Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het vogeljaar (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het vogeljaar
Afbeelding van Het vogeljaarToon afbeelding van titelpagina van Het vogeljaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

plaatwerk / prentenboek
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het vogeljaar

(1904)–Jac. P. Thijsse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Nederlandsche vogels in hun leven geschetst


Vorige Volgende
[pagina 332]
[p. 332]

De meerkoet.

In de groote waterplassen en ook in kleinere zoowel in bosschen, als in streken, waar 't geboomte schaarsch is, vestigen zich de Koeten. Deze vogels zijn na verwant aan de waterhoentjes, ze hebben hetzelfde losse gevederte, maar zwart van kleur, de bles op den snavel is zuiver wit en de lange teenen zijn wat meer in overeenstemming met de leefwijze, doordat hun zolen verbreed zijn tot heel aardige uitgeschulpte zwemplaten. Je krijgt ze op de gewone wandeling niet zoo gemakkelijk van dichtbij te zien, als de waterhoentjes, maar als je wat gaat rondroeien in de meren en plassen, waar ze thuis zijn, dan blijken het heel gewone vogels te zijn, die in overgroot aantal ons moerassig vaderland bewonen.

Wanneer ge de goede gewoonte hebt, om goed uit te kijken als ge overdag een spoorreisje doet, dan zult ge bij het doorrijden van meren en plassen dikwijls massa's zwarte ‘eendjes’ in 't water zien liggen. Dat zijn meestal koeten.

Wandelt ge in den zomer langs hun woonplaatsen, dan hoort ge ook onophoudelijk het kort, eenigszins keffend geluid: ‘Koet, koet’, waarmee ze elkander dag en nacht lokken en waarschuwen. Ook maken ze een geluid, dat lijkt net, alsof er met een houten hamer hard op een paaltje wordt geslagen.

[pagina 333]
[p. 333]
Zoo in het voorbijgaan lijkt het, alsof die dieren nooit iets

illustratie
Foto R. Tepe.
Nest van de Meerkoet.


anders uitvoeren, dan maar stilletjes op het water liggen en heen en weer zwemmen, doch in werkelijkheid hebben ze heel wat te doen.
[pagina 334]
[p. 334]

Vooreerst moeten ze in het voorjaar een nest bouwen en dat is geen kleinigheid, want het is een heel paleis midden in het water. Het wordt op een breeden grondslag opgebouwd van doode stengels van oeverplanten, die hier en daar in massa's zijn bijeengewaaid of reeds zijn gezonken. Deze laatste worden opgedoken. De koet is een nog beter duiker dan het waterhoentje, dat eigenlijk alleen maar bij gevaar een toevlucht onder de oppervlakte zoekt, terwijl onze witbles ook duikt bij zijn gewone werk, het zoeken naar voedsel of bouwstof, zelfs wel in aanvallen van speelschheid.

Het werken aan het nest geschiedt meest 's avonds laat en 's morgens vroeg en dan wordt er in weinig tijds heel wat materiaal versjouwd. Ge zoudt de flegmatische zwarte beestjes niet herkennen, zooals ze nu af en aan sleepen met ellenlange slierten stengel. Met een vaartje schieten ze tegen het onderstuk op, dat al gereed is en halen nu met bek en pooten de nieuwe bouwstof op, knikken en buigen, duwen en trekken, totdat ze goed verwerkt is en gaan dan nieuwe opduiken of weghalen van de groote voorraadplaatsen.

Waar de koeten gezellig nestelen - en dat is meestal het geval - is het in deze uren een echte drukte. Je hoort het plassen en sleepen al in de verte en daarbij komt nog, dat ze elkander onophoudelijk lokken en aanroepen, terwijl soms een paar buren in een verwoed gevecht gewikkeld zijn om een mooi stuk lischdoddenstengel of een half vergane egelskop.

Trouwens de heele plas is éen leven en bedrijf. Rietzangers en grasmusschen werken even hard, al zingen ze ook nog zoo druk, daar vliegen ook reigers over met stokken in den bek en daar is ook nog een baggerman bezig in prachtig satijnwit bont, de fuut, en meeuwen en sterntjes vliegen en schreeuwen er tusschen door.

O, gij moet eens in Mei een laten avond, een vroegen morgen of een heelen nacht in een druk hoekje van de moerassen doorbrengen; gij zult het u niet beklagen. Dan

[pagina 335]
[p. 335]


illustratie
De Meerkoet.


[pagina 336]
[p. 336]

wensch ik u een mooien, helderen morgen toe met een heel licht neveltje in de zilveren wilgeblaren, heldere waterdroppels aan ieder grassprietje, aan iedere bladspits, en bonte bloemen zonder tal langs de oevers, in het water en op de drasse plekken: gele lisschen, blauwe vergeetmijnietjes, roode koekoeksbloem, bonte orchideeën, teer rose waterviolieren en de fijne heerlijkheid van de waterklaver. De Amsterdammers zijn maar goedaf, dat ze dit allemaal zoo ‘sous la main’ hebben.

De koet-eieren zijn heel licht koffiebruin met fijne donkerbruine stippen en de koetenjongen zijn kleine zwarte duiveltjes met roode bosjes op hun kop, die echter na een paar weken verdwijnen en dan gaat het jonge dier er al gauw gewoonkoeterig uitzien. Het familieleven is even innig als bij de waterhoentjes en zeer lang blijven de jongen onder de hoede der ouden, die ze met waren heldenmoed beschermen en verdedigen.

We hebben daar eens een mooi staaltje van gezien. Een koopman, een rechter en ik hielden ons zwerfdagje op het Naardermeer. Het had heel wat moeite gekost, om tegelijk een vrijen dag te hebben, maar nu was het zoover en we zaten nu gezellig in een bootje in den grooten plas tusschen Amsterdam en Bussum. We hadden nog een roeier bij ons, zoodat we beschikken konden over acht oogen en bovendien waren er nog twee verrekijkers, zoodat er, naar wij meenden, niet veel aan onze aandacht ontsnapte. We waren goed wakker en wisten alle vier, dat er geen blaadje verschuift, geen droppeltje opspat, zonder oorzaak.

En toen we nu een halven kilometer van ons af ineens een heele watermassa in 't zonlicht fonkelend zagen omhoogspatten, was dadelijk stilliggen en uitkijken het parool en nu kwamen de kijkers te pas. Een oude koet met jongen was een eindje uit het beschermend riet de wijde plas opgegaan en werd nu belaagd door een grooten roofvogel, den bruinen kiekendief, den tiran der moerassen.

[pagina 337]
[p. 337]

Hij wou wel graag een jong uit het water grijpen, maar de oude koet was tegen hem opgewassen en onthaalde hem ieder keer, als hij probeerde te stooten, op een hoos water, dat zij met de vleugels omhoog sloeg. Ik begrijp nog niet, hoe het dier zooveel water zoo hoog kon opvoeren, maar het hielp. Telkens moest de roover terugdeinzen en wanneer hij de jongen uit de flank poogde aan te vallen, dan vond hij steeds weer de waakzame moeder tegenover zich, die hem dan overstortte met meerwater. Ten slotte moest hij afdeinzen en de koetjes zaten behouden in 't riet.

In de kunst van zwemmen en duiken zijn ze zeer ervaren en 't aardigst is wel, dat ze zich langzaam kunnen laten wegzinken, totdat alleen hun eigenwijze kop nog boven 't water uitsteekt. De futen verstaan dit kunstje ook, dat eigenlijk niet zoo'n heel groote kunst is, want zoo'n vogellichaam zit 'vol luchtzakken en kan dus, al naar 't goedvinden van den gelukkigen bezitter, allerlei soortgelijke gewichten hebben. Maar toch kijkt je je oogen uit, als je zoo'n enkel hoofd ziet rondzwemmen.

Op vele van onze meren blijven de koeten het heele jaar door, ook tijgen velen naar de Zuiderzee en ontmoeten daar overwinteraars uit Oost-Europa. Als je 's winters langs de Zuiderzee-dijken wandelt, dan kun je dikwijls een paar honderd meter uit den dijk duizenden en duizenden zwarte watervogels zien rondzwemmen en duiken. Dat zijn eenden van allerlei soort en doorgaans zijn daar ook ontelbare massa's koeten bij. Ze worden weinig gejaagd, ik geloof niet, dat ze bij ons gegeten worden; daarvoor zijn ze te tranig. Ik ken wel een recept, maar waarvoor zou ik dat hier mededeelen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken