Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De huilende man (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De huilende man
Afbeelding van De huilende manToon afbeelding van titelpagina van De huilende man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.12 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De huilende man

(1984)–Ger Thijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

7

Ik stond op de donkere overloop. Mijn gedachten hadden de vorm van een raam aangenomen, dat voortdurend open en dicht ging in mijn hoofd. Mijn wangen gloeiden. Als deze opwinding niet gauw ophield, zou ik het beslist met hoofdpijn moeten bekopen.

Het huis was stil. Ik besloot mijn vroegere kamer op te zoeken. Dat leek me een geldig excuus om de confrontatie beneden nog even uit te stellen.

Ik knipte het licht aan. Op de rand van het bed zat een kleine jongen, die me slaperig aankeek. Hij was naakt, op zijn iets te ruime onderbroek na. Hij wreef huiverend zijn bovenarmen.

[pagina 56]
[p. 56]

‘Er zitten hier muizen’, zei hij. ‘Ze hebben me wakker gemaakt.’

‘Ik ken ze’, antwoordde ik. ‘Ze zijn niet gevaarlijk. Ze houden erg van papier. Vooral kladblokblaadjes.’

De jongen zweeg. Ik ging naast hem op het bed zitten. Hij leunde tegen me aan. Ik legde mijn arm om zijn schouder.

‘Au...’

‘Wat is er? Doe ik je pijn?’ Hij liet me zijn schouder zien. Er zat een grote blauwe plek.

‘Hoe kom je daaraan?’

‘Ik heb het zelf gedaan. Ik denk steeds dat ik slaap. En dan knijp ik mezelf, maar ik ben altijd wakker. En als ik medelijden wil, ga ik naar buiten en laat mijn blauwe plek zien. En dan zeggen de mensen: Arme Jean...’

‘Handig’, zei ik.

Ik keek de kamer rond. Deze Tiroler omgeving had ik dus een hele jeugd lang zonder protest geaccepteerd! ‘Kladblaadjes?’ vroeg de jongen.

‘Vooral als er flink met potlood op geschreven is.’ Hij pakte een stapel papiertjes van het nachtkastje en begon ze een voor een op te rollen. Ik zag dat ze beschreven waren in moeders handschrift, teksten die steeds begonnen met de woorden: Jean, wil je er wel voor zorgen dat...

‘Heb je weer ruzie met haar?’ Hij haalde stoer zijn schouders op.

[pagina 57]
[p. 57]

‘Ze praat niet met me. Ze schuift briefjes onder de deur door.’

Hij stond op en stopte zorgvuldig de opgerolde velletjes in de gaten onder de plint. Toen kwam hij weer naast me zitten. We keken samen hoe het papier naar binnen werd getrokken.

‘Wat was er nú weer?’ vroeg ik. Hij zweeg. Ik voelde dat hij een beetje verschrompelde onder mijn arm. Hij legde zijn handen in zijn schoot. Ik zag dat zijn onderbroekje geel was in het kruis. Hij tuurde in het muizengat.

‘Wat dacht je’, zei ik. ‘Ze likken eerst de potloodletters op, of die bewaren ze tot het laatst omdat dat het lekkerste is... Voor muizen dan’, voegde ik er snel aan toe.

‘Jammer dat we het niet kunnen zien’, zei hij. ‘Ik zou wel wat kleiner willen zijn. Wat denk je, als ik een verrekijker tegen het gat leg?’ Ik maakte een weifelend gebaar.

‘Ik heb tóch geen verrekijker’, zei hij vlug. ‘Een koninkrijk voor een paard, weet jij wie dat gezegd heeft? Ik weet het wel! Dat weet niemand in het hele dorp, al die boeren en de mijnwerkers, maar ik weet het wel!’ ‘Heel knap van je’, zei ik. Maar hij irriteerde me.

‘Ik ken de hoofdsteden van de hele wereld en ik heb al een eigen handtekening!’

‘Zo, zo’, zei ik korzelig. ‘Heel goed.’

‘Ze zegt dat ze me naar een internaat stuurt. Ze zegt

[pagina 58]
[p. 58]

het om me bang te maken, maar ik wil juist graag. Ik wil hier weg. Maar... - maar is dat waar, dat je als je moet overgeven op een internaat, dat je het dan zelf weer op moet eten? Ik ben heel vaak misselijk moet je weten. Als dat zo is, dan ga ik niet, dan hou ik me vast aan het hek.’

‘Welnee’, zei ik. ‘Maar streng is het daar wel.’

We zwegen. Ik liet zijn schouder los en legde mijn handen ook in mijn schoot. Daar zaten we, in dezelfde houding, starend naar het behang. Een vader en een zoon, die steun zoeken bij elkaar, terwijl de vrouwen het huis vol krijsen. Ik zou hem moeten helpen, al zijn kleine angsten moeten vermorzelen. Maar ik kon het niet. Ik was zelf ook bang. Ik had het raam dichtgedaan. Daar was de ene vrouw me dankbaar voor. Maar de andere zou me vervloeken. Hoe zou ik ze allebei tevreden kunnen stellen?

Ik hoorde geritsel. Ik keek naar de plint. Eén van de opgerolde papiertjes werd teruggeduwd, met kleine stootjes. Hij, naast me, zag het ook. Ik voelde hoe zijn lichaam zich spande.

Opeens schokte het huis alsof alle deuren tegelijk werden dichtgesmeten. Alsof een enorm lichaam in beweging was gekomen, zodat er een luchtverplaatsing in de gangen was ontstaan, muf en warm als een windstoot in een ondergrondse.

‘Wat staat erop, Jean!’ riep ik. ‘Kijk snel!’ Ik hoorde haar voetstappen op de trap.

[pagina 59]
[p. 59]

‘Kijk jij!’ jammerde het kind. ‘Kijk vlug!’ - En hij verdween in mijn lichaam. Het gaf even een gevoel van misselijkheid, toen hij zijn weg zocht door mijn ingewanden. Maar nadat hij zich genesteld had in mijn buik, werd ik kalm. Ik leunde achterover op het bed om hem plaats te gunnen. Ik luisterde zonder opwinding naar Matti's voetstappen op de gang, het opengaan van de deur van de sterfkamer, haar voetstappen die terugkwamen, de roffel van haar knokkels op de deur.

‘Ja’, zei ik. ‘Kom binnen, zusje.’

‘Kom naar buiten’, riep ze. ‘Ik wil niet in die kamer.’ ‘Wat is er dan?’ - Ik bewoog me niet.

‘Dat weet jij heel goed. Hou je niet van de domme!’ ‘Oeioeioei...’, fluisterde het kind in mijn buik. ‘Die is boos.’

‘Ik laat me door haar niet koeioneren’, fluisterde ik terug. ‘Het is mijn moeder niet!’

‘Het raam!’ krijste Matti. ‘Het raam!’

‘O dát’, zei ik in de richting van de deurklink. ‘Luister eens Mathilde, moeder en ik hebben het besproken. Wij vinden het toch maar het beste het raam gesloten te houden.’

De deur vloog open. Het kind in mijn schoot schrok ervan. Ze stond in de deuropening en legde haar armen over elkaar.

‘Kom naar buiten’, zei ze. - Ze had me vroeger ooit bij de masturbatiedaad betrapt. Sindsdien ging ze mijn

[pagina 60]
[p. 60]

kamer niet meer binnen. Dat gold dus nog steeds. ‘Ik wilde eigenlijk gaan slapen, zusje.’

‘Met moeder besproken!’ zei ze schamper. ‘Nog steeds dezelfde fantast, baardmens! Schreeuwen op de steenberg! Kom hier.’

Ze kwam de kamer binnen, greep me bij mijn schouder. En opeens was hij er, de hoofdpijn. Ze duwde me naar buiten. Haar greep was krachtig. Ze liet me pas los toen we in de sterfkamer stonden.

‘Bespreek het nog eens met haar. Ik wil het graag horen.’

‘Blijf je van me af, ja?’ zei ik wat laat. ‘Ik hoef het niet opnieuw te bespreken. Zij wil het niet, dat is voldoende. Zonder haar toestemming zou het zoiets als een misdaad zijn. Bovendien ben ik een naaste verwant. Ik heb er ook een stem in.’

Ze ging op de stoel zitten, sloeg haar benen over elkaar, en zei:

‘Ik wacht.’

Het gezicht op het kussen bleef onbeweeglijk. Ik was bang dat ik begreep wat ze bedoelde.

‘Je zou minstens dat haar van het kussen kunnen vegen’, zei ik schaapachtig. ‘Het is niet nodig haar te verwaarlozen.’

‘Mama’, riep Matti in de richting van het bed.

Het gezicht reageerde niet.

‘Mama!’

Ze stond op en bracht haar mond dicht bij moeders

[pagina 61]
[p. 61]

oor.

‘Mama! Mama!’ - Het gezicht bleef stil. Ze kwam overeind en keek me triomfantelijk aan.

‘Logisch’, zei ik. ‘Heel logisch. Ze praat niet meer met jou. Dat heeft ze me zelf gezegd.’

‘Probeer jij het dan. Vooruit, ga je gang.’

‘Niet als jij erbij bent. Ze zal doen alsof ze slaapt.’ Matti's gezicht vertrok van woede.

‘Idioot! Ze kan niet meer praten! Haar ziel is al weg! Begrijp dat nu toch!’ - Ik keek haar kalm aan.

‘We hebben heel verstandig gesproken, moeder en ik...’

‘Goed’, zei ze. ‘Ik had je dit willen besparen.’ Ze pakte de dekens vast en sloeg ze terug. Ze deed onmiddellijk een paar stappen achteruit en wendde haar gezicht af. Een geur van verrotting verspreidde zich door de kamer. Ik dwong me te kijken. Het onderlaken was doorweekt. Het lichaam zelf was zo nat, dat zich aan de rand van het nachthemd druppels hadden gevormd.

‘Begrijp je het nu?’ zei Matti met een merkwaardige stem. Ik draaide me om. Ze hield haar neus dicht. ‘Uh... ja’, zei ik, en schraapte mijn keel. ‘Jazeker...’ Ze sloeg de dekens terug, keek me aan. Ik liep naar het raam en opende het.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken