Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1 (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
Afbeelding van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.88 MB)

Scans (108.93 MB)

XML (2.98 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1

(1980)–Jan Swammerdam–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 302]
[p. 302]

Caput I.
De locis, in quibus hi Scarabaei degunt: de eorundem Generatione; Ovis; Vermibus; Alimento; & quamdiu alantur. Interpositae sunt praeterea variae aliae historiae rariores.

QUantum ad loca, in quibus Scarabaei Nasicornes plerumque commorantur: sunt ea praesertim Navalia, ubi in segmentis & scobe lignorum, tum in pulvere arundinum, quibus naves ustulantur, delitescunt: inveniuntur & in colluviariis viridariorum; atque in Rhoë dicta coriaria, qua coria spissantur; & circa exoletas arbores, & ligna putrescentia.

Mensibus Junio & Julio jugiter generant Scarabaei: Masculus nimirumGa naar margenoota, qui solus cornutus est, & FoemellâGa naar margenootb paullo minor, Foemellam conscendit, Penisque sui portione corneo-ossea, tanquam duobus uncis recurvis, sese defigit in parte corneo-ossca, quae Vulvam Foemellae constituit; quo sit, ut haec effugere dein nequeat: atque hac ratione postmodum Mas excusso semine suo, quo copiosissimo pollet, Foemellam foecundat. Simili etiam modo Bombycum Papilio Mas suam adtinet Foemellam, duorum interventu unguiculorum aduncorum, corneorum, annulo corneoosseo, qui in postica corporis Foemellae parte collocatus est, semet adfigens: quo facto deinde coitum cum ea, utpote elabi tum haud amplius potente, celebrat. Sunt autem hi Masculi cousque hunc in actum intemperantes, ut vel mortuis cum Foemellis coëant: quin aliquando facilius cos in partes dilaceraveris, quam a Foemellis abstraxeris: adeo valide has inuncant.

Coitu peracto, Scarabaeorum Foemellae in terram, lignum, aut Rhoëm coriariam sese profundius penetrant, ibique tum Ovula sua nequaquam acervatim, sed disperse, deponunt. Magnitudinem hujusce Ovi adjuncta iconGa naar margenootc: exhibet Ga naar margenoot+quanquam Ovulorum alterum a altero b grandius aliquando observetur; prout Foemella altera alteram magnitudine superat. Oblongo-rotunda est Ovi figura; color albus; testa tenuis, tenera, membranacea, flexilis & mollis, aëre atque siccitate facillime sese contrahens, tumque ob humidi evaporationem in rugas semet replicans: id quod Ovis Gallinaceis, sicubi duro carent putamine, quoque accidit. Difficile equidem est dictu, quanto temporis spatio

Het I. Hooftstuk.
Van de plaats daar deese Schalbyters zig onthouden. Haar Telen; Eyeren: Wurmkens; haar Voetsel, en hoe lang sy gevoet worden. Met verscheyde andere raare tusschen gevoegde Historien.

WAt de plaats aangaat, daar de Neushornige Schalbyters haar gemenelyk onthouden, dat is op de timmerwerven, in het gekapt en het gesaagt hout; in het stof van het riet, daar men de scheepen meede blakert; in de vulnisbakken der lusthoven; in de loyers run, daar men de huyden mede bereyt; en omtrent oude boomen, en hout dat vergaat.

 

In de Maanden Juny en July teelen se gestadig: het MannekeGa naar margenoota, dat alleen gehoornt is, en wat kleender als het WyfkeGa naar margenootb, dat beklimt dan het selve, en met het hoornbeenig gedeelte van syn roede soo vat hy, als met twee weerhaken, in het hoornbeenig deel der Schamelheid van het Wyfken, waar door sy het dan niet ontloopen kan: en op die wyse maakt hy het selve vrugtbaar door het uytschieten van syn saat, dat hy seer overvloedig heeft. Op diergelyk een manier vat ook het Manneke van het Uilke der Sydewurmen syn Wyfken, en dat door middel van twee kromme hoornagtige nagelkens, die het dan in een hoornbeenagtig ringeken, agter in het lichaam van het Wyfken geplaatst, vast haakt: op welke tyt alsoo sy het dan mede met ontgaan kan, hy de koppeling volvoert: synde deese Dierkens hier in soo onmatig, dat sy haar met de doode Wyfkens ook vereenigen: en somtyts kan men haar veel eer aan stukken trekken, als dat men se van de Wyfkens sou afneemen: soo sterk haaken sy haar vast.

Na de vermenging volbragt is, soo siet men de Wyfkens zig in de aarde, het hout of de run, dieper indringen, alwaar sy dan haare eyeren leggen: die sy niet by een leggen, maar hier en daar verspreyt. De grootte van dit Ey is als in de bygevoegde Ga naar margenoot+afbeeldingGa naar margenootc; hoewel het eene Ey groter a bevonden wort als het andere b, naa dat het Wyfke grooter is. De figuur is rontagtig naa het ovaal trekkende; de couleur is wit; de schaal is dun en teer, vliesig, buyg saam ende week; seer ligt in de lugt ende droogte te samen trekkende, en dan rimpelig wordende, door dien de vogtigheeden dan uyt dampen: als in de Hoender Eyeren meede gebeurt, die geen harde schalen hebben. Hoe lang dit Ey tyt heeft, eer het door de son en warmte uytgebroeyt wort, is

[pagina 303]
[p. 303]

Ovum istud vi Solis & caloris excubari debeat: attamen sub sinem Augusti juniores jam VermiculiGa naar margenoota, qui ex Ovis hisce prorepserunt, inveniuntur. Quodsi Ovulum ejusmodi forficula dextre aperitur, tenax atque albescens inde profluit humiditas. Prima, oppido sane rara, quam in Ovis hisce observavi, mutatio bina exhibebat puncta perspicua, rubescentia, quae per Ovi tunicam transparebant, nonnullisque praeterea aliis ejusmodi punctis utrinque erant stipata: priora quidem duo postmodum vidi Dentes esse Vermiculi Ovo conclusi; lateralia vero puncta erant apertiones Fistularum Pulmonalium. Notatu profecto dignissimum est, quanta duritie Dentes hujusce Vermis, vel ipso jam in Ovo, polleant: ut adeo Animalculum isthoc, quippe cujus Denticuli ante alias omnes partes perfectionem suam nanciscuntur, quam primum in lucem prodit, semet ipsum alere, lignumque, in quo locatum est, commolendo & devorando, corpus suum enutrire valeat. Animadverti praeterea meretur modus, quo Vermis isthic sua in testa compositus est: totus enim adeo ibi complicatus haeret, ut podex ejus dentibus supponatur, dentesque proxime podici innitantur. Corpore interim sic complicato Pedes quam nidissime ad latera Ventris utrinque dispositi sunt, eorumque Ungues sensim colorem acquirere & robustiores sieri per ipsum Ovum conspicere datur. Tandem vero Ovi sui putamen, haud aliter ac Pullus Gallinaceus testam, ipse diffringit Vermis, atque inde in proximam Rhoëm, tellurem, aut lignum prorepit. Vermis sic recens Ga naar margenoot+exclusus a candidissimus est, sex instructus pedibus, corpore admodum rugoso, & undequaque pilis obsito praeditus. Verum, quod perquam mirabile est, caput ejus tum temporis magnitudine toti reliquo corpori antecellit: quod quidem in aliis quoque Animantibus obtinet, imo in ipso etiam homine observavi. Scilicet quum Vermis hujusce caput corneum sit atque osseum, sapientissimus ideo Conditor id primùm fabricatur; ne partes reliquae, molliores & humidiores, hincque citius, quam os, accrescentes, incrementi celeritate illi praeëant; sed ut omnia potius membra determinatam suam magnitudinem formamque debitam eodem simul tempore assequantur: unde sapientissima DEI Providentia vel manibus iterum heic palpari potest. Capitis color paullatim flavescens atque rubellus evadit, donec tandem in fusco-rubrum transmutetur. Duobus gaudet Dentibus hic Vermiculus, quorum apices in mi-

swaar te seggen: evenwel vint men in het laatst van Augustus al eenige WurmkensGa naar margenoota daar uyt voortgekroopen. Als men dit Ey behendig met een schaarken opent, soo loopt daar een taye vogtigheid uyt, die witagtig van couleur is. De eerste seer raare verandering, die ik in deese Eyeren gemerkt hebbe, syn geweest twee doorschynende rootagtige puntkens, die haar door het velleken van het Ey vertoonden, met dan nog eenige diergelyke puntkens, aan beyde de syden: De eerste heb ik naderhant bevonden de tanden van den beslooten Wurm te syn; en de puntkens aan de syden waaren de openingen van de Longepyp. Het is seer aanmerkelyk, hoe hart dese tanden des Wurms, als in het ey selfs syn, soo dat dit Dierke, alsoo syn tantkens het eerste haar perfectie verkrygen, soo draa het voor den dag komt, sig voeden en generen kan, met het hout daar het ingeleyt is, om dat te vermalen en te eeten. Het is ook opmerkenswaardig, hoe dit Wurmke in syn schaal geplaatst is, synde gans te samen gevouwen, soo dat het aarsgat onder de tanden komt te leggen, dewelke daar op rusten. In dese samenvouwing van het lichaam worden de voeten seer net aan weersyden vande buyk geschikt; en men siet door het Ey heen, dat hare Nagelen allenxkens meede couleur krygen en sterker worden. Deese schaal van het Ey breekt den Wurm eyndelyk selve door, even als een Kuyke van een Hen syn eyerschaal doet, en dan kruypt hy daar butten in de run, in de aarde, of het hout. In welke gestalte, als men de Wurm dan besiet Ga naar margenoot+a, soo is hy heel wit, hebbende ses voeten met veele en menigvuldige rimpelen op syn lichaam, het geen dat nog heel hayrig is. Maar dat verwonderlyk is, het hooft is grooter als het gansche lichaam selfs is, gelyk ook in andere Dieren plaats heeft, en in den Mensch selve heb ik dat wel gesien. Synde de reeden hier van, dat het hooft in deese Wurm hoorn en beenagtig synde, het eerst van den alwysin GODT geformeert wort, op dat de andere deelen die weeker en vogtiger syn, en daar door rasscher aangroeyen als het been, malkanderen in het opwossen souden onderhaalen, en alsoo dan alle te gelyk in haar nette gestalte en groote overeenkomen; waar in men de wyse voorsienigheid GODS tastelyk bemerken kan. De couleur van het hooft wort allenxkens geelagtig en rootverwig, tot het metter tyt in bruyn root verandert. Twee Tanden, die op

[pagina 304]
[p. 304]

nores quosdam Denticulos insuper sulcati sive divisi sunt: ideo autem praeprimis animadversionem merenter hi Dentes, quoniam adeo grandes sunt atque robusti, ut haud immerito Maxillas vocare liceret. Interim ob rubrum, quo gaudent, colorem multo exactius in Vermiculo etiamnum albo, aut in Ovo suo adhuc latente, conspici atque perlustrari possunt, quam ubi is aliquo jam tempore extra Ovum haesit, sive & magis adolevit.

Quodsi deinde majore quis cura isthaec Ovula, dum Vermis adhuc in iis haeret, contemplatur; mox ei pulsans in dorso Cor sese offeret conspiciendum. Eadem vero Ova si tum aperiuntur, praeter extimam tunicam, sive putamen, alias praeterea nonnullas intus monstrant particulas fibrosas & membranaceas, duasque praeprimis ab utroque latere particulas singulares, ibi loci, ubi pedes locati sunt, sitas, versus quas plurimae fibrillarum albarum deferuntur. Sunt autem hae particulae quam proxime similes illis seminum, Pisorum v.g. & Fabarum, umbilicis sive cicatriculis, quibus ca ad siliquas suas adligata fuerunt. Attamen similitudo isthaec ratione nutritionis vix locum habere potest: quemadmodum nec in aliis Ovis majoribus ejusmodi quidquam obtinet; quippe quae alimentum suum in semet ipsis conclusum gerunt.

Inter omnia Insectorum Ova, quorum varias admodum species adservo, haud aliud novi majore dignum attentione, quam Ovum Lumbricorum seu Intestinorum Terrae: rubrum enim isthaec Insecta in vasis suis sanguinem vehunt, quem quidem, ubi suo etiamnum in Ovo delitescit Vermis, ipso in corde mirabiliter moveri atque circumduci videre licet. Hinc est, quod hujusce singularis phaenomena, tanquam in parenthesi, heic mentionem faciam. Caeterum quamvis Lumbrici Terrestris Ovum Ovo Scarabaei Nasicornis haud sit majus; attamen Lumbricus, in morem Serpentis, vel vigecuplo longior, quam intra Ovum apparebat, inde prorepit. Duas vidi horum Ovorum species, magnitudine inter se discrepantes, figura nonnihil oblongo-tereti praeditas, extantem utrinque in apicem coëuntes: ut hinc duobus veluti polis insignem esse diceres hunc microcosmum, in quo sane multa quis nova miracula adhuc detegere posset. Colore sunt pallide luteo tantillum viridis continente. Verno tempore haec Ova passim in-

haare punten nog in eenige tantkens gekerft of verdeelt syn, heeft dit Wurmke, en deselve syn aandagt waardig, om haar grootte en sterkte, soo dat se wel Kaakebeenen mogen genoemt worden. En van wegens haar rode couleur syn sy veel beter te sien en te bemerken, als dit Wurmke nog wit of in syn Ey is, als wanneer het daar eenigen tyt buyten is geweest, of ook nu groter is geworden.

 

Soo men nu wat curieuser de genoemde Eyeren, als 'er de Wurm nog binnen in is, besiet; soo toont sig datelyk het kloppent hert in de rug: en soo men deselve Eyeren opent, soo vertonen haar, behalven het buytenste vlies of schaal, nog eenige andere fibreuse en vliesachtige deelkens; met dan nog twee besondere deelkens aan weersyden, daar de voeten geplaatst syn, en naa dewelke de meeste witte vezelkens toe loopen. Deese deelkens kan ik niet beter vergelyken als met die teekenen en maalkens van de saaden, als Erten, en Boonen, waar aan sy in de schellen vast syn geweest; dat nogtans ten aansien van het voeden hier geen plaats kan hebben, gelyk het ook in andere grooter Eyeren niet en heeft, die haar voetsel binnen in haar besluyten.

 

Onder alle de Eyeren van de Insecten, waar van ik 'er verscheyde soorten bewaar, vind ik 'er geen aanmerkelyker, als die van de Pierwurmen: en dat door reeden, alsoo deselve een rood bloet in haare aderen hebben: het welk men dan in het hert selfs, als de Wurm nog in syn Ey is, seer wonderlyk kan sien beweegen en circuleeren. Het welk dan de reeden is, waarom ik dit als tussen beide nu vermane. Vorders hoewel het Ey van een Pierwurm niet grooter is als dat van deese Torre, soo kruypt hy daar egter, op de wyse van een Slang, wel twintig maal langer uyt, als hy in het Ey sig vertoonde. Van deese Eyeren heb ik twee soorten gesien, die in grootte verscheelen; haar figuur is een weinig ovaal, en op beyde syden hebben sy een uytstekent puntken, dat als de twee polen syn van deese kleene werelt, waar in men nog veele nieuwe wonderen sou kunnen ondekken. De couleur is bleek geel, trekkende een weynig na het groen. In het voorjaar vint men se hier en daar in de aarde verspreyt. Om se uyt te broeden, heb ik se op wat aarde in een kopken geleyt, en een wit papier daar over, dat men geduurig vogtig moet houden; en als dit in een ka-

[pagina 305]
[p. 305]

tra terram dispersa reperiuntur; quae, ut excluderem, in catillum super pauxillo terrae reposui, chartaque alba, quam perpetuo humidam servare oportet, obtexi: quod si in suo quis cubiculo, in quo quotidie commoratur, ita studiose factitat, is miracula ist haec quam facillime detegere valet. Eodem modo Ovula quoque Cochlearum exclusi. Duo insuper Ova possideo Ovis Nasicornis magnitudine aequalia, sed, instar Ovorum Gallinaceorum, putamine perfecte duro vestita: quod quidem oppido rarum est. Qui vero haec atque alia ejusmodi Ova conservare cupit, subtilis ope aciculae ea transfodiat, humores intus contentos exprimat, tenui dein tubulo vitreo inflata loco umbroso exsiccet, atque demum tantillo resinae in oleo spicae dissoluto, tanquam Balsamo, condiat. Hac ego ratione nonnulla etiam Ovula ex Ovario Mulierum decerpta asservo; quae anno 1666. detexi: inde autem prima mihi de iis nata est suspicio, quod in aliis omnibus Animantibus Ova reperissem: nec sane frivola fuit isthaec mea ratiocinatio.

Verum progrediamur. Vermiculus itaque Scarabaei Nasicornis, quamprimum suo ex Ovo prorepsit, suum ilico pabulum sibi praesto invenit; vetus scilicet lignum putrescens, aut Rhoëm coriariam; utpote intra quae Ovum a Scarabaeo Matre reponitur. Neque enim aliam haec deinceps sui Ovi Vermiculive curam gerit; sed, quamvis mole longe inferior, procerum aemulatur Struthiocamelum, de quo DEUS ait: ‘Qui relinquit terrae Ova sua: & in pulvere calefacit ea; oblitus pedem compressurum esse illud, & bestiam agrestem proculcaturam illud. Indurat se erga pullos suos, tanquam si sui non essent: vanus est labor ejus, ex incuria; quia destituit eum DEUS sapientia, neque impertitus est ei istam intelligentiam.’ Insectorum multa quidem hujusmodi indole sunt praedita; quanquam interim eorum nonnulla incredibilem adhibeant operam ad semina sua intra idoneum alimentum collocanda. Utcunque enim Scarabaeus hicce noster in curanda sua prole negligentissimus sit atque prorsus inconsultus; nihilo tamen minus aliis iterum multo magis admirandam videmus a Natura ingenitam esse providentiam, qua sobolem suam, postquam haec exclusa est, ipsa nutriunt & sedulo educunt. Nonne egregiae id Formicae docent? Nonne prudentes Apes? Quae progeniem suam regalibus veluti Mellis bellariis quotidie nutricantur.

mer geschiet daar men dagelyks in is, soo kan men heel ligt deese wonderen ontdekken. Op deese wys heb ik ook de Eyeren der Slakken uytgebroeyt. Nog heb ik een paar Eyeren van de grootte als die der Neushoornigen, die volkomen harde schalen hebben, als de Hoender Eyeren, dat seer raar is. Om nu deese en andere Eyeren te bewaaren, soo moet men se met een subtiel naaltken doorsteeken, en de vogtigheeden daar uyt drukken, en dan moet men se met een subtiel glase pypken opblasen, en in de schaduw laten droogen, en dan met een weynig harst in spiek olie gesmolten balsemen. Op deese wyse bewaar ik eenige Eyeren uyt den Eyerstok der Vrouwen genoomen, welken ik in 't jaar 1666 ontdekt heb; waar toe my de eerste gedagte gaf, om dat ik in alle Dieren Eyeren vond: en myn redenering is niet ydel geweest.

 

Maar om voort te gaan, soo sal ik seggen, dat het Wurmke van de Neushoornige datelyk syn voetsel gereet vint, als het uyt syn Ey gekropen is; 't geen out verrottent hout of run is, waar binnen in het van de Moeder-Tor geset word, die daar dan gansch geen sorg meer voor draagt. Volgende soo in syn kleente de groote Struysvogel naa, waar van GODT segt: ‘dat zy haare eyeren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt, en vergeet dat de voet die drukken kan, en de Dieren des velds die vertrappen konnen. Sy verhart zig tegen haare jongen, als of se de haare niet waaren: haare arbeid is te vergeefs. om dat sy sonder vreeze is. Want GOD heeft haar van wysheid ontbloot, en heeft haar geen verstand medegedeelt.’ Veele Insecten syn van dien aart, hoewel sommige een ongeloofelyke vlyt aanwenden, om haare saaden in een goet voetsel te plaatsen. Want hoe agteloos en verstandeloos dan deese Torre is om haar Jongen te versorgen, soo siet men omtrent andere weer een veel wonderlyker voorbesorging van de Natuur, en hoe sy hare Jongen, naa dat die uytgebroeyt syn, selver voeden en neerstig opqueeken. Gelyk als de kloeke Mieren, en de verstandige Honingbyen, dat besonderlyk doen, die haare Jongen als met een koninklyk banket van Honing dagelyks onderhouden.

[pagina 306]
[p. 306]

Alia rursus Insecta prolem sive ovula sua putrescentibus carnibus includunt; quemadmodum Celeberrimus D. Franciscus Redi, prae aliis omnibus, pulchre animadvertit. Nonnulla iterum semensuum recondunt intra tenella frugum & plantarum germina, haecque eum in finem acutis quibusdam lanceolis, quas ideo DEUS ipsis largitus est, prius perterebant. Quaedam tandem intra viventia etiamnum Animantium corpora, aut in complures alios ejusmodi inaccessos locos, sobolem suam deponunt; ut haec mox, ac Ovo excluditur, naturale pabulum sibi praesto inveniat: neque enim a Natura ipsis concessum est, ulteriorem suorum foetuum curam habere.

Possent huc commode simul referri particulares illae observationes, quas circa nonnullos Quercuum aliarumque plantarum fructus institui. Verum quoniam de his infra, suo loco, ex professo agemus, eo Lectorem remittentes historiam Scarabaei potius nunc prosequimur.

Quamdiu Nasicornis Vermiculus nutriatur, donec magnitudinem acquirat subeundae mutationi idoneam, determinatu mihi difficile est. Etenim ante annos aliquot, priusquam sciebam Scarabaeum Nasicornem ex his Vermibus prognasci, ultra anni spatium eos adservavi lagenae vitreae una cum Rhoë & terra immissos: neque interim toto isto tempore ullam observavi in iis mutationem. Sic haud ita pridem iterum Vermem ejusmodi, per integrum quoque annum, conservavi in Rhoë coriaria, quam nequidem madefeceram: ut ut humectatio haec necessario requiratur ad Vermium istorum vitam sustentandam: id, quod propterea solum heic memoro, ut eorum vitae robur atque constantia innotescat. Quin & inde concludo, quod, si Vermis hic adultus, postquam incrementi sui plenitudinem adeptus est, per integri anni spatium adhuc vivere potest, juniores sane Vermiculi, nondum adulti, aliquot annorum intervallo accrescere debeant, priusquam plenam suam magnitudinem adipiscantur. Mira profecto res est, quod ille etiam Vermis, e quo Hemerobius excrescit, vel triennii spatio opus habeat, antequam ad hanc suam mutationem pertingat; cum interim ejus sub hac forma apparitio haud ultra quinque horas duret: prout in ante proposita Ephemeri historia est videre.

Andere Insecten weer die sluiten hare Jongen of eyeren op in het verrottent vleesch, als de vermaarde Heer Franciscus Redi dat boven alle andere wel ondervonden heeft. Sommige die plaatsen haar in de teere uyt spruitselen der vrugten en gewassen, die sy met eenige spitse vliemkens, die haar daar toe van GODT gegeeven syn, eerstelyk doorbooren. Andere wederom setten haare jongen in de levendige lichaamen der Dieren, en op andere ontoegankelyke plaatsen meer; op dat, als sy uyt haare Eyeren souden hervoortkomen, sy datelyk haar natuurelyk voetsel souden gereet vinden: want het is haar van de Natuur niet toegelaaten, om een verder opsigt over haar jongen te neemen.

 

Hier konden nu gevoeglyk ingevoegt worden de particuliere observatien, die ik van eenige vrugtkens aan de Eykeboomen en andere gewaskens gedaan heb. Maar dewyl hier van, op zyn plaats, nader zalgehandelt worden, zoo keer ik, den Leezer derwaarts heen wyyzende, weer tot deeze historie.

 

Hoe lang nu het Wurmke van de Neushoornige gevoet wort, eer het syn bequaame grootte om te kunnen veranderen verkrygt, dat is moeyelyk te seggen. Want voor eenige jaaren, eer my bekent was dat de Neushoornige uyt deese Wurmen groeyde, soo heb ik haar wel een ront jaar en langer in een glase vles met rund en aarde bewaart, sonder egter eenige verandering daar van te sien. Gelyk ik nog onlangs diergelyk een Wurm, meede een ront jaar bewaart hebbe, en dat in Rund, daar ik geen water quam by te gieten, dat daar nootsakelyk vereyst wort, omse in 't leeven te houden, dat ik alleen noteer, om syn sterkte en kragt van leeven te vertonen. En waar uyt ik ook besluyt, dat soo een volwasse Wurm nog een ront jaar na syn volle grootte kan leeven, dat dan de kleene Wurmen, eer sy soo groot worden, wel eenige jaaren van doen hebben, eer sy volgroeyt syn. Het is verwonderlyk, hoe ook de Wurm, daar het Haft, of Oeveraas, uyt vergroeyt, wel drie jaren daar toe van doen heeft, en dat alleen om een vertoning van vyf uuren te doen, als in syn Historie te sien is.

margenoota
Tab. XXVII. fig. i.
margenootb
Fig. ii.
margenootc
fig. iii.
margenoot+
a. b.

margenoota
Tab. XXVII. fig. i.
margenootb
Fig. ii.
margenoot+
a. b.
margenootc
fig. iii.
margenoota
Tab. XXVII. fig. iv.
margenoot+
Fig. iv. a.
margenoota
Tab. XXVII. fig. iv.
margenoot+
Fig. iv. a.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Bybel der natuure of historie der insecten (2 delen)