Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het vogeljaar (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het vogeljaar
Afbeelding van Het vogeljaarToon afbeelding van titelpagina van Het vogeljaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

plaatwerk / prentenboek
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het vogeljaar

(1904)–Jac. P. Thijsse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Nederlandsche vogels in hun leven geschetst


Vorige Volgende
[pagina 235]
[p. 235]

Gorzen.

De zangvogel, dien ge langs rietzoomen en in rietlanden vast en zeker altijd te zien krijgt, is de rietgors, een uiterst gewoon diertje, een minder dan middelmatige zanger, maar een van onze mooiste en gezelligste vogeltjes. Ge hebt nauwelijks een voet aan wal en uw plantenbus nog niet uit de schuit, of daar zit hij al te wiegelen boven op een wilgetakje, dat eigenlijk veel te dun is voor zoo'n zwaren vogel en dan zingt hij: ‘sie-sie-sie, sisie!’, de drie eerste tonen langzaam en moeilijk, net of hij stottert, de twee laatste, alsof de hinderpaal nu weggenomen is en alles goed zal gaan, maar dan is het ook net uit. Telkens begint hij opnieuw, maar steeds met hetzelfde treurige resultaat.

't Is anders een mooi diertje. De Gorzen hebben nog al een dikken snavel, net als de vinken en dan - wat niet zeer elegant is, den ondersnavel breeder dan den bovensnavel en niet precies eraan passend. Intusschen valt dit bij de Rietgors niet hinderlijk op, misschien wel doordat snavel en kop dezelfde kleur hebben, zoodat je die bijzonderheid niet opmerkt. De kop is prachtig zwart, blauwachtig zwart en dan volgt een blinkend witte halskraag, terwijl rug en vleugels mooi donkerbruin zijn met lichte kanten en strepen. De lange staart heeft mooie witte zijveertjes, die telkens te zien komen, als het dier voor u uitfladdert.

[pagina 236]
[p. 236]
Het is heel vreemd en merkwaardig, dat hier op dezelfde plaats bijeen zijn vogels, die zich schuilhouden en bedekte kleuren hebben, zooals de bosch-rietzanger en de graspieper en deze drukke klant, die bont van veeren is en alles doet om

illustratie
Rietgors in angst.


uw aandacht te trekken. Dat is zoo'n hebbelijkheid bij dit dier geworden, dat hij 't zelfs zonder noodzaak doet en in omstandigheden, waarin ieder andere vogel liefst onopgemerkt blijft.

Daar zit hij nu met een mooi blauw waterjuffertje in zijn bek te paradeeren op een elzentop: kop buigen, halskraag toonen,

[pagina 237]
[p. 237]

staart spreiden en daarbij zingt hij nog op den koop toe, dus je moet wel naar hem kijken. Vanzelf ga je nu zoeken naar 't nest of de jongen. En nu wordt zijn gedrag heel rationeel, want nu gaat hij zich lam houden, om ons tot hem te lokken en zoo van 't nest te verwijderen, maar al die grimassen had hij zich kunnen besparen, wanneer hij niet dadelijk begonnen was met zijn veergeklap en zijn gefluit. Maar natuurlijk dacht hij toen al, dat we het op zijn nakomelingschap gemunt hadden.

Evenwel weet ik nog lang niet, of die verlammingsverschijnselen wel altijd geveinsd zijn. Het is mij meer dan eenmaal voorgekomen, dat ik den vogel zelf grijpen kon, zoodat zijn ‘onbekwaamheid’ op zoo'n oogenblik dan toch wel meenens was. Maar, geveinsd of niet, de vertooning leidt toch wel de aandacht van eventueele nestroovers van 't nest af. En.... de wetende mensch merkt eraan, dat er een nest in de buurt schuilt.

Intusschen kost het nog heel wat moeite, het nest te vinden, want 't kan overal liggen: tusschen gras en zeggen, in 't riet, in heidestruiken, tusschen de hooge schermbloemen en in de lage takken van de boomen en tegenover de éene richting, waarin ge volgens de aanwijzingen van den vogel niet zoeken moet, zijn nog een ontelbaar aantal andere richtingen mogelijk. Als ge eenmaal het aardige nestje gevonden hebt met de mooie eitjes, vol met bruine vlekjes en duidelijke streepjes, die lijken op Arabisch schrift, dan behoeft ge er verder nooit meer naar te zoeken. Bij het botaniseeren zult ge nog dikwijls genoeg bij toeval van die ‘schrijvereitjes’ vinden.

Het wijfje ziet er veel eenvoudiger uit en heeft om de waarheid te zeggen voor een oningewijde heel veel van een gewone musch, maar de onderkant van 't lichaam is veel lichter, bijna wit, de buitenste staartveeren zijn ook wit en de kop is bruin met zwart gestreept.

 

Er is nog een gors, die iedereen behoort te kennen, omdat

[pagina 238]
[p. 238]
hij behoort tot onze meest algemeene vogels en hardnekkigste zangers. Loop maar eens in den zomer dwars door een grooten

illustratie
Nest van den Rietgors.


kleipolder of langs een zandweg door een dennenplantage of door de graanvelden om een dorp - kortom overal behalve in zeer natte streken, dan kan 't niet anders, of ge zegt: wat is dat toch voor een naargeestig geblerk, dat je hier den heelen
[pagina 239]
[p. 239]

dag hoort? En als ge dan een ornitholoog bij u hebt, dan zal hij min of meer geraakt antwoorden: ‘dit aardige liedje is van de geelgors, een vogel die zoo goed is, de troostelooze rechte wegen met de ijle boonestaakboompjes voor u wat op te vroolijken. Daar zit hij op een tak, een mooie forsche vogel met een gelen kop en mooie gele en bruine tinten in zijn gevederte. Iederen keer, dat hij zingt, heft hij zijn snavel in de hoogte en wel bij 't slot van zijn liedje, dat gemakkelijk na te fluiten is. Het nederig landvolk kent hem goed, getuige de vele pittige volksnamen, die het hem heeft geschonken en die getuigen van scherpe waarneming en juiste waardeering: gelegeus, geelkneus, geleguur, haverkneu, geelgierst, geelvink, gerstkneu, schrieverik. - Deze laatste naam doelt op zijn eitjes, die evenals die van de rietgors beschreven lijken met kabbalistische teekens. Het nest ligt op den grond, goed verscholen tusschen gras en kruiden ook wel in dichte twijgen van laag geboomte.

Van het lied, zoo makkelijk na te fluiten, kunt ge een voorwerp van studie maken, want ge zult spoedig bemerken, dat geen twee geelgors-liederen gelijk zijn, hoewel ze eenzelfde schema ten grondslag hebben. In den regel hoort ge illustratie maar ook wel illustratie en illustratie of illustratie

Meermalen zult ge ook een zeer hoogen uithaal achter het lied hooren, alsof hij er zelf nog niet mee tevreden was en 't nog wat wilde opsieren. Maar dat is heusch niet noodig. In 't najaar en in den winter zwerven ze langs de wegen, soms treft ge ze met kuifleeuweriken en vinken rondom de uitwerpselen der paarden, waar zij de onverteerde havertjes uit pikken. Het zijn aardige, goedmoedige dieren.’

[pagina 240]
[p. 240]
In het Oosten en Noorden van ons land, vooral in de Groninger kleistreek is de Grauwe Gors een zeer gewone

illustratie
De Geelgors.


vogel. In Holland zie je hem zoowat nooit. Hij is nog wel grooter, forscher dan de geelgors en heeft wel den duidelijksten gorzenkop, het meest sprekende gorzengezicht, dat zijn uit-
[pagina 241]
[p. 241]

drukking dankt aan de omstandigheid, dat ondersnavel en bovensnavel niet precies op elkander passen. Het beest is grijs, maar als je naderbij komt, dan zie je in de veertjes heel aardige vlekken en streepjes, vooral langs de zijden van zijn lichaam. De ondersnavel is geel.

Reeds voor zonsopgang zit hij op hekken en palen te zingen. 't Is een echte stotteraar: hij begint met goeden moed, blijft dan even steken, om met de uiterste inspanning de rest van zijn liedje in een kort bestek saamgeperst uit te brieschen. Ik heb nooit gekker vogelgeluid gehoord. Natuurlijk zijn dat gestotter en die moeilijkheid maar schijn, het beest zelf meent, dat hij een groote gemakkelijkheid van zingen heeft en laat zich onverdroten hooren den heelen langen zomerdag tot laat in den avond.

De dikkerd heeft zijn nest aan greppelkanten en tusschen zeggen en produceert natuurlijk ook ‘schrijvereitjes’.

 

Tamelijk zelden broedt de beroemde ortolaan in ons land, ook een gors en wel een heel mooie. Zijn lichaam is bruingrijs, de onderzijde kaneelkleurig, zonder strepen of vlekken. De kop is veelkleurig, maar de tinten zijn zoo stemmig, dat hij er toch niet bont uitziet, wat je wel zoudt denken als je leest: snavel rood, bovenkop groen, teugel en wangen geel, mondhoekstreep groen, keel geel. Hij laat zich even graag zien, als de andere gorzen en zit goed zichtbaar zijn liedje af te draaien, dat 't midden houdt tusschen dat van rietgors en geelgors. In den achterhoek van Gelderland hebt ge nog het meest kans hem te zien.

De overige gorzen, die in ons land zijn waargenomen, vertoonen zich alleen in den trektijd en dan nog heel zeldzaam.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken