Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het vogeljaar (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het vogeljaar
Afbeelding van Het vogeljaarToon afbeelding van titelpagina van Het vogeljaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.23 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

plaatwerk / prentenboek
non-fictie/natuurwetenschappen/biologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het vogeljaar

(1904)–Jac. P. Thijsse–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Nederlandsche vogels in hun leven geschetst


Vorige Volgende
[pagina 421]
[p. 421]

Zeldzame broeders.

Twintig jaar geleden, op een middag in Maart, wandelde ik in 't Vondelpark bij Amsterdam. Het was toen nog niet het ingebouwde parkje van thans, aan alle zijden door straten ingesloten en zoo kon je er dan van de vogels van Nederland altijd heel wat te zien krijgen, die zich er nu zelden of nooit vertoonen. Ik liep dan daar zoo'n beetje rond te kijken en opziende, ontwaar ik hoog in de lucht een talrijke troep van vrij groote vogels, die daar in mooie kringen rondzweefden. Eerst dacht ik daar niet veel bij, want 't konden wel de roeken van 't Buitengasthuis zijn, maar ze vlogen zoo stil, met zooveel meesterschap en sommigen zoo ontzettend hoog, dat ik erg begon te krijgen. Bij beter toezien bespeurde ik dan ook wel, dat ik zelfs bij de ondersten met geen mogelijkheid den grooten roekensnavel te zien kon krijgen, dat hun kleed vlekkig was en aan de onderzijde licht gekleurd, dat de groote slagpennen niet zoo wijd gespreid waren als aparte vingers en zoo kwam ik dan langzamerhand tot de blijde conclusie, dat ik hier te doen had met een troep trekkende roofvogels en dat konden wel niet anders dan buizerden zijn. Ze zien er in de vlucht van al onze roofvogels wel 't minst roofvogelachtig uit, dat komt doordat èn vleugels èn staart bij hen betrekkelijk kort en breed zijn. Ook hun loop is zeer kort. Wanneer je een

[pagina 422]
[p. 422]

kiekendief op den grond ziet staan, of een sperwer of zelfs een torenvalk op hun boomtak, dan is de loop meestal zeer duidelijk te zien, de buizerd echter zit meest met verborgen voeten. 't Meest zijn ze bruin, soms zoo goed als effen, de staart echter met dwarsbanden. Ook treden donkere vlekken over 't heele lichaam op en de onderzijde is soms heel licht gekleurd, maar dan toch altijd weer met donkere lengtevlekken.

In de laatste jaren zie ik den buizerd lang zoo dikwijls niet meer als vroeger en ik vrees, dat wij hem thans wel tot onze zeer zeldzame broedvogels moeten rekenen. Hij maakt zijn nest zoowel in de boomen als op den grond; een groot nest, dikwijls ook met levende takken erin en met drie of vier blauwachtig witte eieren, soms ongevlekt, maar meest met rosse en bruine vlekken. De buizerd geniet nog al een tamelijk goede reputatie als muizenvanger, maar dat neemt niet weg, dat hij in West-Europa overal gaandeweg wordt uitgeroeid.

 

Een andere groote roofvogel, die soms in ons land broedt beoosten de Vecht of bezuiden de Maas, is de Wespendief. Hij is ongeveer even groot als de buizerd, maar ietwat slanker, ofschoon zijn pooten ook alweer tamelijk kort zijns. Als je den vogel in de hand kunt krijgen, dan is hij dadelijk wel te herkennen aan de korte, harde veertjes van voorhoofd en teugel, die wel wat op schubjes lijken. De staart heeft doorgaans vier donkere dwarsbanden, drie dicht bij elkaar aan 't begin, éen breede apart aan 't eind. De buizerd heeft meer dan een dozijn van die donkere dwarsstrepen.

Het is uiterst jammer, dat deze interessante vogel zoo zeldzaam is. In Engeland heeft men hem uitgeroeid, voornamelijk ter wille van de groote, prachtige eieren, de mooiste roofvogeleieren, die er bestaan, groot, prachtig gerond, met een lichte grondkleur en zeer stoute, diep bruine vlekken. Ze waren ten laatste zoo prijzig, dat ze met recht gouden eieren mochten heeten, en men heeft toen dan ook de kip, die ze legde, ten slotte gedood.

[pagina 423]
[p. 423]

In ons land heerscht de verzamelwoede niet in zoo bedenkelijke mate, en dat hier de wespendieven zoo schaarsch zijn is wel alleen te wijten aan het wegschieten van roofvogels in 't algemeen, waarvan de grootste natuurlijk 't eerst 't slachtoffer worden. Misschien gaan we tegenwoordig betere tijden tegemoet, er zijn tenminste al een paar duizend hektaren gronds in ons land, waar de roofvogels ongemoeid worden gelaten. Ik hoop dan ook eens den wespendief te ontmoeten, bezig met het uithalen van hommelnesten of wespennesten, want dat is zijn voornaamste liefhebberij. Alle mogelijke andere insecten zijn hem ook welkom, evenals kleine gewervelde dieren en hij neemt ook wel vogels en zelfs ook wel plantaardig voedsel.

Heel misschien heeft vroeger in ons land de wouw of milaan gebroed, een vogel, zoo groot als buizerd of wespendief, maar met een langeren staart en die is gevorkt, als een zwaluwstaart. De kans, om hem te zien te krijgen, is zeer gering en ik zou den vogel niet eens noemen als ik zijn verwant, de zwarte milaan, die ook een dood enkelen keer ons land bezoekt, niet zoo heerlijk mooi en veelvuldig had gezien aan de Zwitsersche meren. Als je een boottochtje maakt over het Vierwoudsteder meer of over 't meer van Genève, dan is het niets bijzonders, om twee of drie van die zwarte milanen tegelijk te zien.

Die vangen wel visch op de manier van meeuwen of sterntjes. De voornaamste vischvangende roofvogel, de vischarend, komt in ons land ook wel voor en er zijn zelfs onderzoekers, die beweren, dat hij soms hier broedt en dat zou dan moeten wezen in 't Nijmeegsche of in de Brabantsche vennen. 't Zou een echt meevallertje zijn; maar mij dunkt, we hadden 't dan al lang met zekerheid moeten weten. De vischarend toch bouwt zijn nest in den top van hooge boomen: een groot nest en liefst zoo gelegen, dat 't geheel vrij komt en de vogel van af zijn nest de heele buurt kan overzien. Hij vangt zijn visschen op de manier van de sterntjes, maar grijpt ze met zijn klauwen

[pagina 424]
[p. 424]

en 't komt hem daarbij te pas dat hij zijn buitenteen achterwaarts kan draaien evenals de uilen. Ook is zijn loop geheel onbevederd tot aan 't gewricht toe. De geheele onderzijde is wit van kleur, ook boven de oogen en in den nek heeft hij veel wit, daaraan is hij nog al gemakkelijk te herkennen.

Deze vischarenden leven over de geheele wereld en broeden vaak gezellig op de manier van de reigers; soms zelfs op den grond.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken