Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De stille lach (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van De stille lach
Afbeelding van De stille lachToon afbeelding van titelpagina van De stille lach

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.79 MB)

Scans (18.40 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.70 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De stille lach

(1916)–Nico van Suchtelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

Hagenau, 26 October.
Aan Elisabeth van Rosande,
Boekerode, Oostwolde.

MIJN lieve vriendin dus toch, dus eindelijk! En nu voor altijd weg alle misverstaan, niet waar? Dit is uw hart, zóóals het werkelijk is en zooals ik wil dat het voor mij nu altijd blijven zal.

Neen, ik ‘minacht u niet; natuurlijk niet’. Ik zeg dit met tegenzin. Maar u vroeg mij zelf om deze nadrukkelijke verklaring, en zóó ontroert mij het lieve van dit verlangen, dat ik aan uw onredelijke kinderlijkheid toegeef, en er alleen maar bijvoeg dat ik nooit met zoeter schroom, met heiliger eerbied, met verrukter begrijpen en met dieper dankbaarheid iets gelezen heb dan die deftige kadastervellen waarop u een maand lang neerschreef wat er in uw hart omging.

Ik liet u zien in het mijne; maar dat was een daad van dwaasheid of hoogmoed, in elk geval een onweerstaanbare impuls, zooals het schrijven van mijn eersten brief. Maar ù gaf mij het ùwe uit zuivere grootmoedigheid. Ik móest u vertrouwen, ik kón niet anders, maar ù schenkt mij uw vertrouwen vrijwillig.

Ja, uw gevoel is veilig bij mij. Ik wil niet schrijven over uw dagboek. Misschien zullen we er over spreken als we elkaar den 2den Nov. zien. In elk geval zullen we elkaar ontmoeten als goede vrienden en geen behoefte hebben aan bijzondere ophelderingen en uitleggingen. We hebben onze voelhorentjes al naar elkaar uitgestoken en weten wat

[pagina 268]
[p. 268]

we van elkaar mogen verwachten ook zonder dat we er verder over behoeven te redeneeren.

U komt zeker met den trein van 10,46. Zonder tegenbericht reken ik daar op. Natuurlijk zal ik mij vrij maken. Het is zoo onvatbaar heerlijk dat u komt. En dat u mijn kaas, koek en jam komt proeven en keuren! Ja, maar ik moet u toch eerst iets bekennen: dat ik namelijk in mijn bitterheid, als altijd, weer ergerlijk overdreven heb. U zult mij in een heel andere omgeving vinden dan het slot van mijn dagboek u waarschijnlijk deed vermoeden. In de eerste plaats is mijn hospita, hoewel onmiskenbaar wat tobberig (wordt dat eens niet als je meer dan twintig jaar moet trachten nog iets te verdienen op de kadetten en ossenlappen van je commensaals!) een goed en hartelijk mensch. En haar dochter Toosje is een allerliefst en pienter meisje van een-en-twintig, dat eerst wat verlegen voor mij scheen, maar nu heel vertrouwelijk is, Engelsche les van mij krijgt en dikwijls boeken bij mij haalt. De uwe kent ze allemaal en ze heeft een groote bewondering voor u opgevat, die ze zonderlingerwijs zelfs een beetje op mij schijnt over te dragen, sinds ze weet dat ik u eens ontmoet heb. Ze werd er stil van toen ik haar vanmorgen zei dat u mij zoudt komen opzoeken. Ze zal wel erg verlegen tegenover u zijn; denk daar aan.

En het uitzicht op mijn binnenplaatsje - schimmelig schold ik het, geloof ik - is eenvoudig verrukkelijk; al na een week was ik er geheel mee verzoend; Boekerode is ànders, maar volstrekt niet mooier. Stel u voor aan weerszijden een oude, vervallen muur, met mos tusschen de voegen. Daarachter rechts de zware boomen van een pastorietuin, en daarboven uit en tusschen de nu kale takken

[pagina 269]
[p. 269]

door, de rustige, massieve kerktoren. Links wat oude achtergeveltjes en daken: oude, heel oude roode pannen. Tegenover mijn ramen de achtergevels van pakhuizen, oud van bouw en tint. Hoe verrustigend, hoe troostrijk is het kijken naar dingen met een geschiedenis! In den tuin zelf een oude, knoestige perelaar, een paar zorgvuldig in stroo gepakte stamroosjes en een perkje, waarin met de lente stellig fuchsia's en geraniums komen te staan. Een oud, oud prieel van verkleurde latten, dat in die lente, waarop ik mij nu al kinderlijk verheug, zal zwichten onder blauwe regen. Op het steenen voorpleintje, ter flankeering van het gootsteenputje, twee verschoten groene bakken met oude, oude occuba's. Alles is oud en rustig in dit tuintje, als vergeten. Zelfs de spinnen en de slakken zien er oeroud uit, zegt Toosje, die hier twintig jaar gewoond heeft en vast gelooft dat ze iedere lente dezelfde dieren te voorschijn ziet kruipen uit hun holen en gaten en dat het àl die twintig jaar dezelfde roodstaartjes waren die onder het rieten dak van het prieeltje nestelden. - U zult het een wondermooien hof vinden en mij, die over mijn milieu dorst klagen, een kleinmoedig pruttelaar.

Maar wat schrijf ik u toch van dingen die u over een paar dagen zelf zult zien. Denk maar dat ik nerveus en babbelachtig ben van blijdschap die zich niet inhouden kan, die zich uiten moet door praten, lachen, fluiten, zingen. En ik zit hier alleen, en kan niet praten of lachen, en als ik floot of zong zou Toosje, in de kamer achter, fouten maken in haar thema. En daarom schrijf ik u dit maar; ik zou u willen schrijven ik weet niet wat: dat hiernaast gevlagd wordt voor een jubileerenden meesterknecht, dat de booten in de haven zoo prachtig fluiten en

[pagina 270]
[p. 270]

toeteren, dat de zon zoo schittert in de ruitjes van 't pakhuis, dat Toosje's duiven koeroeën voor mijn raam en dat het heele leven mooi en heerlijk en belangrijk is.

En nu doe ik geloof ik wijzer met dezen brief te gaan posten en dan maar wat te loopen in het Sterbosch. Het lijkt zoo haast nog niet te gelooven dat u hier met mij zult luisteren naar het beieren van mijn ouden, langen buurman; dat u met mij zult raden naar wat er wel liggen zal achter de gezellige poortjes en luiken van die grauwe pakhuizen; heel oude en vergeten dingen denk ik, kostelijke specerijen en kruiden en zeldzaamheden uit Oost en West, nog uit de dagen van Bontekoe.

Groet de kindertjes van mij, en zegt u Anneke dat ik wel dikwijls ‘stil’ geweest ben hier en dan erg verlangde naar haar liedjes en gehuppel, maar dat ik nu blij ben. God zegen u en iedereen. Tot Maandag.

Joost Vermeer


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken