Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schoolland (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schoolland
Afbeelding van SchoollandToon afbeelding van titelpagina van Schoolland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.31 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schoolland

(1926)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Oktober. Vrijdagavond.

Het is toch wèl ongelukkig, dat een mens zo vast zit aan z'n baantje. Door allerlei dingen, o.a. ook door getrouwd te zijn. Als ik nou toch vanmiddag normaal had gedaan, normaal voor een jonge, gezonde kerel, dan had ik tegen die meneer Van der Hoop, die hoge schoolopziener, gezegd: ‘Man....’

Ja zeker, het zou normaal geweest zijn, om dit individu van uit de hoogte met ‘Man,’ aan te spreken. ‘Man’ zou ik gezegd hebben, ‘schei nou uit met dat gezichtentrekken en dat steken-onder-water-geven, zèg nou maar eerlik dat je me voor een luilak en een lijntrekker aanziet, en dan zeg ik je: u vergist zich. Ik ben juist al maanden-lang bezig me uit te sloven, om het taalwerk zo goed te krijgen als 't maar kàn. Ik verzoek u dus beleefd, me verder niet te beledigen en me te laten begaan. Had komen kijken toen m'n vorige klas van school af ging, hoe diè was -’.

Had ik natuurlik ruzie gekregen, was ontslagen. Zo'n hoge wint het altijd. Maar ik had wel aan de kost weten te komen buiten zo'n meneer Van der Hoop om.

Maar hoe is de werkelikheid geweest? De werkelikheid was

[pagina 71]
[p. 71]

zo, dat ik me eigenlik schaam. Ik heb heel amtenaarachtig een en ander geslikt, en zelfs vanmiddag niet eens aan m'n vrouw durven vertellen dat ik ‘onaangenaam bezoek’ had gehad. Om d'r niet ongerust te maken.... Lamme sufferd die ik ben, heb ik zo iets gestameld van, dat misschien de schijn tegen me was, maar dat ik heus toch.... Waarop hij zich de weelde permitteerde, grimmig te zeggen, dat-ie 'es gauw terug zou komen. Nou, hij kàn terug komen, ik blijf gewoon doorgaan op mijn manier.

Kraak schijnt er notabene óók nog 'n veeg voor gekregen te hebben. Vroeg mij tenminste, waar de schoolopziener me op betrapt had: meneer had er op gezinspeeld, dat er maar gauw een hoofd benoemd moest worden, dat Kraak blijkbaar zich tot z'n eigen klas bepaalde, en niet wist wat er bij voorbeeld bij meneer Staal gebeurde. ‘Wat voor misdaad heb je in vredesnaam uitgehaald?’ vroeg Kraak me. En toen ik het in 't kort verteld had, lachte Kraak. ‘Niks van aantrekken, jong, doèn doet-ie je niks, of je moet hem 'n brutale bek hebben gegeven. Of.... hèb je dat soms?’

Ik verzekerde van niet, maar zei dat 'k het graag gedaan had. ‘Moeten we dan zo iets maar slikken?’ Kraak werd weer de filosoof: ‘Hoor 'es. Weet je wat ik altijd doe? Ik vraag me ernstig af: hoe voel ik me verantwoord tegenover die meneer en tegenover de klas. Dat vergelijk ik. En als ik me rustig voel, helemaal verantwoord tegenover m'n klas - dan trek ik me van de meneer niets aan. Van geenéén meneer. Daar kan je niet aan beginnen, voor je klas heb je te zorgen, niet voor de meneer; die laat je gaar koken in z'n eigen sop, in z'n misverstand, jong.’

‘Maar ondertussen rapporteert hij maar, dat wij onze plicht niet doen,’ bracht ik er tegen in, een beetje romanties, achteraf beschouwd. Kraak haalde de schouders op: ‘Nou ja, wáár rapporteert-ie dat? Hij kan met rapporteren toch niet tegen óns op, wij rapporteren elke dag aan onze klas, hij schrijft eens of twee keer per jaar iets in z'n boek, laàt 'em die

[pagina 72]
[p. 72]

liefhebberij, wat zou er anders van zo'n man z'n baantje overblijven? Als jij schoolopziener was zou je net zo zijn.’

Koning kwam er bij. ‘Staal zit in draf,’ zei Kraak, ‘v.d. Hoop was ontevreden over hem, vanwege het taalwerk.’

‘Dat lieg je,’ viel ik nijdig uit, ‘'k zit absoluut niet in draf, 'k heb alleen het land over de manier van zo'n vent om alles kwaadwillig uit te leggen.’

‘v.d. Hoop?’ zei Koning kalmpjes, ‘v.d. Hoop? Niks van aantrekken, 'n volgende keer, àls-ie ooit bij je terug komt, begrijpt-ie weer iets anders niet, en is-ie opgetogen over je.’

 

Ja, Kraak en Koning praten d'r wel gemoedelik over. Maar ik vind het toch beroerd. Die schoolopziener kwam vanmorgen net, toen ik bezig was voor de tweede keer in de nieuwe taalschriften, met enkele lijnen, te laten werken. Ik schreef zinnetje vóór zinnetje op het bord. ‘Doet u zeker om weinig fouten te krijgen?’ vroeg-ie, en ik, waarderend zijn vlugge inzicht, zei: ‘Juist meneer.’ Waarop hij duidelik sarkasties werd: ‘U geeft het nogal gemoedelik toe.’ Ik glimlachte - 'n stommiteit, 'k had metéén 'em uitlegging moeten vragen. Terwijl ik verder liet werken, zei hij: ‘U bent in nieuwe schriften begonnen, zie ik?’ ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘de oude begonnen vol te raken, en nu wou ik meteen maar overgaan tot....’ ‘En de oude schriften zijn natuurlik weg, hè?’ viel hij me in de rede. Ik moest me werkelik even bezinnen, en ging toen in m'n kast kijken. Gelukkig, ze lagen nog onderin, naast de lege bloempotten. ‘De oude staan nog hier,’ zei ik, ‘bij sommige heb ik de achterste blaadjes, die nog onbeschreven waren, uitgescheurd om als kladpapier te gebruiken.’ ‘Ik houd niet van cahiers met uitgescheurde blaadjes,’ zei hij ijzig, ‘maar mag ik dan die oude eens doorkijken?’

Ik bracht hem de stapel, en terwijl ik met de klas verder ging, zinnetje voor zinnetje van 't bord af, bladerde hij in die oude taalschriften. Al na vijf minuten wenkte hij me naar zich toe. ‘Erg veel fouten vind ik niet, maar dáár heb ik de

[pagina 73]
[p. 73]

verklaring al van. Dit zo’ (en hij wees met een eigenaardig-minachtend gebaar van 't bord naar de klas) is zeker uw gewone manier van taalles geven?’ ‘Ja....’ zei ik, en ik wou beginnen aan een uitleg van m'n principe: bij deze kleine kinderen de fouten zoveel mogelik voorkómen, nauwkeurig leren overschrijven.... helaas, hij liet me de gelegenheid niet en zei: ‘En toch zijn er ook in dit werk nog fouten; en laat u die nooit verbeteren?’ ‘Ja, geregeld,’ zei ik, en ik wou hem vertellen hoe goed me m'n tegenwoordige methode beviel - maar hij sloeg met de rug van z'n hand op de schriften, en zei vol viktorie: ‘Niets van gevonden, nergens.’ ‘Dat komt’, en het was beroerd, maar er was iets wanhopigs in m'n praten, doordat ik al vóór-voelde, hoe hij dit weer uitleggen zou, ‘dat komt, 't fouten verbeteren laat ik altijd op de lei doen....’

Hij lachte gemeen. ‘Die goeie lei, hè, die zwijgt als het graf, ja, ja.’ En meneer stond op en greep z'n hoed. ‘U begrijpt wel, dat ik van een en ander nota heb genomen, 'k zal er geen woorden meer aan verspillen, alleen: u ziet me hier gauw terug, en dan verwacht ik beterschap.’ En toen heb ik hem geen draai om z'n oren gegeven, maar ik ben 'n verdediging begonnen met die allerongelukkigste inzet: dat ik toegaf dat de schijn tegen me was!

 

Ach, Kraak en Koning zullen wel gelijk hebben. En àls die schoolopziener terug komt, dan zal ik me niet meer zo laten overdonderen, en uitvoerig mijn manier van doen uitleggen; daar moèt hij me immers gelegenheid voor geven. 'k Ben van ochtend te sukkelig geweest, te onnozel.

Maar wie rekent er eigenlik op, dat zo'n man de verhoudingen zó grenzeloos als karikatuur ziet: dat ik, van m'n eigen klas notabene, de belager zou zijn, en dat hij m'n eigen klas tegen mij moet beschermen.

Dàt is het, wat me dwars zit: dat zo'n vreemde meneer geen ogenblik veronderstelt, dat ik toch veel nader tot mijn eigen jongens en meisjes sta dan hij, dat ik toch de eerste

[pagina 74]
[p. 74]

zal zijn, die ze vooruit wil brengen, en de laatste om ze tegen te houden. Niets weet-ie van al m'n gezoek, van al m'n overwegingen, hij weet van niets wat-ie ziet het waarom; maar dat is niet m'n grote grief; ook is het niet mijn grootste grief, dat hij oordeelt, zonder weten, en zonder informeren. Maar hij begint met te onderstellen dat ik een soort monster ben: een onderwijzer, die z'n eigen klas, de kinderen waar-ie dag-aan-dag mee verkeert, kalmweg te kort doet. Het vervloekte lachje van wel-te-begrijpen van die kerel, ik kan er razend om worden, dat ik dàt verdragen heb.

'k Ben er de hele middag nog beroerd van geweest. 'k Heb telkens m'n klas aangekeken, en gedacht: als jullie dat nu eens wisten en begrijpen konden, dat er van ochtend een geweest is, die daar maar doodgewoon aan twijfelde: of ik wel m'n best deed met jullie, ik, jullie mééster - wat zouden jullie dàt 'n gemene kerel vinden, wat zouden jullie 'em dat eventjes ànders hebben kunnen vertellen!

 

'k Wou dat ik een ander baantje had, waar me zo iets tenminste niet gebeuren kan. Op een kantoor, da's ook niet alles; daar is je chef er ook niet vies van, je te verdenken van ‘plichtsverzuim.’ Maar dat is toch beter te verdragen dan wat zo'n vent hier mij durft te verwijten: plichtsverzuim tegen m'n eigen klas-zelf, tegen Hilletje en Leentje, tegen Fok, en tegen Marietje de Boer, tegen allemaal. Da's eenvoudig ploertig, om zo iets in alle kalmte, ja, met een zeker genoegen, van iemand te veronderstellen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken