Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Deugden-boekje (1813)

Informatie terzijde

Titelpagina van Deugden-boekje
Afbeelding van Deugden-boekjeToon afbeelding van titelpagina van Deugden-boekje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.74 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Deugden-boekje

(1813)–J.H. Swildens–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige
[pagina 93]
[p. 93]

De verstandige moeder.

Koosje, een zeer bevallig meisje, was eene ongemeene liefhebster van bloemtjes, en had in den tuin van haren vader een tamelijk groot stuk gronds, het welk zij zelve beplantte en bezaaide, evenwel met niet anders dan met bloemtjes. Allerzorgvuldigst paste zij dezelve op; nooit hadden ze gebrek aan water, en haar vader had haar geleerd hoe zij, door onderscheidene soorten van schermtjes, de kleurtjes der bloemen moest beveiligen voor het branden der zonne, en voor het verslensen door den regen; want beiden zijn voor de kleurtjes der bloemen zeer nadeelig. Koosje ging somtijds honderde malen op een' dag naar haar tuintje om de schermtjes te verzetten, naar gelang de zonnestralen telkens van een' anderen kant op de bloemtjes vielen. Bijna nooit gaf zij iemand eenig ander geschenk dan een tuiltje uit haar tuintje; want zulk een tuiltje oordeelde zij grooter geschenk te wezen dan eenig ander, al mogte het dan ook uit zilver of goud bestaan.

Intusschen werd her genoegen van Koosje somtijds vervangen door verdriet; dan namelijk, als de

[pagina 94]
[p. 94]

groeikracht der natuur in hare grootste werking was; want dan wies het onkruid zoo geweldig, dat Koosje te weinig uitspanningsuurtjes had, om hetzelve behoorlijk te kunnen wieden, en geheel te onderdrukken. Voornamelijk werd zij geplaagd door eene soort van gras, en dat onkruid, hetwelk duivels naaigaren genoemd wordt. In zekeren vruchtbaren zomer nam een en ander in haar tuintje zoodanig de overhand, dat Koosje er moedeloos onder werd; zij klaagde haar verdriet aan hare moeder, tevens zeggende, dat zij voornemens was hare lieve bloemtjes vaarwel te zeggen, en haar tuintje aan den wil der natuur over te laten; zij toonde in den hoogsten graad misnoegd te zijn over het onbedwingbaar welig groeijend gras, en over het duivels naaigaren. ‘Dat goed, moederlief,’ zeide zij, ‘draagt met regt den naam die het gegeven is; 't is zoowaar wel een duivelsch goed.’ Moeder glimplachte over het zeggen van Koosje; echter hernam zij aldra haar ernstig gelaat, en zeide: ‘Wel Koosje! ik zoude niet hebben durven denken dat gij zulk een besluit zoudet hebben kunnen nemen; ik zoude gedacht hebben dat gij daartoe te verstandig waart. Hoor kind-lief: wat het gras betreft, daaromtrent zijt gij ten hoogsten te berispen, wegens uwe misnoegdheid op hetzelve: bedenk kind, dat het gras één der zegenrijkste geschenken is, welke wij van God ontvangen hebben: om deszelfs wonderbare nuttigheid voor het gansche menschdom groeit het ook zoo onvoorbeeldig welig; bedenk hoe het ons boter, melk en kaas schenkt, de roem-

[pagina 95]
[p. 95]

rijke rijkdom van ons Holland; hoe het van dien zonderlingen aard is, dat het, afgemaaid, tot hooi gedroogd kan worden, en echter zijne voedzame kracht behoudt, waardoor wij ons rundvee, ook in den barren winter, zoodanig kunnen voeden, dat het ons zijne dierbare melk blijft schenken. Voorts, Koosje, moet u tuintje u een voorbeeld zijn van den algemeenen loop der wereldsche zaken. Hoor kind-lief: er bestaat geen genoegen, hetwelk niet met eenig verdriet gepaard gaat; dit is door de Voorzienigheid aldus wijsselijk bepaald, opdat het genoegen te krachtdadiger op ons zoude werken, en dus ons leven te meer zoude veraangenamen. Hoe grooter de moeite is welke wij hebben moeten aanwenden, om iets, 't welk wij gaarne bezaten, te verkrijgen, hoe meer het bezit daarvan ons streelt; hoe aangenamer het ons is. Wanneer gij uwe zaadjes slechts in de aarde haddet te werpen, om op zijn' tijd, zonder eenige verder aangewende moeite, fraaije bloemtjes te verkrijgen, zoude niemand uw tuintje bewonderen; zouden dus uwe bloemtjes u niet zoo aangenaam wezen; want zij zouden uwe eigenliefde minder streelen; ook de grootste luiaard zoude zich zulke fraaije bloemtjes kunnen aanschaffen; maar nu gij weet dat gij onnadenkelijk veel moeite gehad hebt om uwe bloemtjes op te passen en te beschermen; om het welig onkruid te wieden, op dat het niet de beste kracht der aarde verslonde, en dus uwe bloemtjes benadeel-

[pagina 96]
[p. 96]

de; op dat het dezelve niet verstikte, nu gij begrijpt dat ieder besef van die moeite heeft, en u zekerlijk over uw geduld en uwe arbeidzaamheid zal bewonderen, nu zijn uwe bloemtjes u oneindig waardiger, nu streelen zij uwe eigenliefde; wanneer gij nu iemand een tuiltje uit uw tuintje schenkt, weet gij dat gij een blijk van uw geduld en uwe arbeidzaamheid schenkt, en dat men het tuiltje daarom te waardiger zal keuren. Waarom stellen wij vrouwen de grootste pracht in de kostbaarste kleinodiën? waarom anders dan om dat dezelve onzen hoogmoed vleijen; om dat wij weten dat men ons, wegens dezelve, voor ongemeen rijk zal houden; ten minsten voor rijker dan anderen zijn. Ziet gij Koosje, zoo is 't gelegen met alle andere dingen naar wier bezit wij streven, en de goede Schepper heeft dit alzoo wijsselijk gewild, voornamelijk op dat wij niet een lui, vadsig, ongezond; maar een werkzaam en gezond leven zouden slijten.’

Koosje had haar moeder zeer bedaard aangehoord, en toen deze met spreken ophield, zeide zij, met zigtbare verrukking, terwijl zij hare moeder om den hals viel: ‘Mama! ik ga zoo aanstonds weder aan 't wieden.’

 

Amsterdam, ter Boekdrukkerij van J.G. Rohloff, Nes, No. 63.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken