Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De godlievende ziel vertoont in zinnebeelden (1724)

Informatie terzijde

Titelpagina van De godlievende ziel vertoont in zinnebeelden
Afbeelding van De godlievende ziel vertoont in zinnebeeldenToon afbeelding van titelpagina van De godlievende ziel vertoont in zinnebeelden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (10.72 MB)

Scans (14.93 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

emblematiek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De godlievende ziel vertoont in zinnebeelden

(1724)–Jan Suderman–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Bladtwyzer der Zinnebeelden van H. Hugo.

 OPdraght. Heer voor u is alle myne begeerte: en myn zuchten is voor u niet verborgen. Ps. XXXVIII. 10.Pag. 1
1Met myne zîele hebbe ik u begeert in burrow nacht. Ezaï. XXVI. 9.2
2O Godt, Gy weet van myne dwaesheit, en myne schulden zyn voor u niet verborgen. Ps. LXIX. 6.3
3Zyt my genadigh, Heer, want ik ben verzwakt: genees my, Heer, want myne beenderen zyn verschrikt! Ps. VI. 34
4Aenzie myne elende en myne moeite, en neem alle myne zonden wegh. Ps. XXV. 18.5
5Gedenk toch dat gy my als leem bereit hebt, en my tot stof zult doen wederkeeren. Job. X. 9.6
6Hebbe ik gezondigt, wat zal ik doen? O menschenhoeder, waerom hebt Gy my u tot een' tegenloop gestelt. Job. VII. 20.7
7Waerom verbergt Gy uw Aengezicht, en houdt my voor uwen vyant? Job. XIII. 24.8
8Och, dat myn hooft water ware, en myn oogh een springader van tranen! Jerem. IX. 1.9
9Banden der helle omringden my, strikken des doots bejegenden my. Ps. XVIII. 6.10
10Ga niet in 't gerichte met uwen knecht; want niemant, die leeft, zal voor uw Aengezicht rechtvaerdigh zyn. Ps. CXLIII. 2.11
11Laet my de watervloet niet overstroomen, en laet de diepte my niet verslinden. Ps. LXIX. 16.12
12Och, of Gy my in 't graf verstaekt, my verbergde, tot dat uw toorn zich afkeerde. Job. XIV. 33.13
[pagina 118]
[p. 118]
13Zyn myne dagen niet weinigh? Houd op. zet van my af, op dat ik my een weinig verquikke. Job. X. 20.14
14O, dat zy wys waren! zy zouden dit vernemen. zy zouden op hun einde merken. Deut. XXXII. 29.15
15Myn leven is verteert van droefheit, en myne jaren van zuchten. Ps. XXXI. 11.16
16Myn ziel is verbroken van wegen het verlangen naer uwe oordelen. Ps. CXIX. 20.17
17Oh, dat myne wegen gericht wierden, om uwe inzettingen te bewaren? Ps. CXIX. 5.18
18Houdende myne gangen in uwe sporen, op dat myne voetstappen niet zouden wankelen. Ps. XVII. 5.19
19(Het hair) myns vleeschs is te berge gerezen van verschrikkinge voor u, en ik hebbe gevreest voor uwe oordelen. Ps. CXIX. 120.20
20Wend myn oogen af, dat zy geen ydelheit zien Ps. CXIX. 37.21
21Laet myn hart oprecht zyn tot uwe inzettingen, op dat ik niet beschaamt worde. Ps. CXIX. 80.22
22Koom, myn Liefste, laet ons nu uitgaen in 't velt, laet ons vernachten in de dorpen. Hoogl. VII 11.23
23Trek my, wy zullen u naloopen. Hoogl. I. 4.24
24Och, dat gy my als een broeder waert, zuigende de borsten myner moeder! dat ik u op de straet vonde, ik zoude u kussen, ook zouden zy my niet verachten. Hoogl VIII. 1.25
25Ik zocht des nachts op myn leger hem, dien myne ziel lief heeft. ik zocht hem; maer ik vondt hem niet. Hoogl. III. 1.26
26Ik zal nu opstaen, en in de stadt omgaen, in de wyken en in de straten; 'k zal hem zoeken, dien myne ziel lief heeft: ik zocht hem, maer ik vondt hem niet. Hoogl. III. 2.27
27Hebt gy dien gezien, dien myne ziel lief heeft? Toen ik een weinigh van hun weggegaen was, vond ik hem, dien myne ziel lief heeft: ik hielt Hem vast, en liet Hem niet gaen. Hoogl. III. 3. 4.28
28Maer, my aengaende, het is my goet na by Godt te zyn: ik stelle myn vertrouwen op den Heer, HEER Ps. LXXIII. 28.29
29Ik hebbe grooten lust in zyne schaduwen, en zitte daer
[pagina 119]
[p. 119]
 onder. Hoogl II. 2.30
30Hoe zouden wy een liedt des Heeren zingen in een vreemt lant. Ps. CXXXVII. 4.31
31Ik bezwere u, gy dochters van Jeruzalem, indien gy mynen Liefsten vindt. wat zult gy hem aenzeggen? dat ik krank ben van liefde. Hoogl V. 8.32
32Ondersteunt gy lieden my met de fleschen, versterkt my met de appelen; want ik ben krank van liefde. Hoogl. II. 5.33
33Myn Liefste is myn en ik ben zyne, die weidt onder de lelien, tot dat de dagh aenkomt en de schaduwen vlieden. Hoogl. II. 16. 17.34
34Ik ben myns Liefstens: en zyne genegenheit is tot my. Hoogl. VII. 10.35
35Myne ziel ging uit van wegen zyn spreken. Hoogl. V. 6.36
36Wien hebbe ik nevens U in den hemel? nevens U lust my ook niets op aerde. Ps. LXXIII. 25.37
37O wee my, dat ik een vreemdeling ben in Mezech: dat ik in Kedars tente wone: myne ziel heeft lang gewoont by die den vrede haten. Ps. CXX. 5, 6.38
38Ik elendig mensch! wie zal my verlossen uit het lichaam dezes doots. Rom. VII. 24.39
39Want ik worde van deze twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zyn. Filip. I. 24.40
40Voer myne ziel uit de gevangkenisse om uwen naem te loven. Ps. CXLII. 8.41
41Gelyk een hart schreeuwt naer de waterstroomen, alzoo schreeuwt myne ziel tot U, o Godt. Ps. XLII. 2.42
42Wanneer zal ik ingaan en voor Godts Aengezicht verschynen? Ps. XLII. 3.43
43Och, dat my iemandt vleugels, als eener duive, gave! ik zoude henen vliegen, waer ik blyven mochte LV. 7.44
44Hoe liefelyk zyn uwe woningen, o Heer der heirscharen! myn ziel is begerigh, en bezwykt van verlangen naer de voorhoven des Heeren. Ps. LXXXIV. 2, 3.45
45Koom haestelyk, myn Liefste, en weest Gy gelyk een Rhee, of gelyk een welp der harten op de bergen der speceryen. Hoogl. VIII. 14.46
 BESLUIT.47

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken