Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De huilende man (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van De huilende man
Afbeelding van De huilende manToon afbeelding van titelpagina van De huilende man

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (6.12 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De huilende man

(1984)–Ger Thijs–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

9

‘Sterf dan, wrak! Ik heb dat vanavond al eerder gehoord, Matti! Nu begrijp ik alles! Wég bij dat bed. En dat raam gaat dicht, hoor je? Vanaf nu zal ik haar sterven begeleiden, zal ik bij haar waken! Verdwijn!’ - Maar ik zou niet durven.

Ik voelde me opgewonden. De heilige verontwaardiging die ik mocht ervaren stemde me tevreden. Wat jammer dat ik was opgehouden met roken, wat jammer nu! Hoe prettig zou het nu niet zijn om, door de kamer heen en weer lopend, diep te inhaleren...

‘Onappetijtelijk! O ja? En jouw hoofd dan, met die uitgezakte watergolf? Die benepen mond? - Minstens één leerling per klas wordt verliefd op mij, weet je

[pagina 72]
[p. 72]

dat? De handarbeidlerares vraagt mij niet voor niets of ik model wil zitten! O zo!’ - Sterf eindelijk, wrak. Zoiets zeg je toch niet tegen een stervende! Het is een complot. Ze is bezig haar te vermoorden, zodat ze ongestoord kan zuipen. Niet eens vanwege een gerechtvaardigde haat, welnee. Ze wil de flessen laten rondslingeren, kunnen ontbijten met een glas. Ze wil die kerel in huis halen voor wie ze naar de kapper gaat, die man die tegen haar gezegd heeft: ‘Matti? Dat is toch geen naam voor een vrouw!’ Ze zijn al maanden bezig haar te vergiftigen, maar moeder is taai, dus moest het raam open. Natuurlijk! Ze bespreken hoe ze het huis ten gelde zullen maken, onder het genot van ettelijke glazen. En dan gaat hij er met de briefjes van duizend vandoor, die vent. En zij blijft achter - door schuldgevoel verscheurd...

Ik liep naar de erker in de donkere voorkamer. Het leek me goed nadenkend naar buiten te staren, maar ik was vergeten dat ze de luiken had laten zakken. Angst, angst voor de buitenwereld, luiken, grendels, tralies. En de misdaden vinden binnenshuis plaats! ‘Onappetijtelijk’, hoe durfde ze... - Maar mijn opwinding zakte alweer weg, merkte ik met spijt. Ik liep naar de babyfoon. De ademhaling, verder niets. Had Matti opeens beseft dat ik alles gehoord had? Stond ze nu bij het bed op haar lippen te bijten, doodsbang om me onder ogen te komen? En ik, hoe moest ik me gedragen als ze straks binnenkwam, stil en schuldbewust,

[pagina 73]
[p. 73]

met neergeslagen ogen? Ik zag voor me hoe ik op haar toe zou lopen met blozende grootmoedigheid. - O nee, dan maar liever in het donker blijven staan.

De regen viel met een plonzend geluid, geen aangenaam scherp gekletter meer. Het klonk alsof ik op een schip zat, omringd door water. In deze ark geen dieren. Ze hadden hier niet eens een beest om af en toe te strelen. Hoewel. De muizen van het kind als verstekelingen. En een verraste mol die even uitrustte op een uitstekend muurtje van de kelder. Opeens raakt het huis los van het fundament, en dobbert op het water. Daar varen we, Matti en ik, terwijl om ons heen zij die niet zijn uitverkoren verdrinken. Ze strekt een wanhopige hand naar me uit, de dikke buurvrouw, maar ik zeg: het spijt me. Ze schreeuwen naar me, de collega's die zich vrolijk maakten over mijn baard. Ze zitten op het dak van de school, ze hebben oude proefwerken zo uitgespreid dat ze de letters SOS vormen. Ik haal glimlachend mijn schouders op. Waar bleef ze toch? Ik liep naar de gang en luisterde. Het was stil boven. Misschien zat ze te drinken op de zoldertrap. - Beter haar niet te storen.

Ik ging terug, nadenkend. Ik wist eigenlijk heel weinig van mijn zuster. In een aanval van broederlijke bezorgdheid had ik haar eens gemaand toch eindelijk zelfstandig te gaan wonen. Ze had me, bars maar spraakzaam, uitgelegd dat het onzin zou zijn in een flat te gaan kniezen, terwijl thuis zo uitstekend voor

[pagina 74]
[p. 74]

haar gezorgd werd. Maar als ze doodgaat, had ik opgeworpen, wat moet je dan alleen in dat vreselijke huis? Ze had haar schouders opgehaald, haar wenkbrauwen fronsend: boos op zichzelf omdat ze zich tot zoveel woorden had laten verleiden. Want in feite was haar zwijgzaamheid een ingehouden babbelzucht. - Ik had het niet moeten zeggen, dat woord gerontofoon, bedacht ik. Waarom moest ik weer zo nodig mijn slimheid bewijzen en de oude verhoudingen herstellen? Domme Matti, zoals moeder dat graag zei, met een toegevende glimlach, als haar dochter een bijdrage aan een discussie wilde leveren. Zodat ze tenslotte maar niéts meer zei. Tijdens haar spaarzame bezoeken - ze was een drietal keren bij mij langs geweest - viel me op dat ze gaandeweg in een zuster van moeder veranderde. Twee oude vrijsters die onopgemerkt vergrijzen in het ouderlijk huis. Veel meer was er niet te observeren geweest. Ze zat daar met haar kopje thee. Het was of ik een tante op bezoek had. Golven van medelijden en broederlijke warmte welden in me op. Natuurlijk is haar leven een hel geweest naast dat strenge mens. Matti die gedwongen was haar te verplegen, haar de bedpan te geven, uitgerekend Matti, die zelfs een afkeer heeft van het speeksel in haar eigen mond... - Ze is ook nog zo lelijk, de arme schat. Moe is ze natuurlijk, doodmoe, uitgeput. Als er dan al gestorven moet worden dan liever snel. Sterf eindelijk, wrak! Ze heeft volkomen gelijk. Rek

[pagina 75]
[p. 75]

het niet langer, mama, toe...

Ik liep weer naar de gang, de voorgenomen glimlach al op mijn gezicht.

‘Mathilde, zusje, waar blijf je?’ riep ik gedempt, onder aan de trap. Geen reactie. Ik ging naar boven en klopte zacht op haar deur.

‘Wat is er?’ - Haar stem was zo zacht dat ik het nauwelijks verstond.

‘Ik vroeg me af waar je bleef...’

‘Ik kom. Ga naar beneden.’

Ik wachtte even, opende toen de deur. Het was donker binnen.

‘Ik zocht een scheermes’, zei ik. ‘Ik ben het natuurlijk weer vergeten in te pakken.’

‘Het hoeft niet. Waarom zou je hem afscheren?’

‘Nee, nee’, zei ik. ‘Een baard is niets voor mij.’ Ik sloot de deur achter me. Duisternis. Ook hier had ze de luiken laten zakken. Omdat ik niet meer wist waar zich obstakels bevonden, bleef ik staan.

‘Zo'n kleintje’, zei ze. ‘Om je benen te scheren.’

‘O prima. Dat is goed...’ Ik deed een wankele stap in de richting van haar stem.

‘Je moet het me niet kwalijk nemen, Matti...’

‘Laat maar. Ze moet dood, Jean. Waarom help je me niet? Moet ik dan nog een paar weken bij dat bed staan, de neiging onderdrukkend om een vuilniszak te halen?’

Nu verlangde ik ernaar dat ze woorden als carcinoom

[pagina 76]
[p. 76]

in de mond zou nemen.

‘Ik heb die dokter gesmeekt om iets te doen. Maar hij keek me alleen maar streng aan. Ik hoorde iets over ramen die ze in ziekenhuizen per vergissing openzetten. Maar misschien is het allemaal onzin. Misschien is het niet koud genoeg, weet ik veel...’ - Ze lachte. ‘Ik heb wel vijf minuten naar haar strot staan staren... Zo vreemd, alles verandert als je iemand dood wil maken... Je kijkt 's ochtends naar de tandenborstel in het glas en denkt bij jezelf: zou dat een moordwapen kunnen zijn...?’ - Ze lachte opnieuw. Toen werd haar stem bitter:

‘En dan nog. En dan nog. Ik zal haar stem altijd blijven horen uit de muren. Als ik de suikerpot opendoe. Als ik naar de bodem van het glas kijk: Jij drinkt, Matti. - O, ik moet hier weg...’

Ik ging naast haar zitten op het bed. Ze veranderde niet van houding toen ik haar lichaam aanraakte.

‘Hoe kan ik je helpen? Moet ik soms haar keel dichtknijpen?’

‘Bijvoorbeeld. Ik begrijp niet waar je zo moeilijk over doet. Ze heeft je toch het huis uitgezet? Jij riep toch altijd zo graag dat je haar haatte?’

‘Ze heeft me op een kostschool gedaan. Ik was een lastig kind. En zij een vrouw alleen...’

‘Laat maar’, onderbrak ze me. ‘Laten we erover ophouden.’ Ik hoorde dat ze een glas vulde.

‘Bovendien’, vervolgde ik, ‘er zou een wonder kun-

[pagina 77]
[p. 77]

nen gebeuren. Ze heeft tenslotte nog heel wat genade tegoed van al die weesgegroeten die ze haar leven lang heeft gebeden. Stel je voor...’, zei ik, nerveus babbelend omdat ze nu zo schaamteloos naast me zat te drinken, ‘.... stel je voor, de maagd Maria verschijnt in haar slaap en zegt: “Sta op en wandel”. En dan droogt het allemaal op onder de dekens, de wonden gaan dicht, ze wankelt de trap af en staat beneden in de kamer je naam te roepen.’

‘Fantast’, zei ze. ‘Dit gebeurt allemaal echt, weet je. Hier.’ - Ze drukte het glas tegen mijn borst. Toen ik het overnam, raakte ik haar hand. Ik nam een slok. Het was jenever. Ik vroeg me af hoeveel flessen ze zo door het huis heen verborgen had. Ze nam, langs mijn pols naar mijn hand tastend, het glas terug.

‘Zonder dit zou ik helemaal gek worden’ zei ze. ‘Maar als het afgelopen is, hou ik op. Dat moet.’

‘Natuurlijk’, zei ik. ‘Jij Matti, met jouw wil...’ - Het was even stil. Toen voelde ik opnieuw haar hand tegen mijn arm.

‘Voel eens...’ Ik pakte haar hand vast. Ik wist niet wat ze bedoelde.

‘Ja, ja...’ zei ik, zenuwachtig haar droge palm drukkend.

‘Ik ben bang dat ik het ook heb. Bij haar is het ook met de handen begonnen. Opeens lag het kopje in haar schoot. Er zat gelukkig niets in. We dachten nog een ongelukje, maar...’ - Ik onderbrak haar:

[pagina 78]
[p. 78]

‘Maar nee, néé. Je hand is juist heel droog, voelt...’ ik suggereerde een deskundig tasten, ‘gezond. Dus...’ ‘Ja maar, hier bij de muis. Dat is normaal toch veel dikker?’

‘Ach’, zei ik, ‘dat heb ik ook. Erfelijk bepaald. Een lage venusheuvel...’ - Ze wilde haar hand terugtrekken, maar ik hield hem vast.

‘Een wát?’

‘De venusheuvel. Nooit van gehoord? Staat voor seksualiteit. Wij beiden bevinden ons in de laagvlakte van de erotiek.’ Ze lachte zenuwachtig.

‘Fantast!’

Ik liet haar hand los. Ze trok hem terug. Hij verdween als een warm diertje in de duisternis.

‘De laagvlakte van de erotiek’, zei ze. ‘Welja.’ - Opeens was het woord weer in mijn hoofd.

‘Moed’, zei ik. ‘Wat kan ze bedoelen? Dat is toch rijkelijk pathetisch voor haar doen, vind je niet? Moed...’ ‘Moeoed...’ - Ze rekte de klinker uit. En opeens wist ik het:

‘Helmut’, zei ik.

‘Ik denk het. Helmut. Met het aftakelen is er nog maar een lettergreep over.’

‘Maar waarom? Wat kan ze van hem willen? Alles goedmaken? Alles vergeven?’ Ze kwam overeind. Haar stem sidderde van woede: ‘En dat mag niet. Dat mag niet. Na alles wat ze gedaan heeft... Geen wéékheid op het laatste moment. Ze moet hard blijven.

[pagina 79]
[p. 79]

Begrijp je? Misschien wil ik daarom dat ze zo snel mogelijk doodgaat. Ze mag niet op de valreep vergeving aan hem vragen. Zo gemakkelijk komt ze er niet vanaf!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken