Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De droomer (1923)

Informatie terzijde

Titelpagina van De droomer
Afbeelding van De droomerToon afbeelding van titelpagina van De droomer

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (6.43 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De droomer

(1923)–Antoon Thiry–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 205]
[p. 205]

Mei-avond...

WEKEN lang heeft Michiel het oude huizeken gemeden. Maar dezen eersten mei-avond is er in zijn hert een week verlangen komen rillen om nog eens onder den hagedoorn te zitten en er iets van zijn bitteren weemoed uit te weenen in licht, gedempt vioolspel.

Na 't mei-lof, terwijl het in huis onder de lampen rumoert en lacht van kennissen en vriendinnen door Eveline en Tante Vernimmen uit de kerk mee binnen gepraat, is hij boven zijn viool gaan halen en wandelt er droomend mee naar het huizeken toe.

Door het ijle lenteloover van den kastanjelaar zag hij stilaan het gevelken schemeren waarop wat late zon smeult.

Onwillens blijft Michiel staan en glimlacht er droevig tegen.

Even maar, want daarmee schiet het oude verdriet hem weer in de keel. Uit angst voor zich zelf keert hij er zich plots van af en loopt het paviljoentje binnen... De avond is van een teere, kinderlijke blijheid.

Bleek-gouden rijst er de Sinte-Gommarustoren boven uit en van uit die hooge helderheid sprinkelt de beiaard lichte Meiliedekens naar beneden,

[pagina 206]
[p. 206]

waar de oude daken, de boomen en de gevels blauwig luisterend zijn. De straten gonzen zoet van wandelend volk en af en toe, als de beiaard zwijgt, hoort men hier en ginder klare kinderstemmen een Maria-liedje inzetten.

Michiel komt er stilaan onder de bekoring van. Het verdriet gaat liggen een beetje en zijn hoofd komt recht, terug naar de dingen rond hem.

De avond wasemt hooger en hooger. De kruinagelboschkens, den klimop van het muurken en den kastanjelaar doezelt hij tot een fluweelen ritseling ineen. Ook het brugsken smelt weg; alleen het gevelken met zijn donker-beloken luiken treurt nog bleek-grijs tegen den blauwgroenen hemel waarin de avondster ontbloeit.

Plots valt de beiaard stil. Het kindergezang zwijgt ook algauw nadien en 't gegons in de straten sterft geleidelijk uit.

In huis duurt het gelach en geluid van vrouwenstemmen ook niet lang meer. Hij hoort weldra het volk afscheid nemen van malkander, het huis uitstroomen en hun stemmen en stappen verspreiden zich en vergaan. De eerste stilte van den nacht welft thans zijn vrede over de kleine stad. Het kinderlijk gefezel van het vlietje, een krekel ievers of 't piepen van een vogel in slaap, maken de stilte nog schooner en milder voor Michiel.

Het maakt hem zoet gedachteloos en hij weet maar van geen opstaan...

Het onduidelijke, verre ruischen van muziek,

[pagina 207]
[p. 207]

trekt ineens zijn aandacht. Hij luistert, meent er spel van violen en mannenstemmen in te herkennen. Dat doet hem droef glimlachen en de oogen toenijpen. Het weeke gevoelen van daarstraks zwelt aan, kropt in zijn keel en hij voelt tranen in zijn oogen springen.

Als van zelf dan, raapt hij de viool op klemt er het hoofd op neer en gedempt begint hij te spelen. Hij speelt van het leed van zijn ziel, van zijn eeuwige, machtelooze verlatenheid en zijn snakken naar een beetje warmte en liefde. En dan wil hij beginnen van wat er eens over zijn leven is komen stralen en zijn ziel in de wolken droeg...

Maar de naderende muziek der Mei-zangers doet hem even luisterend wachten.

Er ritselt een windeken omhoog; een vleug hagedoorn waait het paviljoentje binnen en omhult Michiel met zijn bedwelming.

Dat doet zijn hert openspringen. De herinneringen schieten op, de eene nog feller en levendiger dan de andere: zijn Meinacht met zijn muziek en zijn bloemen, en den eersten keer als hij bij haar kwam, en nog en nog, en 't is of hij alles weer beleeft, nog veel inniger en blanker dan toen. 't Schateren van Tante Vernimmen heuren lach snijdt pijnlijk door zijn ooren en meteen priemt koud het besef der werkelijkheid een enkel oogenblik door dit wonder geluk: Eveline, en het huis hier, en Agnes ginder...

Maar de herinneringen overweldigen hem op-

[pagina 208]
[p. 208]

nieuw, sterker nog dan daarjuist, heffen zijn ziel op van zaligheid en laten hem niet meer los...

Weer staat hij onder den bloeienden hagedoorn en speelt.

De deur van 't huizeken staat open en laat de blondverlichte kamer zien met zijn twee balsamienen op het kastje.

Daarbinnen wacht hem Agnes. Hij weet heur zittend achter de deur, gebogen over heur borduurraam en glimlachend luisterend naar zijn spel. Het is zoo goed en heerlijk te spelen voor haar! Zijn ziel is al muziek haar ter eere. Zijn vingeren springen en glijden en weten van geen ophouden, de strijkstok gaat in groote, feestelijke bogen op en af, en de snaren zingen al te gare harder en luider maar. Eéne jubeling is het!......

God! was is zijn leven heerlijk en vol nu!

 

Eveline is de eerste die ontzet komt aangeloopen naar het woeste, verwarde vioolgekras dat daar plots van achter in den tuin te razen begint. Angstig komt Tante Vernimmen heur achterna. Ze zoeken gejaagd hun weg tusschen de donkere struiken en komen vóór het paviljoentje te staan.

Het is er donker als een graf en geeneen van beiden durft het trapken op te gaan.

Eveline roept en smeekt dringend: ‘Michiel! Michiel!’ Maar ze krijgt geen antwoord. Alleen het plotse springen van een hooge snaar komt tot hen en doet hen nog meer schrikken.

[pagina 209]
[p. 209]

‘'k Ga licht halen,’ zegt Tante Vernimmen.

't Lijken wel eeuwen voor Eveline eer Tante terug is en ze rilt en snikt en wringt de handen, aangegrepen van bange voorgevoelens.

Eindelijk is ze daar en traagzaam gaat de lamp omhoog. Ginder in den hoek zien ze Michiel, 't gezicht star vertrokken in een pijnlijken lach, strijkend als een razende.

Ontzetting grijpt hen aan en de asem stokt in hun keel.

Met een luid gekreun springt de tweede snaar, de derde en dan de vierde en de strijkstok raast voort over het hout der viool.

Eveline kan het niet langer aanzien, keert zich wankelend af en barst in luide snikken uit.

‘Och God! och God!’ krest Tante Vernimmen en heur oogen blinken wild in het schijnsel der opgeheven lamp...

 

Einde


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken