Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het vogeljaar (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het vogeljaar
Afbeelding van Het vogeljaarToon afbeelding van titelpagina van Het vogeljaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

plaatwerk / prentenboek
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het vogeljaar

(1904)–Jac. P. Thijsse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Nederlandsche vogels in hun leven geschetst


Vorige Volgende
[pagina t.o. 273]
[p. t.o. 273]


illustratie
Foto A. Burdet.          Bloemendaal, 17 Mei 1910.
IJSVOGEL.


[pagina 273]
[p. 273]

Het ijsvogeltje.

De beek is een meter of vijf breed en vloeit kalmpjes tusschen hooge zandige oevers. In de bocht wordt hij wat breeder en daar drijven groote groene rosetten van de waterviolier, die over een paar weken haar licht lila bloemkransen in de lucht zal heffen. Maar nu is 't pas begin April, de sleutelbloemen bloeien langs den oever temidden van plekken heldergroen mos. Waar 't mos ontbreekt, komt 't kale zand te zien en daar zijn enkele ronde duistere gaten in, meest holen van ratten of van de vlugge boschmuis. Eén gat is iets grooter dan de andere en er komt telkens een klein zandstortinkje uit. Vlak eronder ligt ook al een aardig kegeltje van versch uitgegraven zand, en wat er nu nog meer uit de gang te voorschijn komt, glijdt langzaam af in 't water. Het ijsvogeltje is bezig zijn nest in gereedheid te brengen. Hij is evengoed een mijnwerker, een gangengraver als de oeverzwaluw. Maar wat een verschil. Terwijl de laatste geheel en al de kleuren heeft van 't materiaal, dat hij verwerkt: aarde en zand, tooit de ijsvogel zich met alle kleuren van den regenboog. Als hij eindelijk achter een bijzonder dikken zandprop te voorschijn komt - je kunt nog net zien dat hij bij de opening van 't nest vlug rechtsomkeert krabbelt, om snavel vooruit in 't water te duiken, dan blinkt en glinstert het van blauw en groen, kastanjebruin en

[pagina 274]
[p. 274]

hagelwit. Hij duikt uit 't nest onmiddellijk in 't water, alsof hij zich eens en voor goed alle vuile boel uit de veeren wil spoelen, komt weer omhoog, stoot nog een paar maal langs 't water als een steentje dat gekiskast wordt, fluit dan schel en hoog: ‘piet, piet’ en vliegt als een blauwe vlinder snel weg vlak langs den waterspiegel van het beekje. Als hij reeds lang uit het gezicht is verdwenen, hoor ik zijn geschreeuw nog.

Nu kom ik hem voortaan telkens tegen, als ik hier wandel, wanneer ik maar waakzaam en voorzichtig kan blijven. Als ik den hoek om kom, waar de rechte vaart begint met den elzenoever, dan kijk ik dadelijk langs al de zwarte stoelen en als er dan in de verte een groen-blauw karbonkeltje flonkert, dan wordt daar gauw de kijker op gericht en ik kan genieten van de aardige figuur, zooals hij daar op zijn takje boven 't water zit, het zonlicht glijdend langs de breede, blauwe of groene rugstreep, blauwe en zwarte plekjes op den dikken kop, den forschen langen snavel recht omlaag gericht. De roode pootjes zijn verborgen onder de bruine borstveeren. Opeens schiet hij loodrecht omlaag, komt een eind verder weer te voorschijn en gaat dan op een ander takje zitten, om het kleine vischje, dat hij gevangen heeft - een dingetje van een centimeter of zes lang - in te slikken. Misschien ook is 't heel wat anders, want hij vangt even goed waterinsecten en de larven van kikkers en padden, als visch.

Het is dan ook buitengewoon onredelijk en overdraagzaam, dat er nog vrij algemeen op den ijsvogel wordt afgegeven als schadelijk voor de visscherij. Bovendien, al was hij schadelijk te achten, dan zouden wij ter wille van zijn buitengewone schoonheid en merkwaardigheid dat beetje nadeel nog vroolijk moeten dragen. Er zijn er zoo weinig. Tusschen Vogelenzang en IJmuiden, waar de voorwaarden voor hun bestaan vrij gunstig zijn en waar ze in 't geheel niet vervolgd worden, nestelen ieder jaar nog minder dan een dozijn paren en dan nog bijna uitsluitend op de groote buitenplaatsen. Zoo is het vrijwel het

[pagina 275]
[p. 275]

heele land door. Alleen in de buurt van vischkweekerijen vertoonen ze zich vaker, de broedvijvers van de Heidemaatschappij op de Veluwe worden druk door hen bezocht. Maar of 't nu noodig is, daar deze prachtige diertjes in klemmen te vangen en te dooden, wil er bij mij nog lang niet in; al erken ik graag, dat 't voor de kweekers zelf onaangenaam kan zijn, dat hun vischjes worden weggekaapt.

De ijsvogel vischt graag van af een zitplaats. Men zou dus rondom zoo'n vijver de overhangende takken kunnen verwijderen. Maar dan weet ons juweeltje wel raad, want hij kan ook visschen op de manier van de sterntjes, door zich een poosje snel klapwiekend in de lucht in evenwicht te houden om zoo zijn prooi in 't vizier te krijgen. Die beweging noemen we ‘bidden’.

Een andermaal jaagt hij weer net als de zwaluwen. Dat heb ik hem zien doen in 't Naardermeer in de Meidagen, als de schietmotten in groot aantal te voorschijn komen en die worden daar dan vervolgd door de oeverzwaluwen, de zwarte sterns en onze ijsvogeltjes. De ijsvogel vangt ook uit 't water de larven van de schietmotten, de bekende kokerjuffers, die zeer schadelijk voor de visscherij zijn!

Die Naardermeer ijsvogels nestelen in 't Gooi en zelfs in den druk betreden heuvel van Muiderberg, waar ik eens een nest heb gevonden in 't bosch, ver van 't water. Ook in een afzanderij in de duinen heb ik eens een nest gezien. Maar 't liefst maakt hij toch zijn woning zoo, dat hij uit 't nest komend, onmiddellijk te water kan gaan. De nestgang verloopt vrij wel horizontaal en is één tot twee meter diep. Aan 't eind liggen op 't zand de vrij groote, bijna kogelronde eitjes, wit, zeer glanzend en zoo dun van schaal, dat de oranjekleur van het dooier er door schemert. De jongen blijven nog weken lang, nadat ze zijn uitgekomen, in 't nest en worden daar druk gevoerd met vischjes. Wanneer men dus eenmaal bijtijds een ijsvogelnest weet te liggen, kan men daar anderhalve

[pagina 276]
[p. 276]

maand lang plezier van hebben door op een meter of zes afstands een rustig schuilplaatsje te betrekken. Men kan dan o.a. waarnemen dat de ijsvogel wel meestal langs den waterweg zijn nest bereikt, maar ook komt hij wel eens aanzetten midden door het bosch heen, al schreeuwend, met zijn visch in zijn bek.

Ze blijven het heele jaar door bij ons en als er 's winters een enkelen keer eens een paar vorstweken komen, dan vertoonen ze zich veel bij wakken en bijten en daar hebben ze ook hun naam gekregen. Misschien ook hebben we hem uit 't Duitsch vertaald. De Engelschen en Franschen hebben minder kille en armoedige namen bedacht: Kingfisher en Martin-pêcheur.

Tot dezelfde groep van vogels waar de ijsvogel bij gerekend wordt, behooren nog een paar zeldzame verschijningen, de bijenvreter en de scharrelaar, die beide een enkelen keer in ons land gezien zijn en de hop, die hier broedt, maar o, zoo zeldzaam.

Telkens probeert zich een huishoudingtje te vestigen hier aan den duinkant; dan hooren we een poosje het merkwaardige, korte, staccato geroep van ‘hoep, hoep’, maar daar blijft 't bij. Of je krijgt er eens een, die door een ‘liefhebber’ is doodgeschoten.

In Brabant en Gelderland heeten ze meer voor te komen, maar sedert ik mijn vrienden daar gevraagd heb, mij te waarschuwen, wanneer ze er een nest wisten, heb ik er nog niets van gehoord. 't Zou anders wel de moeite waard zijn, om den prachtigen vogel met de zonderlinge kuif eens nader te leeren kennen.

Het nest moet gezocht worden op den grond, in holten of oude boomstronken en er wordt van verteld, dat 't verschrikkelijk smerig moet zijn, doordat de hop 't nooit reinigt - ongeveer hetzelfde als wat van den draaihals van Duitsche zijde verteld werd. Intusschen heb ik ook alweer ergens gelezen, dat een hop heel braaf zijn nest schoon hield, dat hij in een nestblokje gebouwd had. Opgelet dus!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken