Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Deugden-boekje (1813)

Informatie terzijde

Titelpagina van Deugden-boekje
Afbeelding van Deugden-boekjeToon afbeelding van titelpagina van Deugden-boekje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.74 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Deugden-boekje

(1813)–J.H. Swildens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Zamenspraak tusschen Jantje en zijn' vader.

Vader.

Nu Jantje, kent gij de versjes die ik u gegeven heb reeds van buiten?

 

Jantje.

Ja vader-lief, en wel zonder eenige hapering.

 

Vader.

En hoe vindt gij ze?

 

Jantje.

Ik heb er dan eens regt zin in, vader.

 

Vader.

Maar verstaat gij ze wel, Jantje?

 

Jantje.

Zou ik ze niet verstaan, vader, daar ik reeds zoo groot ben! mij dunkt een A. B.-kind kan ze wel verstaan.

[pagina 28]
[p. 28]

Vader.

Zoo weet mijn zoon dan nu wat waarlijk goed, en wat waarlijk kwaad is?

 

Jantje.

Wel zekerlijk, vader.

 

Vader.

Nu kom aan: stel dan eens dat ik geen van beiden wiste, en dat ik u verzochte mij te leeren wat goed, en ook wat kwaad is; hoe zoudt gij trachten mij daaromtrent te vergenoegen?

 

Jantje.

Hoor vader-lief, als gij zulk een domoo... Foei! ik durf het zoo waar niet zeggen.

 

Vader.

Spreek vrij uit Jantje.

 

Jantje.

Wel, als gij dan zulk een ..... weet gij vader? waart, zoude ik u dezelfde versjes die ik nu van buiten geleerd heb, ook van buiten laten leeren.

 

Vader.

Ja maar Jantje, zoo ik dan een regte domoor ware, zoude ik die versjes toch niet verstaan, en u verzoeken mij dezelve te leeren verstaan, door er zoo wat gemeenzaam met mij over te praten; maar daarmede zoudt gij toch zekerlijk wel verlegen wezen, niet waar?

 

Jantje.

Hé neen vader, in 't geheel niet.

 

Vader.

Wel nu, laat eens hooren hoe gij dat werkje zoudt klaren.

[pagina 29]
[p. 29]

Jantje.

Wel vader-lief, ik zoude u zeggen; hoor man, alles wat gezond is, is goed.

 

Vader.

Maar dan zou ik weder vragen, wat is dan gezond?

 

Jantje.

En dan zoude ik weder antwoorden, dat gij u behoorlijk wascht, uw huis en kleêren schoon houdt, geen vuil linnen draagt, en ook op geen vuil linnen slaapt.

 

Vader.

Maar waarom is dat alles dan gezond?

 

Jantje.

Wel vader, ik denk om dat alles wat vuil is zoo'n vunzige lucht van zich geeft; nu, die lucht ademt men in, en dat kan toch onmogelijk gezond wezen. Mij dunkt vader, de reuk van schoon linnen vertelt ons dat het gebruik van 't zelve gezond is: daarom zou ik u ook verder zeggen, dat gij in versche lucht moet leven; ik meen, niet altoos leven in eene overal digt geslotene kamer; want vader, behalve dat ik dit uit mijne versjes weet, heb ik u immers menigmaal de meiden hooren gebieden, de vensters der kamers en zolders dikwijls open te zetten, om er versche lucht te doen inkomen.

 

Vader.

Dat is zoo Jantje. En wat zoudt gij mij nog meer zeggen?

 

Jantje.

Ik zou nog zeggen? gij moet nooit uwe maag over-

[pagina 30]
[p. 30]

laden; nooit te veel vet eten, en ook nooit spijs of drank gebruiken die te heet is: te vet eten vooral bederft uwe maag, en doet uw' adem walgelijk rieken. - Dan zoude ik nog zeggen: gij moet niet te laat naar bed gaan, en 's morgens vroeg opstaan; want het lang slapen maakt u dof, en in den vroegen morgen is men 't vlugst om wat te leeren; en die veel leert kan ook altijd zijn brood winnen. Ook zou ik zeggen, gij moet wel altijd vlijtig werken; maar toch tusschen beiden eens uitscheiden om u wat te verpoozen; want anders verveelt het werken, en dat moet niet wezen. - Verder..... Ja maar vader, nu weet ik toch niet regt wat die twee regels van mijn eerste versje beteekenen die dus luiden:

 
Zich genig leed te brouwen,
 
Door drift of onverstand.

Vader.

Die regels vermanen u, alles wat u te doen staat, met bedaardheid en goed overleg te doen; dewijl gij anders uw werk bederft of verkeerd doet, het geen u zekerlijk niet anders dan leed kan veroorzaken; en leed te gevoelen kan der gezondheid niet bevorderlijk wezen.

 

Jantje.

Ha ha! dat 's al weêr zooveel wijzer.

 

Vader.

En zoudt gij mij al verder nog meer dingen opnoemen die goed zijn?

[pagina 31]
[p. 31]

Jantje.

Wel ja vader; ik zou nog zeggen, alles wat u tot een verstandig en nuttig mensch maakt is goed; en dat gij hier vooral aan het naarstig leeren moet denken, is toch wel duidelijk.

 

Vader.

Dat is 't ook Jantje.

 

Jantje.

En dan zoude ik nog zeggen, alle vermaak dat nooit kan schaden of berouwen is goed.

 

Vader.

Maar als ik hier uwe meening niet volkomen duidelijk verstond?

 

Jantje.

Hé vader! 't is dunkt mij toch wàt gemakkelijk te verstaan: die, bij voorbeeld, vermaak vindt in langs de straat te slenteren, in de plaats van naar school te gaan, die neemt een vermaak dat niet goed is; want het kan hem wel degelijk schaden, door dat hij den leertijd verzuimt en dus onbekwaam blijft; en berouwen zal 't hem althans zekerlijk; niet alleen als hij zal zien dat hij onbekwaam is; maar, o jé! als de ouders of de meester er achter komen, dan is 't nog erger. Maar als ik mij in mijne speeluurtjes vermaak met kaarten huisjes te bouwen, met printjes te kleuren, of met een aardig boekje te lezen, dan heb ik een vermaak gekozen dat goed is; want het kan mij volstrekt niet schaden; 't zal mij ook nooit berouwen, dat ik mijne speeluurtjes op die wijze doorgebragt heb.

[pagina 32]
[p. 32]

Vader.

Ik ben zeer over u voldaan Jantje. - Zoudt gij mij nog meer kunnen zeggen, wegens het geen goed is?

 

Jantje.

Neen vader; mijne versjes spreken niet van meer.

 

Vader.

Dus zoudt gij mij dan, volgens uwe belofte, zeggen wat kwaad is.

 

Jantje.

O hé vader, dat 's gemakkelijk te doen; en 't blijkt ook uit de versjes, wegens het geen goed is, die gij mij gegeven hebt; want vader, als men weet wat goed is, en men doet het tegendeel daarvan, dan is 't immers zeker dat men doet het geen kwaad is?

 

Vader.

Gij voldoet mij bij uitnemendheid Jantje.

 

Jantje.

Maar vader, dat versje van loshoofd en die anderen (bladz. 26.) vind ik dan bovenal regt mooi, en ik kan het daarbij zoo duidelijk begrijpen, dat er geen sikkepitje aan hapert.

 

Vader.

Maak het mij dan ook zoo duidelijk.

 

Jantje.

O maar vader zal het toch wel duidelijk begrijpen.

 

Vader.

Ik begeer thans te veronderstellen dat ik het niet zoo duidelijk begrijp.

 

Jantje.

Wel nu hoor dan vader-lief: een loshoofd, een on-

[pagina 33]
[p. 33]

achtzame knaap, die geen acht op zijn werk geeft, kan toch onmogelijk anders dan slecht leeren; hij kan geene vorderingen maken; want alles wat hij leert ligt er bij hem maar boven op; daarom is hij 't ook al spoedigjes weêr vergeten. - Met een' wijsneus, een' eigenwijzen gek; die naar niemands raad hoort, is 't niet beter gelegen; mij dunkt het kan niet anders of hij moet alles verkeerd doen; want hoe kan men toch iets weten, dan door dat men geleerd en onderrigt wordt. - Dat een luijelak, die 's morgens, tot ik weet niet hoe laat, op zijn bed ligt, nooit een' prijs kan winnen, dat 's wel degelijk zeker; hij is het lusteloos liggen rekken en geeuwen zoo gewoon, dat hij geen' lust heeft om een boek in de hand te nemen; zie vader, ik ware liever ik weet niet wat, liever dan zulk een' luijen druiloor. - Dat schraapäl geene broederliefde kent, kan ik almede wel begrijpen; hij schrikt voor 't weggeven van eene enkele duit: al ziet hij iemand die dood arm is, toch zal hij niet in zijn' zak tasten, om dien armen iets te geven. Foei! zoo'n lelijke schraapäl! En ik begrijp vader, dat kwistäl niet beter is; want die verspilt alles, en 't is wel zeker dat hij eenmaal arm moet worden. Neen neen, vader-lief! een van die knapen hoop ik nimmer te worden.

 

Vader.

Dat geve God, beste zoon! Ik kan niet nalaten u nogmaals, en van ganschen harte, te betuigen, dat gij mij bij uitnemendheid voldaan hebt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken