen iets méér of minder dan 1000 opleveren.

voetnoot1)
Voor de verklaring van de indeling zie pag. 38 en pag. 39.

voetnoot1)
Zie de hierbij behorende graphiek op pag. 224 en 225.
voetnoot1)
Vgl. Dr. G. Dekker, Die invloed van Keats en Shelley in Nederland gedurende die negentiende een, Groningen - Den Haag, 1926.
voetnoot1)
Verwey, 1893, uit ‘Kosmos’; Verz. Gedichten 1911, deel I, pag. 237.
voetnoot2)
De Vooys, Opmerkingen over Nederlandsche Versbouw, Taal en Letteren, 1906, pag. 247.
voetnoot1)
Albert Verwey, Nieuwe Gids 1e jrg. deel 1, pag. 72.
voetnoot1)
Vgl. J. van der Elst, L'alternance binaire dans le vers néerlandais du seizième siècle, Groningue 1920.
voetnoot2)
Vgl. het artikel van De Vooys, Taal en Letteren 1906, pag. 229-240
voetnoot3)
Brieven van Mr. A.C.W. Staring, ingeleid en toegelicht door Dr. G.E. Opstelten, Haarlem 1916, pag. 147, 174, 206-207 etc.
voetnoot1)
Albert Verwey, Proza, deel VII, Amsterdam 1922, pag. 193.
voetnoot1)
Albert Verwey, Proza, deel VII, Amsterdam 1922, pag. 195-196.
voetnoot2)
‘De nieuwe letterkundige beweging moest doordringen, want zij was gevolg en geestelijk aspect van de sociale verandering in Nederland. Zij gaf lichaam en vorm, glans en schoonheid aan de beste aspiraties der opstijgende bourgeoisie. Zij vond haar grond in nieuwe gevoelens en voorstellingen, dieper en intensiever dan van een vorig geslacht, die in de maatschappij opkwamen toen Nederland van klein-burgerlijk, kapitalistisch werd en het genot en de smart leerde kennen daaraan verbonden.’
H.R.H. in De Nieuwe Tijd 1904, pag. 743.
voetnoot3)
‘De Tachtiger jaren zagen, in de vorige eeuw, niet slechts de Nieuwe-Gids-beweging in de letterkunde, maar ook het verval der liberale partij in de politiek; en tezelfder tijd ongeveer toen de revolutie van de kunst volledig was, zegevierde de kleinburgerlijke staatkunde der anti-revolutionnaire partij bij de verkiezingen van '88.’ V. d. Goes in De Kroniek, 26 Nov. 1904, pag. 378.
voetnoot4)
Verwey, Proza VII, pag. 193.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken