Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Parnas, of de zang-godinnen van een schilder (1724)

Informatie terzijde

Titelpagina van Parnas, of de zang-godinnen van een schilder
Afbeelding van Parnas, of de zang-godinnen van een schilderToon afbeelding van titelpagina van Parnas, of de zang-godinnen van een schilder

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Parnas, of de zang-godinnen van een schilder

(1724)–Willem van Swaanenburg–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Een schielyke overrompeling der Muzen,
Of een buiten oogmerk uit de Penvloeijende Digt-zwier.

 
Omperk uw troon, myn God! met sluijers veeler wolken,
 
Zo stomt myn wiek haar punt in 't draaijen naar de lugt,
 
Waar door het tuimelbrein, gezolt, zyn zelf ontvlugt,
 
Om naar den eis gepaait, te stranden in uw kolken.
 
De veder van de ziel, die dryft op Gods orak'len,
 
En myn gesleepe neb proeft wierook van de zon;
 
Ach! dat ik mogt, helaas! het geen ik niet en kon,
 
Ik zou myn vlotte Rif, aan uwen draai-as schak'len.
 
Dan bruiste myne speen van 't zog der hoogste starren,
 
Waar door al 't kruit verlieft, zou tanden naar die spys,
 
Die 't eeuwig Priesterdom geniet in 't pronk-paleis,
 
Daar 't Wonder-choor, met ligt, moet om den altaar warren.
 
Hier 's 't Hof, daar 't eeuwig vuur zig baat in koele stroomen;
 
Hier kust het vogt de vlam, en wemelt op den glans,
 
Die goude vonken schaft aan 's Hemels hoogen trans,
 
En doet een aardeling van duizent werelds droomen.
[pagina 26]
[p. 26]
 
De Weef-kunst van Natuur bestaat in enk'le beelden,
 
De Vader van de kwik, die propt zyn zaat, in wit,
 
Wiers teerste Maagdenbloem in purp're roozen zit,
 
Waar voor de hooftstof eerst het malsste snaarliet kweelde.
 
De wortel van zig zelfs herteelt zyn eigen togten,
 
En boort de Vezels door van 't keurlyk wiszelveld,
 
Als hy het denkgestel van 't driftig wiltuig knelt,
 
En baart in eenen stip een pronknaalt van gedrogten.
 
Ik trek al hooger op, en scheur de windzels stukken
 
Van 't lust-bed der Natuur, waar op de liefde pleit
 
Met frissche rozengeur, voor Gods onsterff'lykheit,
 
Die 't enkel eigen zyn weet in haar zelfs te drukken.
 
Zo leund de Vorst van 't Al op smook, en wufte winden,
 
En zuigt zyn eigen borst, in 't aanzien van de dood,
 
Waar door hy wel doorvoet, zig zelf gestaâg vergroot
 
In alle ding, om zo zyn niet, uit 't al te vinden.
 
Waar woond de Hoogheit nu, ik zal nog verder reizen,
 
Ik werp myn pluimen weg, en tooi myn rug met vuur:
 
't Onnaakbaar heeft geen end, nog 't zeker zyn geen duur;
 
Dies treê ik op de baan, die my geen mensch kan wyzen.
 
ô Vaale nagt! ô Mist! ô Moeder van 't vergeeten!
 
Ik ken my zelf niet meêr, en ben ten einde raat,
 
De Godheit is een Zee, die niemant door en gaat,
 
Als die zyn eigen kleint' kan by Gods grootheit meeten.
 
Wat vreemder kust is dit? daar de aardbol word verlooren,
 
Vervloekten ik, ik ben te ver, en kom niet t'huis,
 
Gods heerlykheit te groot, die stolt in 't zagt geruis,
 
En galmt, ik heb my zelfs tot eigen roem gebooren.
[pagina 27]
[p. 27]
 
Ontleder van den geest, ontspiert myn zwakke kragten,
 
U Prentzaal stremt myn inkt, en bonst myn plompheit neêr,
 
Daar is voor my geen heul alhier, in stof zo teêr,
 
Ten zy gy my aanstonts doet, voor uwe voeten, slagten.
 
Dan parst uw vuist ons bloed in 't hol van zilv're kuipen,
 
Terwyl de Hemelbeer zig mest met 't overschot
 
Eens romps, door 't heillig mes van zynen steel gek not,
 
Op dat regtvaardigheit zou volle teugen zuipen.
 
Is dan 't Azuur te nors, en kond gy niet meer dond'ren,
 
ô Fiere Hemeling! op myn verdoemden trots,
 
Zo breek ik met myn Ram de staale blixem-rots,
 
En ga het diep geheim van uwe wysheit plond'ren.
 
Ik heb 't u zelf gezegt, en duizentmaal gebeeden:
 
Sluit my uw tempels toe, of ik ontwei 't gordein,
 
Waar agter gy uw Groot verschuilt in 't kleinste klein,
 
En gil den aardbol door: ik heb de goôn bestreeden.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken