Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Een bonte bundel
Toon afbeeldingen van Een bonte bundelzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,07 MB)

Scans (13,94 MB)

ebook (3,05 MB)

XML (0,41 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een bonte bundel

(1935)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]

Landstormertje

Ik kwam laatst bij m'n neef, en daar zat een vrijwillige landstormer. Hij had een erg Engels pakje aan, met overal zakken. En aan z'n benen van die krijgshaftige zwachtels. Hij was op end'op soldaat, want z'n pet hield hij in huis op. Toen-ie even naar voren was, de winkel in, vroeg ik m'n nicht, wie het eigenlijk was, en ze zei: ‘O, herkende je hem niet? Dat is Hendrik, de oudste jongen van me zuster. Och, je wéét wel, die slungel waar niks geen leren inzit. Hij is nou zestien, maar ze weet nog niet wat ze met 'em beginnen moet.’

De slungel stak z'n kop door de openstaande deur en vroeg: ‘Tante, kan 'k 'n paar krentebroodjes pakken?’ en verdween weer, nog vóór hij de bakkerin gul had horen zeggen: ‘Ga je gang maar,’ Ze praatte verder tegen mij:

‘Nou heeft ze 'm z'n zin gegeven en doet-ie 's avonds en 's Zondags an die poppenkast mee. Overdag is-ie nog op school, soort van particulier instituut, omdat-ie op gewoon school maar niet de hoogste klas kon halen; d'r zit nou letterlijk niks bij, hè. Daar is-ie weer.’

De landstormer kwam etend de kamer binnen. Had zich van minstens vier broodjes meester gemaakt. Hij ging zeer onverschillig in een luie stoel zitten, zodat z'n gezwachtelde benen lange gebroken stokken leken; en zei: ‘Reuzen-oefening geweest van avond.’

‘Zie ik an je eetlust,’ zei kalmpjes m'n neef van achter de krant, die hij me gevraagd had om even te mogen blijven inkijken.

‘Gut oom, u kan best nog meedoen. Er waren van avond weer twintig nieuwen, twee met een snor. Alle Nederlanders moesten feitelijk meedoen, dan was ons land meteen overal van af....’

‘Hoe dat zo?’ vroeg ik nieuwsgierig; m'n neef gaf niet eens antwoord.

‘Wel, nogal glad,’ verzekerde de landstormer, ‘als alle Nederlanders meededen, dan dorst niemand ons an, dan kon-

[pagina 95]
[p. 95]

nen ze gerust de hele mobilisatie afschaffen, dan had je niks geen uitzoeken wie of thuis moest blijven of naar de grens moest, als 't oorlog was ging je gewoon allemaal.’

‘Zou er nog oorlog komen?’ vroeg ik 'n beetje onnozel. Hij keek me even aan, of-ie zeggen wou: ‘Weet je dàt nog niet?’ En lichtte me toen volledig in:

‘Natuurlijk komt er hier ook oorlog. Wat dacht je, dat ze ons voor niks laten oefenen? Dat ze zo-maar voor de flauwe kul al die geweren voor ons klaar hebben liggen? Maar het kan mij niet schelen, hoor. Voor mijn part begonnen we morgen; of nee, liever Maandag, dat we eerst Zondag nog 'es met scherp hebben geoefend.’

‘Moet je 'es luisteren,’ zei plotseling m'n neef, en hij begon een brok Kamerverslag voor te lezen; de passage uit de rede van de minister van Oorlog over de vrijwillige landstorm: dat dat geen soldaten waren.

M'n landstormer at onder 't luisteren z'n laatste krentebroodje op; en toen z'n oom zweeg, en tegen mij knipoogde, sprak-ie nijdig: ‘Vooruit, leest u nou dóór, leest u nou verder, wat ze toen tegen hèm hebben gezegd. Niks? Niemand? Dan was de koningin d'r zeker niet bij? O nou, dan wil ik het wel geloven. Dan heeft-ie natuurlijk gedacht: de koningin is er nou toch niet bij, nou kan ik zeggen wat ik wil. Och, och, wat een lef. Maar het kan ons geen cent schelen, hoor. De koningin kent ons, en dáár hebben wij mee te maken. Laat-ie maar oppassen, as het ons verveelt, dan klagen we hem gewoon an bij de koningin....’

Mijn neef las grinnikend z'n krant, en de landstormer, gekalmeerd, ging tegen mij verder: ‘Reuzen-oefening gehad vanavond. Dezelfde kolonel van verleden week was er weer. Zegt tegen me: Laat ze nou 'es netjes uit de flank aanmarcheren. Of nee, uit het front, zee-die, dat weet ik niet meer, ze stonden anders dan ze moesten, dàt was de truc, zie je, en ik an de gang. D'r vóór, hoor, en aan 't schreeuwen, en ze effetjes laten tippelen. Honderd acht man, en verscheien met een snor. Heel goed, heel goed, zegt de overste,

[pagina 96]
[p. 96]

of wat het dan was, heel goed, heel goed hoor. Nou, ik natuurlijk gesalueerd. Was feitelijk stom van me, want met je geweer bij je mag je niet anslaan. Maar zo vitterig was-ie niet. Hij salueerde extra nog 'es....

‘Ja ja,’ zei plotseling z'n tante, ‘dat zit-ie nou allemaal gemoedereerd te liegen.’

De landstormer keek d'r aan met een felle blik. ‘O, u hebt zeker op de Mauritskade gestaan? Nou dan. Anders had u me kunnen horen. Dat van de nachtelijke oefening heb ik zeker óók gelogen?’

Tante zweeg weer, leuk. ‘Wat was dat dan?’ vroeg ik.

‘O man, dat was helemáál een reuzen-oefening. Gewoon 's nachts, in het Gooi op de hei. En raai d'r eens wie d'r óók bij was. Raai 'es voor de lol.’

‘De Prins?’ raadde ik.

‘Nee,’ antwoordde hij, wèl in z'n hum doordat ik zo'n hoge raadde, ‘nee, de Prins had zeker geen tijd; nee, weet je wie d'r bij was? De oudste padvinder van Nederland. O zo. Zeker óók een vent van niks? Nou dan. Daar kan de hele minister een puntje aan zuigen. Nou, toen moest ik met twee man het bos in, pikdonker, en die twee dorsten niet goed. Gingen we twee vlaggen zoeken. Laat ik er nou vlàk bij geweest zijn, hè. Afijn, ze hebben dan 's nachts alle vlaggen gevonden, behalve die twee waar ik vlak bij geweest ben, die heeft niemand gevonden. Ik had ze misschien nog wèl gevonden, as ik niet van vermoeienis in slaap was gevallen onder een boom. En daar hebben ze me 's morgens gevonden. O zo. Ben je dan soms bang in een bos, as je doodgewoon in slaap valt? Ik durf overàl te slapen. Wedden dat ik overal durf slapen?’

‘Maar voor schildwacht deug je dan toch niet,’ plaagde z'n tante weer.

Hij haalde z'n schouders op. ‘Vlaggenspel is geen wachthouden, dat weet het kleinste kind.’ En plotseling nam-ie z'n pet en liet me er binnen in kijken. ‘Acht-en-dertig. Me wapennummer, man. Krijg ik óveral op. Bent u ook mis-

[pagina 97]
[p. 97]

schien bij 'n afdeling? U kan bij ons nog d'r bij. U zou misschien gauw korporaal zijn ook. Lui boven de twintig maken ze 't gauw, hoor. Maar d'r is bij ons één korporaal die is véél stommer dan ik, dat weet ik vast. Ik begrijp niet dat ze 't hem gemaakt hebben. As ik korporaal ben, zet ik dóór, voor sergeant natuurlijk. Dan zal je de anderen de pé zien in hebben.’

Hij was opgestaan, en streek liefkozend langs z'n ondermouwen, alsof daar al strepen zaten. Toen keek hij in de spiegel en rekte zich wat uit. ‘Ik zou maar 'es naar huis gaan, want je krijgt slaap,’ zei z'n tante.

‘Slaap,’ mopperde hij, tòch even gapend, ‘ja, 'k heb daar nou al slaap! Zondag fijn schieten. Zal je zien, dat 'k enkel rozen schiet, as tenminste mijn geweer 'n beetje goed is. Tante kan 'k nog één krentebroodje meenemen voor onderweg?’

‘Ja, hoor, en de complimenten an je moeder,’ zei m'n nicht.

En de landstormer nam een soort van militaire houding aan, en salueerde half buigend voor ons drieën elk afzonderlijk, met precies hetzelfde gebaar waarmede ik, jaren geleden, een schutter-onderofficier eens een kring collega's zag begroeten.

Toen verdween-ie door de winkel, waar-ie wel meer dan één krentebroodje meegenomen zal hebben.

‘Wat zeg je me nou van dàt exemplaar?’ vroeg m'n neef.

‘Wel leuk,’ zei ik.

‘Weet je wat ik vind?’ sprak m'n nicht. ‘Weet je wat ik vind? Dat m'n zuster wijzer moest zijn.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken