Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schoolland (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schoolland
Afbeelding van SchoollandToon afbeelding van titelpagina van Schoolland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.31 MB)

ebook (3.09 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schoolland

(1926)–Theo Thijssen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 220]
[p. 220]

Julie. Maandagavond.

De verhoging....

Vanmorgen, even over tienen, kwam de boodschap van Kraak: het lokaal was leeg. We zaten rustig te lezen, in het laatste ‘nieuwe’ boekje, dat we nog lang niet uit hebben. Een leesles met een nieuw boekje gaat altijd lekker; ik heb de vaste overtuiging dat een kind, dat dàn niet vanzelf oplet en meedoet, een ontaard wezen is, een abnormaliteit. Een gewoon gezond kind geeft zich altijd over aan een nieuwe leesles, en hoeft dan niet gedwongen of gestraft te worden. Daarom moesten we altijd voor nieuwe leeslessen zorgen. Het bewijs had ik vanmorgen weer: de klas wàs toch min of meer in spanning, de verhoging zat in de lucht, uit Kraak z'n klas drongen allerlei verhuizings-geruchten door, en toch ging de leesles best.

Maar toen Kraak z'n boodschap kwam, ging er wel even een schokje door de klas, en er waren verscheidene kinderen die onmiddellik hun boek dicht deden. Trouwens, ikzelf merkte dat ik eigenlik het hele uur al had zitten wachten op dat bericht.

‘Luister 'es even,’ zei ik, en dadelik zaten ze rustig, in een soort plechtige afwachting. Ik vervolgde:

‘Jullie worden allemaal verhoogd, er blijft er deze keer gelukkig geen één zitten, we gaan allemaal over. Maar....’

Ik hield m'n mond maar, want er was een zonderling gewriemel ontstaan, in-eens. Ze zaten allemaal op hun plaatsen, en toch leek het, of ze door elkaar heen liepen; er zaten er handen te wrijven; er waren er die hun griffelkoker in de hand namen, en hun sponzedoos pakten; er waren er die lachend

[pagina 221]
[p. 221]

knikten tegen anderen; Betje Bakker sloeg haar arm om de hals van haar buurmeisje, en bleef zo zitten. Leentje Roos zat dringend met haar vinger omhoog te priemen, ze moest ‘verschrikkelik nodig’ blijkbaar, want toen ik gauw ja knikte, hólde ze weg. Er sprong, ik kan het niet anders beschrijven, er sprong een bedaarde blijdschap heen en weer door de klas, van de ene bank op de andere; toen begon Hilletje in d'r handen te klappen; en ik dacht: hé, wat stel jij je aan, wat doe jij opzettelik kinderachtig, jij wist toch wel dat je verhoogd werd. Maar terwijl ik het dacht, kwam reeds de ware bedoeling van Hilletje voor de dag, die door de klas beter begrepen was dan door mij: het klappen werd overgenomen op alle banken, en zowaar: de klas applaudisseerde! Ik kreeg werkelik het gevoel, in een vergadering te zijn, waar een spreker iets goed gezegd had.

‘Nou, nou, nou,’ zei ik sussend, ‘luister nou maar liever verder.’

Het applaus stierf weg, vooral doordat ik zeer duidelik ging staan wachten. Het werd stil, en net wou ik m'n mond weer opendoen, toen Hilletje riep: ‘En tóch is het aardig van u.’ En nu gaf, het leek waarachtig wel afspraak, Wim Vaes het sein, en wéér zat de klas te applaudisseren! Leentje Roos sloop binnen; en nu kàn het verbeelding van me geweest zijn, maar het leek me, of toen het applaus nog steviger werd.... En toen deed die schuwe Leentje Roos iets, wat ik haar in school nog nooit had zien doen: ze liep niet ordentelik en op haar tenen naar haar plaats, maar maakte luchtige, huppelende, springende pasjes, ze dànste naar haar plaats!

‘Nou, nou,’ suste ik weer, en terwijl ik doorsprak werd de klas rustig, ‘ik ben blij dat jullie blij zijn, (ze grinnikten gul om deze moppige zin) nu zullen we even verhuizen. Het leesboekje nemen we mee, dat gaan we in de vierde klas natuurlik verder uit-lezen. En verder pakt ieder z'n griffelkoker en z'n sponzedoos mee; en we gaan hiernaast om te beginnen weer net zo zitten als hier. Begrepen?’

[pagina 222]
[p. 222]

Terwijl er hier en daar een werkelik nog ‘ja meester’ zei, en weer anderen ijverig hun boeltje bijeenpakten (maar de meesten zaten in een wip al klaar, ze hàdden al alles geregeld) stapte ik naar de tussendeur, en opende die, en keek even het lege lokaal in.

In wonderbaarlike netheid lagen er op elke bank twee leien; dat was het enige, wat ik zag: zo netjes als die leien er lagen; precies recht, de bovenkant gelijk met de rand van de bank, geen enkele lag er scheef.

Ik knipte even met m'n vingers, en zei: ‘Vooruit, kalmpjes aan maar.’ De klas verrees, en zonder geduw of gedrang kwamen de kinderen langs me gelopen; ze stráálden allen van goede wil en goede voornemens. Ik keek, hoe ze hun nieuwe plaatsen in bezit namen. Ze deden het bijna allen op dezelfde manier: kalm blijven lopen tot vlak bij de bank, maar dan ineens met een rukje de bank inspringen alsof ze plotseling bang waren dat de bank niet wachten zou. En dan legden ze haastig hun ‘boeltje’ neer, en grepen in verrukking, met twee handen, de lei en hieven die op, en lieten die mij zien, en elkaar. ‘Wat 'n grote’ - ‘Kijk 'es effe,’ op allerlei manieren kwam de voldoening los, dat het zulke reuze-leien waren. Ja ja, die zoveel grotere leien waren als een tastbaar symbool van de verhoging....

Terwijl ik zo stond te kijken, voelde ik een schuchtere hand over de mijne strijken, en ik hoorde een jongensstem fluisteren: ‘Dank u wel, meester.’ Ik keek - het was Gerrit Nordens geweest, hij was alweer voorbij - hij sprong ook alweer z'n nieuwe bank in, hij zat al in verrukking met z'n grote lei in z'n handen.

 

Kinderen hebben en houden toch hun eigen kijk op de zaken, en hebben toch ook hun eigen logika. Nu zou je toch denken, dat ze iets als het verhoogd-worden beschouwden als een heel natuurlik iets, als een gewoon gevolg van hun behoorlik-geleerd-hebben, een jaar lang. Laat nu een enkele, zoals Leentje

[pagina 223]
[p. 223]

Roos, zich onzeker voelen tegen de verhoging - de grote meerderheid, zou je zo denken, behoeft het toch niet als een meevaller, als een bof te zien, dat ze nu in de vierde komt. Iemand als Gerrit Nordens, een gewone jongen, wéét toch wel dat hij verhoogd móet worden als alles eerlik gaat? Mis, allemaal mis.

Gerrit Nordens is zo overdreven, dat-ie het niet laten kan, me officiëel te bedanken voor mijn goedgunstigheid, van 'em verhoogd te hebben - maar ze hebben het allemaal: het gevoel dat eigenlik dat verhogen een gunst is, die ik naar welgevallen bewijs, en vandaag vinden ze, dat ik tegen hen allemaal aardig ben geweest, en ze zijn daar dankbaar voor, Hilletje net zo goed als Leentje....

 

Ik deed de tussendeur dicht, en we waren verhoogd.

Die Kraak is toch een merkwaardig-nette kerel: de twee borden waren smetteloos schoon; de leien had-ie blijkbaar ook schoon laten maken, voor-ie ze achterliet. De bord-doek hing netjes zonder plooien onder 't bord. Ik keek in de waterkan; door het heldere water zag ik op de bodem de spons liggen. Ik deed de kast open - de stapeltjes boeken stonden keurig gericht, het papier op de planken was nieuw.

Ik bedacht met een licht zelfverwijt, dat ik m'n leien achtergelaten had, zoals het de kinderen beliefd had; en op m'n borden stond nog een brok taal-les, en m'n waterkan.... daar dorst ik niet aan te denken, er lagen inktkokers in te ‘weken’. Alleen m'n kast was prima in orde, dáár had ik wel om gedacht.

De bel voor 't speelkwartier ging net op tijd, want m'n klas was alweer onder de eerste indruk van de verandering uit, en begon te rumoeren. Terwijl m'n kinderen zich op de gang gingen opstellen, bracht ik even Kraaks heldere waterkan naar mijn oude lokaal, en nam mijn oude kan mee terug. Want ik had opeens me voorgesteld hoe anders straks mevrouw Troost d'r hoofd om de deur zou steken en me vragen: ‘Eh.... die vieze waterkan.... wat moet dáármee?....’

[pagina 224]
[p. 224]

Toen we de trap af liepen, kwam ik toevallig naast Fok te lopen. Fok keek ernstig als een man, en zei opeens: ‘Meester, meester Kraak heeft er ook geen-éen laten zitten, hè?’

Als Fok op die mannenmanier een gesprek met me aanknoopt, is het voor mij altijd een eigenaardig genot daar op in te gaan, en dan vooral te zorgen dat we geen van beiden tot kinderachtigheden afdalen.

‘Ja,’ antwoordde ik dus. ‘Ja, meester Kraak heeft óók alles meegenomen, behalve Louis van Rijn, je weet wel, die zo dikwijls ziek is. Die krijgen wij d'r bij.’

Fok keek me even aan. ‘Je kent Louis van Rijn toch wel?’ vroeg ik. Och, eigenlik zei ik dat zo-maar, om ons mannengesprek nog wat langer te maken; want wat is er feitelik onnozeler, dan aan een jongen te vragen, of-ie een ander kent, waar-ie een jaar geleden mee in één klas zat!

‘Da's toch eigenlik gemeen,’ zei Fok, m'n laatste onnozele vraag negérend. ‘Lowie-tje kan d'r toch niks an doen as-ie thuis blijft. Bij mijn was het m'n eigen schuld, ik was stom....’

‘Nou gemeen, klets nou niet van geméén, Fok, Van Rijn is achter geraakt, een héél eind achter hoor, en dat kan hij bij ons veel beter inhalen,’ sprak ik weer. Het was werkelik heerlik, zoals Fok en ik daar ons aparte gesprek hadden, en maar gewoon-weg voortzetten, ook toen we al buiten liepen, en ik, automaties in m'n handen klappend, de klas vrijheid tot spelen had gegeven....

‘O ja, natuurlik,’ zei Fok, ‘maar gemeen is het toch wèl. Nou enfin.’ En plotseling stormde hij weg, de andere jongens achterna. Dat ‘nou enfin’ was niet helemaal in de vorm, maar moest natuurlik betekenen: ‘Neemt u me niet kwalik, zo èrg lang achter elkaar man blijven kan ik nog niet, 'k ga nou weer met de jongens meedoen.’

Maar wat een kinderlogika toch, zodra het de ‘verhoging’ betreft, ook bij deze Fok. Stom te zijn, is eigen schuld, en mag gestraft worden met zitten blijven. Maar achter-zijn is géén reden voor zitten blijven, als je een ding als ziekte kunt

[pagina 225]
[p. 225]

aanvoeren tot je verdediging. Het is niet uit elkáár te halen, zo zit hier de ene denkfout dwars door de andere heen! Maar een kind heeft van gekompliceerdheid geen last: verhogen is een weldaad, die de meester iemand, - als-ie wil, iederéén kan bewijzen.... en iedereen kan onthouden. En de arme stakkerd Louis van Rijn had de weldaad bewezen moeten worden. Afgelopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken