Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateau (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateau
Afbeelding van De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateauToon afbeelding van titelpagina van De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateau

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.56 MB)

ebook (2.80 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De condottiere en andere verhalen, gevolgd door Le petit chateau

(1960)–F.C. Terborgh–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 108]
[p. 108]

De condottiere

Niet zoals hij eens - vóór 't begin van zijn roem - de stad verliet, schuimbespat op een wilden hengst, reed hij nu, maar op een grijs, traag dier. Het schoof den machtigen romp als de boeg van een schip in de vallende nacht, wit, met een geelzijden tuig, en richtte angstig de oren in een verte, leeg en zonder gevaar. Maar weet iemand van waar soms de ondergang dreigt? Bij wijlen beefde zijn flank boven rollend gesteente; zijn gang werd voorzichtiger, de zware hoeven zoekend naar veiligen grond.

Hij had de mannen met den tros vooruitgezonden en was alleen gegaan; en alleen keerde hij terug, moe, niet jong meer, door ziekte en verwondingen ondermijnd, gehuld in een bontgevoerden gelen mantel om de pijnen in schouder en arm te verzachten, maar zonder beugels rijdend, zoals hij vroeger was gewend. Hij keek terug op wat hij achter had gelaten: torens en muren, groeiende uit een rots, haast zwart in een steeds grijzer wordenden hemel, reeds weer oneindig ver, onwerkelijk; zijn geboortestad. Hij zocht naar wat hem tot dit laatste bezoek had gedreven. Zijn moeder leefde niet meer, en wat hij er vond in de nauwe, kwalijk riekende stegen was een verarmd, afgetobd volk (de sterksten waren al lang weggetrokken evenals hij) en een handvol opdringerige verwanten, trots

[pagina 109]
[p. 109]

op hun bloedsgemeenschap en bot, met de zielen van knechten en winkellieden. Hij had er eigenlijk niets gevonden, amper de muren van het huis zijner ouders, sedert lang niet meer bewoond; vermolmd en vervallen. En toch dwaalde zijn blik weer terug naar de armzalige torens en wallen, steeds dieper gedompeld in een groeiende nacht en hij begon erover te peinzen wat hem toen, haast een mensenleeftijd geleden, ertoe had gebracht om te gaan.

Armoede zou het kunnen zijn geweest, de hopeloze kaalheid van het land rondom, het doffe leven in het nest, traag en zonder uitzicht op verandering. Maar hij herinnerde zich niet dat armoede hem zou hebben gehinderd. Men wist niet beter op den rots en had niets anders gekend. Of was het verveling, die als een dikke walm zich over alles spreidde, alles doordrong? De ellendige vliegen onder de lage balken, die zelfs in den slaap nog hinderden, en het sarren van den krekel in de kleine kooi aan de muur? Maar er waren ten slotte evenveel dagen geweest vol van vechtpartijen en verkwikkende ruzie en de stegen en pleinen hadden laaiende hartstocht gekend en messen gezien en blauwgeslagen ogen. In zijn herinnering doemde toen de vaalgrijze muur op tegenover de deur van het vaderlijk huis en het dunne wijnrode licht dat 's avonds de ondergaande zon erop wierp, de steeg en de hemel erboven in een ijle verte veranderend, veel dieper en matelozer dan het verste verschiet van de wachttoren. En de argwaan besloop hem dat het dit dunne wijnrode licht zou kunnen zijn geweest dat zijn wegtrekken had beslist.

[pagina 110]
[p. 110]

De gedachte leek hem absurd. Maar het beeld keerde terug met een hardnekkigheid die hem verwonderde; het werd sterker en duidelijker en spoedig leek het hem dat hij zo net nog een glimp ervan had gezien, toen hij daarboven een hinderlijk nieuwsgierige menigte op zij schoof, in zijn trots geknakt over de verwaarlozing van wat aan zijn ouders en zijn jeugd herinnerde. Het groeide en vulde reeds het veld vóór hem. In de eindeloze rij gevechten, tochten, belegeringen, brandschattingen en vrouwen, die sedertdien zijn leven hadden bevolkt, zocht hij naar iets dat dit beeld zou kunnen verdringen, machtiger zou zijn en het logenstraffen. Maar niets wilde meer tot een werkelijkheid worden. Als een dodendans trokken zij aan hem voorbij; flarden van beelden, vormloos, zonder leven en vaste gedaante, en achter hen, breed en niet uit te wissen, de vaalgrijze muur met het wijnrode avondlicht, van een trieste wanhopige leegte.

Niets dan deze muur was hem uit zijn leven werkelijk gebleven, het overige was jacht en gevaar, dronkenschap en verdoving. Of was herinnering de essentie van ons waarachtig bestaan en was zij nu voor het eerst in zijn brein tot leven gekomen? Hij verwarde zich in zoveel diepzinnigheid en besloot niet verder te denken. De nacht werd kil, hij trok den mantel nauwer om zich heen; schouder en arm deden heviger pijn. Hij kon van de plek die hij zijn makkers had aangewezen niet ver meer zijn. Daar, in de tenten onder het ruwe volk, zou het drogbeeld vanzelf vervliegen.

[pagina 111]
[p. 111]

De weg werd moeilijker, verdween in een ravijn. Toen steigerde het paard voor wie weet welk alarm, een pijl snorde door de lucht en drong in zijn hals, vlak boven het sleutelbeen in den zieken schouder. Een stekende pijn schoot door hem heen; hij kon het dier niet meer houden en viel neer op het scherpe gesteente, buiten bewustzijn.

Zijn knechten zagen het paard, een vale witte schijn op de vlakte, en volgden het spoor. Men vond hem bij fakkellicht en droeg hem terug in 't vale grauwen van den dag, moeizaam en terneergeslagen. Het metaal wilde uit den hals niet wijken, elke aanraking bracht laaiende pijn; oude wonden gingen weer open en etter kwam naar buiten, en koorts. Hij gebood hen in den ingang van zijn tent hem neer te leggen, den rug door kussens gesteund en het uitzicht naar de stad op de rots in de verte. Daar stierf hij, toen 's avonds het wijnrode licht over het landschap en den oostelijken hemel viel.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken